- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR- 14627
- Uitspraakdatum 16 maart 2012
- Publicatiedatum 30 maart 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Verzoek om een wijziging casu quo aanvulling van eis en geen nieuwe eis in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof is in casu slechts van belang het antwoord op de vraag of [verweerster] door de verzochte voorwaardelijke wijziging casu quo aanvulling van het petitum onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt casu quo het geding daardoor onredelijk wordt vertraagd. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord.
Uitspraak
GR- 14627
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
STICHTING PENDAWALIMA ,
rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende aan de Verlengde Gemenelandsweg no. 31 te Paramaribo,
appellante in de hoofdzaak en verzoekster in het incident,
hierna aangeduid als “de stichting”,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,
tegen
[VERWEERSTER],
wonende aan [adres] in het [distrikt] Paramaribo,
geïntimeerde in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
hierna aangeduid als “[verweerster]”,
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 13 januari 2009 (A.R.NO. 072391) tussen de stichting als gedaagde en [verweerster] als eiseres,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
In de hoofdzaak:
- De verklaring van de griffier waaruit blijkt dat de stichting op 03 juni 2009 hoger beroep heeft ingesteld;
- Memorie van grieven d.d. 08 juni 2009, onder overlegging van producties;
- Memorie van antwoord d.d. 02 maart 2011;
- Pleitnota de dato 15 juli 2011;
- Antwoordpleitnota de dato 07 oktober 2011;
- Repliekpleitnota de dato 04 november 2011;
In het incident:
- De incidentele conclusie tot wijziging eis de dato 04 november 2011;
- De schriftelijke conclusie van antwoord in het incident;
- De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 03 februari 2012 doch nader op heden;
De beoordeling
In het incident:
-
De stichting verzoekt in het incident –kort samengevat- toestemming om haar petitum voorwaardelijk, indien nodig te wijzigen in dier voege dat tussen “behagen” en “vonnis” wordt ingelast : “de termijn waarbinnen appellante in hoger beroep mocht komen, te verlengen met 7 (zeven) dagen te rekenen van 28 mei 2009 of een door het Hof van Justitie in goede justitie te bepalen dag en datum;
-
Aan het gevorderde legt de stichting –zakelijk weergegeven en in zoverre ten deze van belang – ten grondslag het bepaalde in artikel 264 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: BRv) waarbij twee termijnen kunnen worden verlengd, te weten: de termijn tot het indienen van de memorie van grieven en de termijn waarbinnen het hoger beroep moet worden ingesteld. Voorts heeft zij aangevoerd dat [verweerster] door deze wijziging in haar verdediging niet wordt bemoeilijkt noch wordt het proces hierdoor vertraagd;
-
[Verweerster] heeft daartegenin aangevoerd dat het bepaalde in artikel 278 BRv zich met klem verzet tegen de wijziging van eis. Voorts voert zij aan dat in voormeld artikel limitatief drie gevallen genoemd zijn waar een nieuwe eis mag worden gedaan en daar valt een wijziging van de eis zoals in het onderhavige geval gedaan niet onder. Daarnevens heeft zij aangevoerd dat de stichting zich ten onrechte incidenteel appellante noemt aangezien daaronder volgens het bepaalde in artikel 274 e.v. BRv wordt verstaan de wederpartij van degene die in eerste instantie appel heeft aangetekend. De stichting heeft appel aangetekend en zij kan dus niet tevens als incidenteel appellant worden beschouwd;
-
Na kennisname van de stellingen en weren van partijen komt het hof tot de slotsom dat [verweerster] kennelijk twee situaties door elkaar haalt. Immers betreft het in casu een wijziging casu quo aanvulling van eis en geen nieuwe eis in hoger beroep. Het bepaalde in artikel 278 BRv mist in casu derhalve toepassing. Naar het oordeel van het hof is in casu slechts van belang het antwoord op de vraag of [verweerster] door de verzochte voorwaardelijke wijziging casu quo aanvulling van het petitum onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt casu quo het geding daardoor onredelijk wordt vertraagd. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Derhalve zal de verzochte voorwaardelijke wijziging casu quo aanvulling van het petitum worden toegestaan en zal aan de stichting terzake daarvan akte worden verleend. Het hof heeft in dit verband er mede acht op geslagen dat de grondslag van dit geding vormt een door [verweerster] in eerste aanleg geformuleerde petitum in het inleidend rekest naar aanleiding waarvan er een toewijzend vonnis is gevolgd waarvan het dictum (gedeeltelijk) is gebaseerd op het oorspronkelijke petitum zoals opgenomen in het inleidend rekest. Tegen voormeld vonnis komt de stichting op en heeft derhalve niet alszodanig een petitum geformuleerd maar wel grieven tegen het vonnis in eerste aanleg aangevoerd en daaraan een conclusie gekoppeld. Evenwel is preliminair aan de orde de vraag of de stichting tijdig het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend en is het kennelijk derhalve in dat kader dat de stichting heeft gemeend –althans zo vat het hof dat op- om voorwaardelijk, dus voor het geval het hof tot de slotsom komt dat de stichting niet tijdig het rechtsmiddel heeft aangewend, de appeltermijn op grond van het bepaalde in artikel 264 BRv te verlengen zoals verzocht;
-
Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat zoals [verweerster] terecht heeft aangevoerd de stichting zich ten onrechte heeft aangeduid als “incidenteel appellante”. Derhalve heeft het hof er in casu bewust voor gekozen om de stichting in het incident aan te duiden als verzoekster en [verweerster] als verweerster teneinde een “contradictio in terminis” te vermijden;
In de hoofdzaak:
-
De hoofdzaak verkeert nog niet in staat van wijzen weshalve de beoordeling in de hoofdzaak vooralsnog zal worden aangehouden;
-
In het verlengde hiervan zal de hoofdzaak naar de rol worden verwezen voor voort procederen in de stand van het nemen van een dupliekpleitnota zijdens [verweerster].
De beslissing
Het hof:
In het incident:
Verleent de stichting akte van wijziging casu quo aanvulling van het petitum in voege als na te melden;
Staat de stichting toe haar petitum voorwaardelijk, indien nodig, te wijzigen in dier voege dat tussen “behagen” en “vonnis” wordt ingelast: “de termijn waarbinnen appellante in hoger beroep mocht komen, te verlengen met 7 (zeven) dagen te rekenen van 28 mei 2009 of een door het Hof van Justitie in goede justitie te bepalen dag en datum”;
In de hoofdzaak:
Alvorens verder te beslissen;
Verwijst de hoofdzaak naar de rol voor het nemen van een dupliekpleitnota zijdens [verweerster];
De zaak zal daartoe worden afgeroepen ter rolle van de terechtzitting van Vrijdag 20 april 2012 des voormiddags te 08.30 uur;
Houdt iedere verdere beslissing aan;
In de hoofdzaak en in het incident.
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. A.C. Johanns en mr. M.V. Kuldip Singh, Leden-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag, 16 maart 2012, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden, advocaten mr. A.R. Baarh en mr. S. mangroelal zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld.