SRU-HvJ-2013-9

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A 746
  • Uitspraakdatum 01 november 2013
  • Publicatiedatum 03 oktober 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verzoeker heeft de in artikel 80 lid 1 sub b gestelde termijn van een maand overschreden, nu de beschikking op 10 augustus 2010 aan hem is uitgereikt en het verzoekschrift van 24 juni 2011 dateert. Het door hem gedane beroep op overmacht in de zin van artikel 80 lid 4 PW gaat niet op, nu gelet op de omstandigheden het op zijn weg had gelegen om zichzelf te voorzien van een kopie van zijn verweerschrift.

Uitspraak

A-746

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[Verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker, hierna aangeduid als [verzoeker],
gemachtigde: mr. E.D. Esajas, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de staat”,
gemachtigde: mr. A.W. van der San, advocaat,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als rechter in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • verzoekschrift d.d. 23 juni 2011, ter griffie ontvangen op 24 juni 2011, met producties;
  • verweerschrift ter griffie ontvangen d.d. 10 augustus 2011;
  • de beschikking van het hof van 16 januari 2012 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 03 februari 2012;
  • het proces-verbaal d.d. 03 februari 2012, betreffende het verhoor van partijen;
  • de conclusie tot overlegging van bescheiden d.d. 17 februari 2012;
  • de pleitnota d.d. 16 maart 2012, met producties;
  • (antwoord) pleitnota en uitlating produkties d.d. 20 april 2012;
  • repliekpleitnota d.d. 18 mei 2012 met produkties;
  • dupliekpleitnota en uitlating producties d.d. 15 juni 2012;

De beoordeling

  1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
  1. [Verzoeker] is in vaste dienst bij de staat, en wel als Penitentiair Ambtenaar.
  1. Bij Ministeriële beschikking d.d. 07 juni 2010 met kenmerk [nummer 1] is [verzoeker] geschorst voor de periode van drie weken met inhouding van loon gedurende de schorsingsperiode.
  1. Op 10 augustus 2010 is deze beschikking ter kennis van [verzoeker] gebracht.

2.1. In het inleidend verzoekschrift heeft [verzoeker] gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

  1. de beschikking, althans het besluit d.d. 07 juni 2010 met kenmerk [nummer 1] te vernietigen, nietig te verklaren;
  2. de staat te veroordelen uitvoering te geven aan dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,– althans een door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat de staat weigert aan de uitvoering van het vonnis te voldoen;

III. de staat te veroordelen in de kosten van dit geding.

2.2. De staat voert verweer tegen de vordering. Op dat verweer en op de overige standpunten van partijen zal, indien nodig, in het hiernavolgende worden ingegaan.

3.1. Op grond van artikel 80 lid 1 sub b PW is een vordering tot nietigverklaring van een besluit niet – ontvankelijk indien deze is ingesteld meer dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht. Tussen partijen staat vast dat de beschikking d.d. 07 juni 2010 met kenmerk [nummer 1] op 10 augustus 2010 aan [verzoeker] is uitgereikt. [Verzoeker] heeft het verzoekschrift op 24 juni 2011 ter griffie van het Hof ingediend. Dit leidt tot de slotsom dat [verzoeker] de voormelde termijn ruimschoots heeft overschreden, doch beroept hij zich op het bepaalde in artikel 80 lid 4 PW, inhoudende dat het niet aan hem zou zijn gelegen dat hij het verzoekschrift niet binnen de bij wet gestelde termijn zou hebben ingediend. Volgens zijn betoog heeft het te laat indienen van het verzoekschrift gelegen aan de staat, omdat de staat weigerde hem fotokopies van zijn verweerschriften te doen toekomen welke verweerschriften relevant zouden zijn voor de indiening van de onderhavige vordering.

Zoals het Hof [verzoeker] begrijpt beroept hij zich op overmacht. Naar het oordeel van het Hof gaat dit beroep op overmacht niet op, omdat [verweerder] zijn verweerschrift zelf heeft opgesteld en dus weet wat hij daarin heeft vermeld. Bovendien had het ook op zijn weg gelegen zelf een fotokopie van zijn verweerschrift te maken aleer deze aan de staat te doen toekomen. Dat de staat hem heeft geweigerd een fotokopie van zijn verweerschriften te doen toekomen dient voor zijn rekening en risico te komen.

Nu gebleken is dat [verzoeker] de onderhavige vordering niet binnen de bij wet gestelde termijn ter Griffie van het Hof van Justitie heeft ingediend en evenmin sprake is van overmacht in de zin van artikel 80 lid 4 PW, zal hij niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

3.2. Gelet op de aard van de onderhavige procedure en de daarbij betrokken belangen acht het Hof termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren als na te melden.

De beslissing

Het Hof:

verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn vordering;

bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten van de procedure draagt.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en mr. S.M.M. Chu, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 1 november 2013, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Partijen, vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden, advocaten mr. E.D. Esajas en mr. A.W. van der San, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld