SRU-HvJ-2013-10

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 14522
  • Uitspraakdatum 18 oktober 2013
  • Publicatiedatum 03 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof heeft geoordeeld dat de vrouw wel behoeftig is, aangezien het door haar uitgeoefende beroep van modiste verlieslatend danwel kostendekkend is en anderzijds de man wel in staat moet worden geacht om het door de kantonrechter vastgestelde bedrag ad SRD. 750,- per maand aan de vrouw te betalen. Immers blijkt de man na aftrek van de vaste lasten van zijn nettosalaris toch wel een behoorlijk bedrag over te houden teneinde aan de vastgestelde alimentatieverplichting te kunnen voldoen. Het plan van de man om met vervroegd pensioen te gaan, dient voor eigen rekening en risico te komen en doet niet af van zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw.

Uitspraak

GR- 14522

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[Appellant],
wonende te [plaats],
appellant, hierna aangeduid als “ de man “,
gemachtigde: mr. dr. J.V. van Dijk-Silos, advocaat,

tegen

[Geïntimeerde],
wonende te [plaats],
geïntimeerde, hierna aangeduid als “ de vrouw ”,
gemachtigde: mr. S.N. Woei A Sioe, advocaat,

 

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 04 juni 2008 (A.R.NO. 080316) tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres, spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Dit vonnis bouwt voort op het eerder in deze zaak gewezen en uitgesproken tussenvonnis van het hof de dato Vrijdag 15 april 2011.

Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

  • De pleitnotas strekkende tot overlegging producties zijdens partijen, onder overlegging van de bijbehorende producties respectievelijk de dato 08 september 2011 en 08 november 2011;
  • De ter uitvoering van het bepaalde in voormeld tussenvonnis gehouden comparitie van partijen de dato 29 november 2011, zijnde daarvan door de griffier proces-verbaal opgemaakt;
  • De pleitnotas na gehouden comparitie en uitlating producties zijdens partijen;
  • De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 15 juni 2012 doch nader op heden;

De verdere beoordeling

  1. Het hof volhardt en neemt over alhetgeen in voormeld tussenvonnis de dato 15 april 2011 is overwogen en beslist;
  2. De bij voormeld tussenvonnis gelaste comparitie is gehouden op 29 november 2011 waarbij partijen – na daaraan voorafgaand producties ten processe te hebben overgelegd – in persoon verschenen zijnde en tevens bijgestaan door hun respectieve raadslieden de nodige inlichtingen casu quo toelichtingen hebben verschaft. Tot een minnelijke regeling is het evenwel niet gekomen omdat daarvoor de standpunten van partijen te ver uiteen lagen;
  3. Zoals in voormeld tussenvonnis reeds is overwogen concentreert de kern van het geschil in hoger beroep zich rond de vaststelling van de partneralimentatie casu quo levensonderhoud. De kantonrechter heeft dienaangaande in eerste aanleg een bedrag vastgesteld van SRD. 750,- per maand te betalen door de man aan de vrouw. De man vindt dit bedrag te hoog en komt daartegen in hoger beroep op. Enerzijds speelt dus de draagkracht van de man een rol en anderzijds de behoeftigheid van de vrouw. De man stelt dat de vrouw een eigen bedrijf heeft waaruit zij inkomsten genereert terwijl hij aan de andere kant het door de kantonrechter vastgestelde bedrag als wurgend ervaart. De vrouw daarentegen stelt dat zij wel inkomsten uit het door haar uitgeoefende beroep van modiste genereert maar dat haar bedrijf (een eenmanszaak) verlieslatend is en dat zij derhalve geen winst boekt. Derhalve is zij wel behoeftig en de man is volgens haar wel in staat de door de kantonrechter vastgestelde partneralimentatie (levensonderhoud) te voldoen;
  4. Naar het oordeel van het hof is bij de comparitie voldoende aannemelijk geworden – na vergelijking van de overgelegde producties door partijen ter staving van hun inkomsten- en uitgavenpatroon – dat enerzijds de vrouw wel behoeftig is aangezien het door haar uitgeoefende beroep van modiste verlieslatend danwel kostendekkend is en anderzijds de man wel in staat moet worden geacht om het door de kantonrechter vastgestelde bedrag ad SRD. 750,- per maand aan de vrouw te betalen. Immers blijkt de man na aftrek van de vaste lasten van zijn nettosalaris toch wel een behoorlijk bedrag over te houden teneinde aan de vastgestelde alimentatieverplichting te kunnen voldoen. Voor zover de man inderdaad de intentie heeft om met vervroegd pensioen te gaan kwalificeert het hof dat als toekomstmuziek waarmede in dit stadium geen rekening gehouden kan worden. Daarenboven gaat het hof van het standpunt uit dat dat een vrijwillige keus van de man dient te zijn en dat hij – na afweging van alle betrokken belangen in concreto – een weloverwogen besluit dient te nemen waarbij hij niet uit het oog dient te verliezen dat het ook op zijn weg gelegen is om “de tering naar de nering te zetten“;
  5. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat het beroepen vonnis voor bevestiging in aanmerking komt en de man zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld om de gedingkosten in hoger beroep aan de zijde van de vrouw gevallen en zoals begroot in het dictum van dit vonnis voor zijn rekening te nemen;

De beslissing in hoger beroep

Het hof:

Bevestigt het vonnis waarvan beroep;

Veroordeelt de man in de gedingkosten aan de zijde van de vrouw in hoger beroep gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil;

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu, Lid en mr. A.C. Johanns, Lid-plaatsvervanger en

w.g. A. Charan

door mr. D.D. Sewratan uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 18 oktober 2013, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Mahabier-Baldew namens zijn gemachtigde, advocaat mr. dr. J. van Dijk-Silos en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Amirkhan namens haar gemachtigde advocaat mr. S.N. Woei A Sioe, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld