- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14351
- Uitspraakdatum 04 mei 2012
- Publicatiedatum 01 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid Appel: Uit artikel 119 lid 3 jo 264 lid 3 Rv volgt dat, indien een partij niet bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig is geweest, het vonnis bij dienstbrief aan hem wordt meegedeeld en de termijn van hoger beroep alsdan ingaat na de verzending van deze brief. Hiermee is naar het oordeel van het hof beoogd de partij die niet bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig is geweest te beschermen, in die zin dat hij op de hoogte wordt gesteld van de inhoud van het vonnis. Deze partij mag dan ook de verzending van de dienstbrief afwachten voordat hij hoger beroep instelt. Dit betekent naar het oordeel van het hof echter niet dat deze partij de dienstbrief moet afwachten. Het is immers niet billijk dat deze partij, indien hij eerder van het vonnis op de hoogte is, de verzending van de dienstbrief zou moeten afwachten, nu dit geruime tijd in beslag kan nemen. Deze gedachte ligt dan ook ten grondslag aan artikel 264 van het Ontwerp Nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Repertoire Sasur: Appellanten verliezen uit het oog dat zij in beginsel voor elke openbaarmaking of verveelvoudiging van elk door het auteursrecht in Suriname beschermd werk toestemming dienen te hebben van de auteursrechthebbende. Indien zij een dergelijk werk in Suriname wensen openbaar te maken of te verveelvoudigen zullen zij zich daarom moeten wenden ofwel tot de auteursrechthebbende zelf ofwel tot SaSur, die immers – als enige instelling in Suriname – van de minister van Justitie en Politie toestemming heeft verkregen om te bemiddelen inzake muziekauteursrechten. De omstandigheid dat appellanten niet weten welke muziekstukken tot het repertoire van SaSur behoren, doet er niet aan af dat SaSur civielrechtelijk auteursrechtelijke bescherming kan afdwingen ten aanzien van alle muziekwerken die tot haar repertoire behoren, onverminderd het overwogene in rechtsoverweging 2.10.
Bewerking van een Werk: Anders dan appellanten menen laat een bewerking van een werk immers, ook indien die bewerking als een zelfstandig werk moet worden beschouwd en in zoverre zelf auteursrechtelijke bescherming geniet, de auteursrechtelijke bescherming die het oorspronkelijk werk geniet onverlet. Nu uit de stellingen van appellanten kan worden opgemaakt dat – in ieder geval – de eerste halve minuut van het door hen ten gehore gebrachte muziekstuk is te herleiden tot het onderhavige, auteursrechtelijk beschermde muziekstuk, is de inbreuk daarmee voor de beoordeling van dit kort geding, waarin geen ruimte is voor uitgebreide bewijslevering, voldoende aannemelijk.
SJB
Uitspraak
G.R. 14351
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
N.V. RADIO OMROEP PARAMARIBO en
RAPAR BROADCASTING NETWORK N.V. (RBN N.V)
beide gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
appellanten,
gemachtigde: mr. F. Kruisland, advocaat,
tegen
DE STICHTING AUTEURSRECHTEN SURINAME,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E. Naarendorp, advocaat,
inzake hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis in kort geding van 1 december 2006 (A.R. 063547) tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerde (hierna ook “Sasur” te noemen) als eiseres,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in kort geding uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
– van de griffier waaruit blijkt dat appellanten op 4 december 2006 en op 11 december 2006 hoger beroep hebben ingesteld;
– memorie van grieven d.d. 14 december 2006;
– pleitnota d.d. 2 november 2007;
– antwoordpleitnota d.d. 16 november 2007;
– repliekpleitnota d.d. 7 december 2007;
– dupliekpleitnota d.d. 7 maart 2008;
– de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 18 april 2008 doch nader op heden.
De beoordeling
1. In rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geding wordt uitgegaan. Deze door de kantonrechter vastgestelde feiten, die in hoger beroep niet zijn betwist, vormen ook in hoger geroep het uitgangspunt. Het gaat in dit kort geding om het volgende.
1.1 Sasur stelt zich ten doel bedrijfsmatig bemiddeling te verlenen inzake muziekauteurs-rechten in Suriname en heeft daartoe bij beschikking van de minister van Justitie en Politie van 21 april 2005 en 17 mei 2006 de op grond van artikel 30bis van de Wet auteursrecht 1913 vereiste toestemming verkregen.
