- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14867
- Uitspraakdatum 07 maart 2014
- Publicatiedatum 12 juli 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het hof heeft overwogen dat het recht om te pleiten vervat is in artikel 281a Rv jo. artikel 51 Rv, weliswaar in een situatie dat de beslissing niet binnen drie maanden is gevallen, nadat de zaak in staat van wijzen was. Het Hof heeft evenwel overwogen dat het recht om te pleiten breder bezien moet worden. Hierbij heeft het Hof verwezen naar de artikelen 8 lid 1 van het AVRM en 14 lid 1 van het BUPO verdrag, waaruit het recht op pleidooi valt af te leiden. Gelet op het vorenstaande hebben partijen in hoger beroep in beginsel het recht om hun standpunten bij pleidooi toe te lichten. Slechts in uitzonderlijke gevallen mag een verzoek om de zaak te bepleiten, worden afgewezen, waarbij als grondslag dienend is (1) klemmende redenen zijdens de partij die tegen de toewijzing van het verzoek is of (2) indien een toewijzing van het verzoek in strijd zou zijn met de goede procesorde, hierbij denkende aan een onredelijke vertraging in het rechtsproces. Indien partijen gedurende de eerste aanleg of hoger beroep niet in staat zijn gesteld om de zaak mondeling te bepleiten, hetzij bij pleidooi, hetzij bij een comparitie van partijen, moet het verzoek om de zaak te bepleiten, in beginsel zonder meer worden toegewezen. Het door de geintimeerde incidenteel gevorderde is tegen de achtergrond van het vorenstaande toegewezen. Verwijzingen: HR 27 januari 2012, LJN BU8513 (Weef c.s./Banque Artesia) alsook HR 27 januari 2012 BU7254 (V./Verster q.q.).
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
De Stichting Auteursrechten Suriname,
appellant in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
hierna (ook wel) aangeduid als “Sasur”,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. E. Naarendorp, advocaat,
tegen
De Staat Suriname m.n. het ministerie van Justitie en Politie,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde in de hoofdzaak, verzoeker in het incident, hierna (ook wel) aangeduid als “de Staat”,
gemachtigden: mr. D.S. Kraag en mr. dr. J. van Dijk-Silos, advocaten,
inzake het incident in het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis in kort geding van 11 juli 2013 (A.R.No.13-2218) tussen Sasur als eiseres en de Staat als gedaagde,
spreekt de fungerend-president, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verklaring van de griffier d.d. 24 september 2013 waaruit blijkt dat Sasur op 30 juli 2013 hoger beroep heeft ingesteld;
- de memorie van grieven ingediend door Sasur op 30 juli 2013;
- een brief d.d. 28 november 2013 afkomstig van D.S. Kraag en J. van Dijk-Silos advocaten van Sasur inzake G.R.14867;
- een brief d.d. 9 december 2013 afkomstig van mr. E. Naarendorp inzake Sasur ca de Staat Suriname G.R.14867 en met als onderwerp “De brief van 28 november 2013 afkomstig van de procesgemachtigden van de Staat”;
De beoordeling in het incident
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- Bij brief gericht aan de griffier van het kantongerecht in het Eerste kanton heeft de advocaat mr. E. Naarendorp namens zijn cliënte Sasur op 30 juli 2013 hoger beroep aangetekend tegen het door de kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis in kort geding van 11 juli 2013 (A.R.No.13-2218) tussen Sasur als eiseres en de Staat als gedaagde. Voornoemde advocaat heeft bij deze brief gelijk zijn memorie van grieven ex artikel 271 Rv. ingediend.
- Uit de inhoud van de verklaring van de griffier d.d. 24 september 2013 inhoudende dat Sasur op 30 juli 2013 hoger beroep heeft ingesteld, blijkt tevens dat mr.E.Naarendorp namens zijn cliente de zaak bij het Hof van Justitie wenst te bepleiten.
- Bij exploit van deurwaarder Debipersad Hieralal d.d. 6 augustus 2013 no.848 is de bovenvermelde memorie van grieven aan de Staat Suriname betekend met aanzegging van het ingestelde hoger beroep in bovenaangehaalde zaak en met vermelding dat mr.E.Naarendorp namens Sasur deze zaak bij het Hof van Justitie wenst te bepleiten.
- Uit het procesdossier blijkt dat de Staat heeft nagelaten een memorie van antwoord te nemen.
- Ten dage bepaald voor pleidooi op het Hof van Justitie (15 november 2013) is door mr. E. Naarendorp aangegeven dat hij geen memorie van antwoord heeft ontvangen. Door mr. E. Naarendorp is vervolgens recht op stukken gevraagd. Door de fungerend president is hierna vonnis bepaald op 21 maart 2014.
- Door de advocaten mr. D .Kraag en mr. dr. J. Van Dijk-Silos is een brief d.d. 28 november 2013 geschreven naar het Hof van Justitie, voor zover hier van belang, luidende alsvolgt:
“Daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof van Justitie is op hierboven vermelde brief van de advocaten van de Staat door mr. E. Naarendorp namens Sasur bij brief d.d. 9 december 2013, voor zover hier van belang, alsvolgt gereageerd: ”…”
2.1. Het hof, de brief genoemd in 1.6 als een conclusie van eis in het incident en de brief genoemd onder 1.7 als een conclusie van antwoord in het incident beschouwende, oordeelt ter zake alsvolgt.
