- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14338
- Uitspraakdatum 03 juli 2009
- Publicatiedatum 01 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
In het verzoekschrift in kortgeding is niet gesteld dat het gevorderde een voorlopige voorziening betreft en dat appellant (toen eiser) zich het recht voorbehoud om bij het vaststellen van een andere waarde van het perceel bij de nadering, dit alsnog voor de bodemrechter gevorderd zal worden;
– Appellant is niet te goeder trouw door pas na vier jaren na het kortgeding vonnis te stellen dat het perceel een hogere waarde had bij de nadering;
– Appellant heeft ook niet gedwaald terzake de waarde van het perceel ten tijde van de nadering, omdat hij zelf een taxatierapport heeft laten opmaken ter adstructie van zijn vordering;
– Volgens de moderne rechtsopvattingen en gevolgde gedragslijn kan bij de rechtspleging in kortgeding, volledige schadevergoeding en schadeloosstelling worden gevorderd en toegewezen;
– Ingevolge art. 1271 BW wordt de wettelijke rente toegewezen te rekenen van de dag van indiening van het verzoekschrift en niet te rekenen van de datum van de nadering.
(Artt. 1359, 1271 BW)SJB
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
GENERALE ROL No. 14338
[appellant], wonende te [district] aan [adres], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de mr. F.H.R. Lim A Postraat no. 14, bij het Advocatenkantoor Lim A Po, voor wie als gemachtigde optrad mr. F. Kruisland, die thans vervangen wordt door mr. B.A. Halfhide, advocaat,
appellant,
t e g e n
DE STAAT SURINAME, zetelende te Paramaribo, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, domicilie hebbende te diens Parkette aan de Henck Arronstraat no. 3 te Paramarbo, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. E.C.M. Hooplot, advocaat,
geïntimeerde,
De President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie in Suriname,
Gezien ’s Hoven interlocutoir vonnis van 6 december 2007 en 18 juli 2008 tussen partijen gewezen en uitgesproken,
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hoven laatstvermeld vonnis is overwogen en beslist voorts;
Overwegende, dat tijdens de door het Hof bevolen en gehouden comparitie van partijen d.d. 10 oktober 2008 zijn verschenen, partijen, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden, advocaten mr. B.A. Halfhide en mr. E.C.M. Hooplot en mr. Jairam vertegenwoordiger van de Staat Suriname, waarbij het volgende naar voren is gekomen: appellant heeft verklaard bereid te zijn om een schikking te treffen, daar de procedure nog te lang duurt. de Rechter-Commissaris heeft het voorstel gedaan dat procespartijen met een schikking c.q. oplossingsmodellen komen en die uiterlijk 24 oktober 2008 aan de Rechter-Commissaris schriftelijk kenbaar maken;
Overwegende, dat er een schikkingsvoorstel is ontvangen namens de gemachtigde van appellant;
Overwegende, dat tijdens de door het Hof bevolen en gehouden comparitie van partijen d.d. 24 oktober 2008 zijn verschenen, partijen, bijgestaan door hun respectieve gemachtigden, advocaten mr. B.A. Halfhide en mr. E.C.M. Hooplot, waarbij het volgende naar voren is gebracht: mr. B.A. Halfhide heeft een schikkingsvoorstel gestuurd voor mr. E.C.M. Hooplot die het vervolgens gestuurd heeft naar de Procureur-Generaal. Afgesproken is dat ingeval de Procureur-Generaal met een tegenvoorstel komt mr. E.C.M. Hooplot het zal opsturen naar het Hof van Justitie voor 5 december 2008, waarna de zaak verwezen werd naar de rolzitting van vrijdag, 5 december 2008 inzake uitlating zijdens geïntimeerde over schikkingsvoorstel;
Overwegende, dat de gemachtigde van geïntimeerde, advocaat mr. E.C.M. Hooplot een schriftelijke conclusie tot uitlating schikking heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak had bepaald op 20 februari 2009, doch na meerdere malen te hebben aangehouden, nader heeft bepaald op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT
Overwegende, dat appellant het volgende aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd:
– geappelleerde heeft zijn perceel genaderd bij besluit van de President van de Republiek Suriname [nummer], dd. 2 april 1997.
– als gevolg van deze nadering is geappelleerde een schadeloosstelling aan hem verschuldigd.
– de door geappelleerde verschuldigde schadeloosstelling bedraagt de waarde van het perceel ten tijde van de nadering.
– volgens appellant bedroeg de waarde van het perceel ten tijde van de nadering € 404.981,19.
– volgens appellant is er een taxatierapport uitgebracht door de taxateur Ing. R.U. Kruisland gedateerd 3 juli 1997 met betrekking tot de totale waarde van een aantal percelen in totaal groot 884.001,33 m², waarin begrepen het perceel van appellant (groot 66.245,61). De taxatiewaarde van het totaal perceel is begroot op Nf. 5.173,267,29. Volgens appellant is de waarde van zijn perceel dus: 66.245,61 m²/884.001,33 m² x Nf 5.173.267,29 = Nf 892.461,09 of € 404.981,19.
– geappelleerde heeft reeds aan hem (op grond van een kort geding vonnis) betaald het bedrag van Sf. 376.771,906,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de nadering.
Overwegende dat geappelleerde de volgende weren heeft aangevoerd:
– appellant had een vordering tegen geappelleerde in kort geding ingediend terzake betaling van de schadeloosstelling. Deze zaak is bekend onder AR no. 984968. De oorspronkelijke vordering van appellant bedroeg:
– Primair: Sf 215.298.232,50 en subsidiair een voorschot te weten: Sf. 205.000.000. Het primair bedrag werd door appellant onderbouwd middels een op verzoek van hem door de taxateurs Kruisland e.a. opgemaakte taxatierapport dd. 4 september 1998, met betrekking tot de waarde van het slechts aan hem toebehorend perceelland.
– gedurende de behandeling heeft appellant een incidentele conclusie genomen tot vermeerdering van eis als gevolg van de devaluatie op dat moment. Het bedrag van Sf 215.298.232,50 is toen vermeerderd tot Sf. 376.771.906,87 (het bedrag is met ongeveer 75% vermeerderd).
Dit komt omdat bij de indiening van de vordering op 19 november 1998 de waarde van de Surinaamse gulden ten opzichte van de Amerikaanse Dollar bedroeg Sf. 406 voor US$ 1. Echter is op 1 januari 1999 de Surinaamse gulden gedevalueerd en was de verhouding Sf 700,– voor US$ 1.
– Bij kortgeding vonnis dd. 2 juni 2000 is geappelleerde veroordeeld om het bedrag van Sf 376.771.906,87 aan appellant te betalen. Middels een betalingsregeling heeft geappelleerde ondertussen voldaan aan dat vonnis.
– Pas 4 jaar na de uitspraak heeft appellant een bodemvordering aanhangig gemaakt waarin hij een totaal ander bedrag vordert te weten € 404.981,19.
– Geappelleerde stelt zich op het standpunt dat in kort geding de totale schade al is vergoed. Tijdens het kort geding proces is ook rekening gehouden met de waarde van het betreffende perceel ten tijde van nadering, met name bij de eisvermeerdering.
– Indien het in kort geding gevorderd bedrag betrof een voorschot, dan had dat uit het rekest moeten blijken;
Overwegende, dat de kantonrechter in eerste aanleg de vordering van appellant (toen eiser) heeft afgewezen ervan uitgaande dat deze zijn vordering onvoldoende had gemotiveerd en met stukken onderbouwd dat het perceel de waarde had van € 404.981,19.
Overwegende dat het Hof van oordeel is dat het vonnis van de kantonrechter in eerste aanleg dient te worden bevestigd, onder aanvulling van de gronden te weten:
1. Bij de vordering in kort geding heeft appellant een taxatierapport (dd. 4 september 1998 van Ing. Kruisland) overgelegd om zijn vordering te onderbouwen. Hij heeft vervolgens als gevolg van de devaluatie een eisvermeerdering gevraagd hetgeen hem ook is toegestaan. Uit het verzoekschrift in kort geding blijkt dat appellant nimmer te kennen heeft gegeven dat het gevorderde een voorlopige voorziening betreft en dat hij zich het recht voorbehoud om indien nader zou blijken dat het perceel een andere waarde had, dit alsnog gevorderd zou worden bij de bodemrechter. In tegendeel wordt in het verzoekschrift de indruk gewekt als zou de totale schadeloosstelling bedragen Sf. 376.771.906,87. Door achteraf, en wel 4 jaren nadat het kort geding vonnis is gewezen, te constateren dat het perceel een hogere waarde had bij de nadering daarvan, is het Hof van oordeel dat appellant niet te goeder trouw is. Bovendien is gesteld noch gebleken dat appellant ten tijde van de vordering in kort geding had gedwaald met betrekking tot de waarde van het perceel. Hij heeft namelijk zelf het perceel doen taxeren. Geappelleerde had er gerechtvaardigd van uit kunnen en moeten gaan dat met de betaling van het bedrag welk in kort geding is toegewezen aan appellant, de zaak afgehandeld was. Verder dient nog te worden opgemerkt dat het door appellant in het kortgeding overgelegd taxatie rapport, betreft een taxatie van zijn perceel alleen, terwijl het rapport waarop hij zich thans beroept een rapport betreft van een groot gebied waaronder zijn perceel. Het is nog maar de vraag of het perceel van appellant dezelfde waarde heeft ten opzichte van de andere percelen, immers dient bij de taxatie van percelen rekening te worden gehouden met onder meer de ligging, de cultuur van het perceel etc.
2. De stelling van appellant dat in kort geding slechts een voorlopige voorziening wordt gegeven gaat niet op omdat, terecht zoals geappelleerde aanvoert, naar moderne rechtsopvattingen en de thans gevolgde gedragslijn bij de rechtspleging in kort geding zaken de volledige schadevergoeding c.q. schadeloosstelling mag worden gevorderd en toegewezen mits de schuldplichtigheid en de schadeomvang ten processe vaststaat.
3. Ook heeft appellant aangevoerd dat geappelleerde niet direct na de uitspraak het bedrag heeft betaald doch na een bepaalde periode. Ook deze stelling gaat niet op omdat appellant zelf ertoe is overgegaan om een betalingsregeling met geappelleerde te treffen. Bovendien had hij de mogelijkheid om het vonnis te executeren als het hem te lang duurde.
4. Voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente met ingang van de datum van de nadering van het perceel is het Hof van oordeel dat deze dient te worden afgewezen, omdat ingevolge artikel 1271 BW de wettelijke rente wordt toegewezen met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift. Dit laatste heeft de kantonrechter in kort geding ook toegewezen.
Overwegende, dat appellant als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten dient te worden veroordeeld.
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP
Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton dd. 4 juli 2006 bekend onder no. 042505 onder verbetering van de gronden.
Veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerde gevallen en begroot op SRD 150,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advocaat voor het door zijn gehouden pleidooi toegekende salaris van SRD 150,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advocaat van appellant eveneens op SRD 150,–;
Aldus gewezen door de heren: mr. R.G. Rodrigues, Fungerend-President, mr. A.A. Hermelijn en mr. I.S. Chhangur-Lachtitjaran, Leden-Plaatsvervanger en door de President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag, 3 juli 2009, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Brijobhokun, Fungerend-Griffier.
w.g. R.R. Brijobhokun w.g. R.G. Rodrigues