1.2 SaSur heeft onder andere met de Vereniging Buma te Nederland (hierna: Buma) een mandaatovereenkomst gesloten, waarin in artikel 2 lid 1 is bepaald: “BUMA verleent hierbij aan SAS het niet overdraagbare non-exclusieve recht om in het territorium van SAS (Suriname) toestemming te geven of te weigeren om het BUMA-repertoire of verveelvoudigingen daarvan in het openbaar uit te voeren, de voorwaarden vast te stellen voor het geven van die toestemming, in rechte op te treden tegen inbreuken op het BUMA-repertoire en al dat gene te (doen) verrichten, zowel in als buiten rechte, waartoe BUMA zonder deze mandaatovereenkomst zelf gerechtigd zou zijn (…)”.
Het BUMA repertoire is in de overeenkomst als volgt gedefinieerd: “het totaal van de muziekwerken ten aanzien waarvan BUMA uit hoofde van haar wederkerig-heidscontracten met andere collectieve beheersorganisaties en uit hoofde van haar exploitatiecontracten met individuele rechthebbenden, op het moment van het sluiten van deze mandaatovereenkomst over hetzij het muziekauteursrecht, hetzij een recht op betaling uit hoofde van het muziekauteursrecht beschikt, en alle muziekwerken ten aanzien waarvan BUMA tijdens de duur van deze overeenkomst hetzij het muziekauteursrecht, hetzij een recht op betaling uit hoofde van het muziekauteursrecht zal verwerven”.
1.3 BUMA heeft contracten betreffende de “Assignment of Rights” met andere internationale instellingen die het beheer voeren over auteursrecht van artiesten. Ingevolge die contracten beheert BUMA ondermeer de auteursrechten van de in India gevestigde [persoon 1], erfgename van [persoon 2], [persoon 3], erfgenaam van [persoon 4], en The Grammophone Company of India Ltd. De rechten van deze drie auteursrechtgerechtigden ontleent BUMA aan de volgende contractenketen:
- De drie auteursrechtgerechtigden hebben elk een contract met The Indian Performing Right Society Ltd. te India;
- The Indian Performing Right Society Ltd. heeft een contract met The Performing Right Society Ltd te Londen, Verenigd Koninkrijk;
- The Performing Right Society Ltd heeft een contract met BUMA.
Aan [persoon 2], [persoon 4], en The Grammophone Company of India Ltd. als maker, respectievelijk uitgever, komt het auteursrecht toe van de compositie “[naam]”.
1.4 Appellanten, die een radio- en televisiebedrijf exploiteren, maken als mediabedrijven regelmatig verscheidene muziekwerken openbaar.
1.5 SaSur heeft appellanten meerdere malen schriftelijk medegedeeld dat zij zonder toestemming van SaSur muziekwerken openbaar maken die tot het repertoire van SaSur behoren en dat appellanten aldus auteursrechten schenden. Laatstelijk heeft SaSur appellanten bij brief van 26 juli 2006 gesommeerd die schendingen van het auteursrecht te staken.
2.1 SaSur heeft gevorderd:
a. appellanten te verbieden het nummer [naam] geheel of gedeeltelijk middels de door hen geëxploiteerde omroepstations of op welke andere wijze dan ook zonder toestemming van SaSur openbaar te maken;
b. appellanten te verbieden enig nummer of delen daarvan behorende tot het door SaSur beheerde repertoire middels de door hen geëxploiteerde omroepstations of op welke andere wijze dan ook zonder toestemming van SaSur openbaar te maken dan wel te verveelvoudigen;
elk onderdeel van deze vordering op straffe van verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,- per overtreding.
SaSur heeft aan haar overtreding ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat appellanten inbreuk maken op het auteursrecht van de maker van genoemd werk door dat werk middels hun omroepstations ten gehore te brengen en aldus jegens de maker onrechtmatig handelen. SaSur, aan welke instelling op de voet van artikel 30bis van de Wet auteursrecht de exploitatie van het desbetreffende auteursrecht is opgedragen, is gerechtigd daartegen op te treden, aldus SaSur.
2.2 Appellanten hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
2.3 Bij het bestreden vonnis in kort geding, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft de kantonrechter de vordering toegewezen, met veroordeling van appellanten in de kosten van de procedure. Kort weergegeven heeft de kantonrechter daartoe het volgende overwogen:
– Op grond van de Wet auteursrecht en ingevolge de toestemming van de minister van Justitie en Politie is Sasur gerechtigd al dan niet in eigen naam ten behoeve van de makers van muziekwerken of hun rechtverkrijgenden overeenkomsten betreffende auteursrechten te sluiten of ten uitvoer te leggen.
– Uit de overgelegde overeenkomsten blijkt dat BUMA last en volmacht heeft verstrekt om overeenkomsten met gebruikers van muziekstukken te sluiten en in rechte op te treden tegen inbreuken op het repertoire dat aan BUMA toebehoort, waaronder het onderhavige muziekwerk. SaSur heeft uit dien hoofde recht en belang om in rechte tegen appellanten op te treden.
– Zowel in India als in Suriname is partij de Berner Conventie, zodat de Indiase auteursrechthebbenden gelijke bescherming verdienen als Surinaamse ingezetenen.
– Op grond van de omschrijving van het repertoire in de hiervoor bedoelde overeenkomsten is het voorwerp van die overeenkomsten voldoende bepaalbaar en hebben appellanten, aan wie daarvan ook diverse malen schriftelijke mededeling is gedaan, ervan op de hoogte kunnen zijn dat het onderhavige muziekstuk tot het repertoire van SaSur behoorde.
– Voldoende aannemelijk is dat het muziekstuk dat appellanten ten gehore hebben gebracht, al dan niet als bewerking van het oorspronkelijke werk, inbreuk maakt op het auteursrecht dat SaSur ten doel heeft te beschermen.
2.4 Appellanten hebben vier grieven (A tot en met D) aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot alsnog niet-ontvankelijkverklaring van SaSur in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan. Op die grieven zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
2.5.1 SaSur heeft zich in hoger beroep in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat het appèl, gelet op artikel 264 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), te vroeg is ingesteld. SaSur stelt daartoe dat partijen niet bij de uitspraak van het vonnis aanwezig waren, dat de appèltermijn daarom is gaan lopen vanaf de datum van de brief van de griffier waarbij het vonnis is toegezonden (de dienstbrief), 6 december 2006 en dat het hoger beroep daarom niet eerder dan op laatstgenoemde datum kon worden ingesteld. Het appèl is echter, aldus SaSur, reeds ingesteld op 4 december 2006. Volgens SaSur geldt de bepaling van artikel 264 lid 1 Rv, inhoudende dat het instellen van hoger beroep mag worden herhaald totdat de appèltermijn is verstreken, slechts indien het vonnis waarvan beroep niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
2.5.2 Dit standpunt wordt verworpen. Uit artikel 119 lid 3 jo 264 lid 3Rv volgt dat, indien een partij niet bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig is geweest, het vonnis bij dienstbrief aan hem wordt meegedeeld en de termijn van hoger beroep alsdan ingaat na de verzending van deze brief. Hiermee is naar het oordeel van het hof beoogd de partij die niet bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig is geweest te beschermen, in die zin dat hij op de hoogte wordt gesteld van de inhoud van het vonnis. Deze partij mag dan ook de verzending van de dienstbrief afwachten voordat hij hoger beroep instelt. Dit betekent naar het oordeel van het hof echter niet dat deze partij de dienstbrief moet afwachten. Het is immers niet billijk dat deze partij, indien hij eerder van het vonnis op de hoogte is, de verzending van de dienstbrief zou moeten afwachten, nu dit geruime tijd in beslag kan nemen. Deze gedachte ligt dan ook ten grondslag aan artikel 264 van het Ontwerp Nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Nu vaststaat dat appellanten reeds op 4 december 2006 en daarna nogmaals op 11 december 2006 hoger beroep hebben ingesteld hebben zij dat niet voortijdig – en tevens binnen de appèltermijn – gedaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 264 Rechtsvordering mag de appèl aantekening immers worden herhaald zolang de daartoe gestelde termijn niet is verstreken, hetwelk in casu zou verstrijken binnen veertien dagen na 6 december 2006 (dagtekening van de dienstbrief).
Appellanten zijn derhalve ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep.
2.6.1 Met hun eerste grief (A) betogen appellanten dat zij niet weten en niet kunnen weten wat hun bij het bestreden vonnis is verboden, omdat zij niet bekend zijn en niet bekend kunnen zijn met het – niet publiekelijk bekend gemaakte – repertoire van SaSur. Appellanten voeren voorts aan dat de door BUMA aan SaSur verleende volmacht niet exclusief is en dat ook de maker van een muziekstuk of diens rechtverkrijgende toestemming kan geven om dat werk openbaar te maken.
2.6.2 Appellanten verliezen uit het oog dat zij in beginsel voor elke openbaarmaking of verveelvoudiging van elk door het auteursrecht in Suriname beschermd werk toestemming dienen te hebben van de auteursrechthebbende. Indien zij een dergelijk werk in Suriname wensen openbaar te maken of te verveelvoudigen zullen zij zich daarom moeten wenden ofwel tot de auteursrechthebbende zelf ofwel tot SaSur, die immers – als enige instelling in Suriname – van de minister van Justitie en Politie toestemming heeft verkregen om te bemiddelen inzake muziekauteursrechten. Nu bij eerder bedoelde mandaatovereenkomst door BUMA aan SaSur het recht is verleend om in Suriname toestemming te geven of te weigeren het BUMA-repertoire of verveelvoudigingen daarvan in het openbaar uit te voeren en verder alles in en buiten rechte te doen waartoe BUMA zelf gerechtigd zou zijn, is SaSur de enige instelling in Suriname waartoe appellanten zich ter zake van muziekauteursrechten met betrekking tot het BUMA-repertoire kunnen en moeten wenden.
De omstandigheid dat het aan SaSur verleende recht blijkens de mandaatovereenkomst niet exclusief is doet aan het voorgaande niet af, indien en voor zover appellanten niet van de maker van het muziekstuk “[naam]” zelf toestemming hebben gekregen om het in Suriname openbaar te maken dan wel te verveelvoudigen – en daaromtrent is niets gesteld of gebleken – zullen appellanten zich derhalve tot SaSur moeten wenden. Aan de oproep van SaSur om met haar een overeenkomst te sluiten teneinde alle licenties te verkrijgen die nodig zijn om gebruik te kunnen maken van het door SaSur beheerde repertoire hebben appellanten evenwel geen gehoor gegeven.
De omstandigheid dat appellanten niet weten welke muziekstukken tot het repertoire van SaSur behoren, doet er niet aan af dat SaSur civielrechtelijk auteursrechtelijke bescherming kan afdwingen ten aanzien van alle muziekwerken die tot haar repertoire behoren, onverminderd het overwogene in rechtsoverweging 2.10.
Gezien het voorgaande faalt de grief.
2.7.1 Met hun tweede grief (B) betogen appellanten dat SaSur alleen in eigen naam in rechte zou kunnen optreden indien het auteursrecht aan haar was overgedragen. Nu dat (kennelijk) niet het geval is geweest, is de auteursrechthebbende zelf de enige die ten aanzien van dat recht bescherming kan inroepen, aldus appellanten. Op grond van artikel 30bis van de Wet auteursrecht heeft SaSur als bemiddelaar slechts de bevoegdheid om de auteursgerechtigde bij te staan in de exploitatie van zijn recht. SaSur heeft daarom geen bevoegdheid, althans geen belang, om in rechte handhaving van het auteursrecht van de maker van het muziekstuk te vorderen, zo voeren appellanten aan.
2.7.2 Op grond van artikel 2 van de Wet auteursrecht is het auteursrecht vatbaar voor gehele of gedeeltelijke overdracht en omvat een gehele of gedeeltelijke overdracht van de in de akte van overdracht vermelde bevoegdheden alsmede de bevoegdheden die uit de aard en strekking van de overdracht noodzakelijk voortvloeien. Nu geen (specifieke) grief is gericht tegen de vaststelling door de kantonrechter dat BUMA als gevolg van de in rechtsoverweging 1.3 bedoelde contractenketen het recht heeft verworven om (onder meer) toestemming te geven of te weigeren het desbetreffende muziekwerk of verveelvoudiging daarvan in het openbaar uit te voeren – in zoverre is het auteursrecht van de maker gedeeltelijk aan BUMA overgedragen geworden – is ingevolge de daartoe strekkende overeenkomsten tussen SaSur en BUMA ook de bevoegdheid overgedragen in rechte handhaving van dat recht te vorderen. Voorts heeft SaSur, zoals de kantonrechter terecht heeft geoordeeld, op grond van artikel 30bis van de Wet auteursrecht daarbij het recht in eigen naam op te treden. SaSur heeft daarom recht en belang bij de onderhavige vordering. De grief faalt.
2.8 Ook de derde grief (C), waarmee appellanten betogen dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat India partij is bij de Berner Conventie, kan niet slagen. De Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 1886, zoals herzien te Parijs op 24 juli 1971, is door India ondertekend op laatstgenoemde datum, door India geratificeerd op 7 oktober 1974 en ten aanzien van India in werking getreden op 10 januari 1975.
2.9.1 De vierde grief (D) richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.10 van het bestreden vonnis dat het door appellanten openbaar gemaakte muziekwerk een bewerking is van het werk ten aanzien waarvan de onderhavige vordering is ingesteld en dat aldus inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht ten aanzien van laatstbedoeld werk. Volgens appellanten is slechts gedurende een halve minuut een instrumentaal stuk ten gehore gebracht waarvan de toonreeks gelijkt op de eerste toonreeks van de compositie die bijna vier minuten duurt en waarbij gezongen wordt. Uit de resterende drieënhalve minuut blijkt overduidelijk, aldus appellanten, dat er sprake is van een geheel ander muziekstuk.
2.9.2 Ook indien juist is, zoals appellanten stellen, dat alleen de eerste halve minuut van het door appellanten ten gehore gebrachte muziekstuk gelijkt op het werk ten aanzien waarvan in dit geding auteursrechtelijke bescherming wordt gevraagd, dan nog is naar het voorlopige oordeel van het hof de conclusie gerechtvaardigd dat daarmee inbreuk is gemaakt op laatstbedoeld werk. Anders dan appellanten menen laat een bewerking van een werk immers, ook indien die bewerking als een zelfstandig werk moet worden beschouwd en in zoverre zelf auteursrechtelijke bescherming geniet, de auteursrechtelijke bescherming die het oorspronkelijk werk geniet onverlet. Nu uit de stellingen van appellanten kan worden opgemaakt dat – in ieder geval – de eerste halve minuut van het door hen ten gehore gebrachte muziekstuk is te herleiden tot het onderhavige, auteursrechtelijk beschermde muziekstuk, is de inbreuk daarmee voor de beoordeling van dit kort geding, waarin geen ruimte is voor uitgebreide bewijslevering, voldoende aannemelijk. Ook deze grief faalt derhalve.
2.10 Het komt het hof voor dat de “eis” zoals gevorderd onder sub b van het petitum, bij wege van voorlopige voorziening te ruim is gesteld en dus niet voor toewijzing in aanmerking kan komen, als niet tevens op enigerlei wijze voor appellanten duidelijk is ter zake welk specifiek beschermde muziekwerken het verbod is gevorderd. Het lag op de weg van geïntimeerde om het beschermde repertoire op enigerlei wijze te presenteren, niet alleen aan de gebruikers, doch ook in rechte, waardoor niet alleen voldaan zou worden aan de stelplicht ter zake doch ook aan een duidelijke eis (petitum) voor wat betreft het sub b gevorderde.
2.11 Gelet op het voorgaande falen de grieven voor wat betreft het gevorderde onder a van het petitum en zal het vonnis derhalve voor dit onderdeel worden bevestigd, terwijl het vonnis voor wat betreft het onder b van het gevorderde partieel zal worden vernietigd en opnieuw rechtdoende die voorziening zal worden geweigerd. Voorts is gebleken dat de kantonrechter – anders dan gebruikelijk – geen maximum heeft gekoppeld aan de opgelegde dwangsom. Derhalve zal het Hof alsnog ambtshalve doen wat de kantonrechter had behoren te doen onder aanvulling van het dictum van het beroepen vonnis bepalen dat de opgelegde dwangsom het bedrag van Srd. 100.000,– niet te boven mag gaan.
De beslissing
Het Hof, rechtsprekende in kort geding:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft het gevorderde onder a van het petitum, onder aanvulling van het dictum daarvan met betrekking tot de opgelegde dwangsom met dien verstande dat deze het bedrag van Srd. 100.000,– (Eenhonderd Duizend Surinaamse Dollars) niet te boven mag gaan;
vernietigt het vonnis waarvan beroep partieel voor wat betreft het gevorderde onder b van het petitum en, opnieuw rechtdoende, weigert alsnog die gevraagde voorziening;
compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Aldus gewezen door: mr. I.H.M.H. Rasoelbaks, Fungerend-President, mr. D.D. Sewratan en mr. A. Charan, leden en
w.g. I.H.M.H. Rasoelbaks
door mr. R.G. Rodrigues, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 4 mei 2012, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Brijobhokun, Waarnemend Substituut-Griffier.
w.g. R.R. Brijobhokun w.g. R.G. Rodrigues