Het verzoek van de raadslieden van de Staat om in deze zaak een antwoordpleidooi te nemen vat het Hof op als een verzoek om te pleiten.
Gelet op het bepaalde in artikel 281a wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) is artikel 51 Rv ook van toepassing op de rechtspleging in hoger beroep.
Het eerste lid van artikel 51 Rv luidt:
“Indien de beslissing in een zaak niet heeft plaats gehad uiterlijk drie maanden nadat de behandeling ter terechtzitting geëindigd is en na het horen van het openbaar ministerie (wanneer zulks wordt vereist), hebben partijen of heeft een van hen het recht om te vorderen dat de zaak wordt bepleit.”
In voornoemde wettelijke bepaling heeft de wetgever het recht om te pleiten neergelegd, weliswaar in een situatie dat de beslissing niet binnen drie maanden is gevallen nadat de zaak in staat van wijzen was. Het recht om te pleiten dient naar het oordeel van het Hof breder bezien te worden.
Zo valt het recht om te pleiten ook terug te voeren tot het bepaalde in artikel 8 lid 1 van het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM) en artikel 14 lid 1 eerste en tweede volzin van het internationaal verdrag inzake de burger en politieke rechten van de mens (BUPO) respectievelijk luidende alsvolgt:
“Article 8.( AVRM) Right to a Fair Trial
- Every person has the right to a hearing, with due guarantees and within a reasonable time, by a competent, independent, and impartial tribunal, previously established by law, in the substantiation of any accusation of a criminal nature made against him or for the determination of his rights and obligations of a civil, labor, fiscal, or any other nature.
Article 14 (BUPO)
- All persons shall be equal before the courts and tribunals. In the determination of any criminal charge against him, or of his rights and obligations in a suit at law, everyone shall be entitled to a fair and public hearing by a competent, independent and impartial tribunal established by law.”
Ook uit deze in ons nationaal recht rechtstreeks werkende bepalingen valt het recht op pleidooi ook in hoger beroep af te leiden.
2.2 Derhalve geldt dat ook in hoger beroep partijen in beginsel het recht hebben hun standpunten bij pleidooi toe te lichten. Een verzoek om de zaak te mogen bepleiten zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogen worden afgewezen. Daartoe is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde.
Bij de beoordeling van een door de wederpartij gemaakt bezwaar, of van hetgeen de eisen van een goede procesorde verlangen, kan van belang zijn of de procedure bij toewijzing van dat verzoek onredelijk wordt vertraagd. Daartoe dient de procedure in haar geheel te worden bezien. In dat verband is onder meer van belang of partijen, in eerste instantie dan wel in hoger beroep, hun standpunten al mondeling hebben uiteengezet, hetzij bij pleidooi, hetzij tijdens een comparitie. Indien de partij die verzoekt de zaak in hoger beroep te mogen bepleiten noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep haar standpunten mondeling ten overstaan van de rechter heeft uiteengezet, moet het verzoek in beginsel zonder meer worden toegewezen.
Vide ook HR 27 januari 2012, LJN BU8513 (Weef c.s./Banque Artesia) alsook HR 27 januari 2012 BU7254 (V./Verster q.q.).
Nu in casu verzoeker in het incident zijn standpunt nimmer mondeling heeft kunnen uiteenzetten zal het daartoe strekkend verzoek als na te melden worden toegewezen. Gelet op het hiervorenoverwogene zal het verweer verwoord in 1.7 van verweerder in het incident worden verworpen.
Evenwel dient het hof erop toezien dat deze zaak binnen redelijke termijn wordt afgewikkeld. Daartoe zal een datum om mondeling te pleiten worden bepaald als na te melden evenwel zonder nader uitstel.
2.3 De uitspraak van het vonnis in de hoofdzaak zal worden aangehouden tot nadat partijen mondeling hebben gepleit.
De beslissing in het incident in hoger beroep
Het hof:
Stelt verzoeker in het incident, geïntimeerde in de hoofdzaak, in de gelegenheid de hoofdzaak ter terechtzitting mondeling te bepleiten en wel op Vrijdag 14 maart 2014 om 10.30 uur des voormiddags zonder nader uitstel;
Houdt de beslissing in de hoofdzaak aan;
Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, fungerend-president, mr. S.M.M. Chu, lid en R.G. Chatterpal, lid-plaatsvervanger en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, fungerend-president uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 7 maart 2014, in tegenwoordigheid van griffier
M.E. van Genderen-Relyveld.
w.g. M.E. van Genderen-Relyveld w.g. A. Charan
Partijen, appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advocaat mr. E. Naarendorp en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Meijnaar namens zijn gemachtigde, advocaten mr. D.S. Kraag en mr. dr. J. van Dijk-Silos, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
M.E. van Genderen-Relyveld