- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Onbekend
- Uitspraakdatum 15 oktober 2009
- Publicatiedatum 03 april 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
– Het formeel verweer van het OM dat een verzoek door de verdachte gedaan ex artikel 54a lid 1 Sv in de periode van de verlenging van de inverzekeringstelling, niet ontvankelijk is, is gegrond.
– Uit de wettekst en de MvT terzake artikel 54 Sv, blijkt niet dat het de bedoeling van de wetgever is om naast de rechtmatigheidstoetsing door de R.C. van artikel 54a lid 1,een 2e toetsmoment c.q. meerdere toetsmomenten mogelijk te maken. Vast staat dat de wetgever juist het oogmerk had om de inverzekeringstelling binnen 7 dagen op rechtmatigheid te toetsen.
– Verzoeken tot invrijheidstelling die worden ingediend nadat de rechtmatigheidstoets bij de R.C. reeds heeft plaatsgevonden, moeten worden beschouwd als verzoeken die buiten de sfeer van artikel 54a lid 1 vallen en zijn daardoor niet op de wet gestoeld. Dergelijke verzoeken moesten niet ontvankelijk worden verklaard door de R.C.SJB
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING INZAKE BEROEP EX ARTIKEL 54 C LID 1
VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Gelezen het beroepsschrift ex artikel 54 C lid 1 van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij de griffier van de rechter-commissaris, op 12 oktober 2009 door I.D. Kanhai BSc en mr. B. Pick, advocaten bij het Hof van Justitie, namens hun cliënt [naam], waarin het verzoek wordt gedaan dat het Hof in beroep de beslissing van de rechter-commissaris vernietigt en verzoeker onmiddellijk in vrijheid stelt;
Gelet op ’s Hoven beschikking d.d. 13 oktober 2009, waarbij de behandeling van het beroep is bepaald op woensdag 14 oktober 2009 des voormiddags te 09.45 uur.
Gehoord de appellante in Raadkamer, bijgestaan door zijn raadslieden.
Gehoord mr. M. Dayala, waarnemend procureur-generaal namens het Openbaar Ministerie.
Gezien de overige zich in het Raadkamerdossier bevindende bescheiden, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het beroep in Raadkamer op woensdag 14 oktober 2009;
Overwegende, dat het Hof van de aangevoerde grieven kennis heeft genomen welke grieven hierop neerkomen:
1. Dat de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 08 oktober 2009 ongemotiveerd is en daardoor niet getoetst kan worden.
2. Dat de rechter-commissaris op geen enkele wijze aangegeven heeft welke feiten en omstandigheden het redelijk vermoeden van schuld opleveren voor de twee strafbare feiten genoemd in de verlenging van de inverzekeringstelling.
3. Dat de rechter-commissaris in haar beschikking heeft aangegeven dat het onderzoeksbelang gelegen is in het feit dat de forensische politie nog handelingen moet verrichten en een film moet bekijken, dit terwijl de aangever juist heeft aangegeven dat hij geld heeft overhandigd met de intentie om een misdrijf te plegen, namelijk het vervaardigen van valse muntbiljetten;
4. Dat de rechter-commissaris geheel voorbij is gegaan aan de grondslag van het verzoekschrift;
Overwegende, dat de waarnemend procureur-generaal in haar antwoord allereerst als formeel verweer heeft aangevoerd dat appellant niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu in de periode van de verlenging van de inverzekeringstelling door een verdachte geen beroep kan worden gedaan op artikel 54 a Sv;
Overwegende, dat de waarnemend procureur-generaal tevens in haar antwoord naar voren heeft gebracht dat er wel feiten en omstandigheden uit het dossier blijken die een redelijk vermoeden van schuld opleveren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten ten grondslag gelegd aan zijn inverzekeringstelling;
Overwegende, dat het Hof het formeel verweer van de waarnemend procureur-generaal heeft getoetst aan de wet en tot oordeel is gekomen dat het verweer gegrond moet worden geacht en wel om de volgende redenen;
1. De wetstekst van artikel 54 a lid 1 Sv luidt: “Uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van aanhouding, wordt de verdachte ten einde te worden gehoord, voor de rechter-commissaris geleid. Onverminderd het bepaalde in die eerste volzin van dit lid, kan de verdachte onmiddellijk na zijn inverzekeringstelling de rechter-commissaris om zijn invrijheidstelling verzoeken”. Het Hof overweegt dat de wetstekst de mogelijkheid beschrijft voor de verdachte om onmiddellijk na zijn inverzekeringstelling een verzoek te doen tot invrijheidstelling.
2. De memorie van toelichting op de Wet van 20 februari 2008 houdende nadere wijziging van het Wetboek van Strafvordering (SB 2008 no. 21) geeft op bovenvermelde wetstekst de volgende toelichting: “Met de wijziging van artikel 54 a Sv zal de rechtmatigheidstoets van de inverzekeringstelling in het vervolg ambtshalve door de rechter-commissaris geschieden, in alle gevallen waarin de verdachte in verzekering is gesteld en wel binnen zeven dagen te rekenen vanaf het tijdstip van aanhouding….Toekenning aan de verdachte van de mogelijkheid bij de rechter-commissaris het verzoek te doen tot vaststelling van de datum van voorgeleiding is gerechtvaardigd, omdat een verdachte die meent dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is de mogelijkheid moet hebben om onmiddellijk na de inverzekeringstelling de rechter-commissaris te verzoeken voor hem te worden geleid. “De mogelijkheid van oud artikel 54a, waarbij de verdachte onmiddellijk na zijn inverzekeringstelling om zijn invrijheidstelling bij de rechter-commissaris kan verzoeken, blijft op deze wijze behouden;”
Het Hof overweegt dat ook uit de memorie van toelichting op het betreffende wetsartikel de bedoeling van de wetgever blijkt, namelijk het invoeren van een ambtshalve rechtmatigheidstoets door de rechter-commissaris van alle personen die in verzekering worden gesteld, welke toets binnen zeven dagen dient te worden uitgevoerd, met een mogelijkheid voor een verdachte om, indien hij de inverzekeringstelling onrechtmatig vindt, eerder om zijn invrijheidstelling te vragen, hetgeen begrepen kan worden uit de woorden “kan de verdachte onmiddellijk na zijn inverzekeringstelling”;
3. Artikel 54 a lid 4 Sv luidt: “Na de verdachte te hebben gehoord, beslist de rechter-commissaris over de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling. In de beschikking worden door de rechter-commissaris bepaaldelijk de redenen opgegeven die tot zijn oordeel hebben geleid tot de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van de inverzekeringstelling…..”.
Het Hof overweegt dat in dit lid de instructie staat hoe de rechter-commissaris zijn beslissing moet inrichten, namelijk de rechter-commissaris dient de beslissing te motiveren. Voorts overweegt het Hof dat de beschikking waar het in dit lid over gaat, de beschikking is die volgt op de ambtshalve toets van de rechter-commissaris binnen de 7 dagen genoemd in de wet of de door de verdachte geïnitieerde toets onmiddellijk na zijn inverzekeringstelling zoals hierboven vermeld en in de memorie van toelichting is uitgelegd;
4. Artikel 54 c lid 1 Sv luidt: “Tegen een beschikking van de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 54 a lid 4 kunnen de vervolgingsambtenaar en de verdachte binnen drie dagen daarna in beroep gaan bij het Hof van Justitie”; Het Hof overweegt dat dit artikel verwijst naar de beschikking van artikel 54 a lid 4, namelijk de beschikking gegeven na de ambtshalve toets of nadat de toets heeft plaatsgevonden op grond van een verzoek daartoe door de verdachte onmiddellijk na de inverzekeringstelling;
5. Het Hof is van oordeel dat in artikel 54 a door de wetgever de waarborg is neergelegd voor de verdachte dat de rechtmatigheid van zijn inverzekeringstelling binnen korte tijd, namelijk binnen hoogstens 7 dagen wordt getoetst door de rechter-commissaris, doch dat de verdachte tevens het recht heeft zelf de toets eerder te initiëren door een verzoekschrift tot invrijheidstelling in te dienen, of, zoals de memorie van toelichting vermeld, om zijn voorgeleiding te vragen, al onmiddellijk na zijn inverzekeringstelling;
6. Het Hof is van oordeel dat uit de wetstekst en haar memorie van toelichting niet blijkt dat het de bedoeling van de wetgever was naast de rechtmatigheidstoetsing van de rechter-commissaris van artikel 54 a lid 1, een tweede toetsmoment mogelijk te maken of meerdere toetsmomenten, doch juist blijkt dat de wetgever het oogmerk had de inverzekeringstelling binnen zeven dagen, op de rechtmatigheid te doen toetsen, waarna bij de vordering tot bewaring door de rechter-commissaris de toets voor de voorlopige hechtenis wordt gedaan; naar het oordeel van het Hof zullen daarom dan ook eventuele verzoeken tot invrijheidstelling die worden ingediend nadat de rechtmatigheidstoets bij de rechter-commissaris reeds heeft plaatsgevonden, moeten worden beschouwd als verzoeken die buiten de sfeer van artikel 54 lid 1 vallen en daardoor niet op de wet gestoeld zijn; dergelijke verzoeken zullen door de rechter-commissaris met een niet-ontvankelijkheid moeten worden begroet;
Het Hof is op grond van het hier voren overwogene van oordeel dat appellant niet ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek bij de rechter-commissaris;
Het Hof zal derhalve de beschikking van de rechter-commissaris vernietigen en opnieuw rechtdoen;
Overwegende, dat het gezien het voren overwogene niet meer nodig is op de grieven van appellant in te gaan;
Gezien het betrekkelijke wetsartikel, artikel 54 A lid 4 van het Wetboek van Strafvordering;
B E S C H I K K E N D E
Vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris gegeven op 8 oktober 2009 en
Opnieuw rechtdoende:
Verklaart appellant niet ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op 15 oktober 2009 door: mr. R.G. Rodrigues, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en mr. A.C. Johanns, Leden-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kisoensing-Jangbahadoer Singh, fungerend-griffier.
w.g. G.A. Kisoensing-Jangbahadoer Singh
w.g. R.G Rodrigues
w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran
w.g. A.C. Johanns