- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14681
- Uitspraakdatum 17 januari 2014
- Publicatiedatum 12 juli 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft het vonnis waarvan beroep, bevestigd. Daartoe is overwogen dat gelet op het aangevoerde feitenmateriaal, te weten (1) het langs mekaar heen leven in de ouderlijke woning van de man gekoppeld aan (2) het uit elkaar groeien van partijen, de kantonrechter terecht heeft aangenomen dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht. Ten aanzien van de tweede grief heeft het Hof overwogen dat nu de vrouw in de gelegenheid is gesteld om een conclusie van antwoord en dupliek te nemen, het beginsel van hoor- en wederhoor niet is geschonden.
Uitspraak
GR- 14681
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[Appellante],
wonende aan [adres] te [plaats],
appellante,
gemachtigde: mr. K. Bhoendie, advocaat,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende aan [adres] te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.H.R. Rogers, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 19 mei 2010 (A.R.NO. 094356) tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiser,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve aangeduid als respectievelijk de vrouw en de man;
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
- De verklaring van de griffier waaruit blijkt dat appellante op 01 juni 2010 hoger beroep heeft ingesteld;
- De schriftelijke pleitnota de dato 20 april 2012;
- Het schriftelijke antwoordpleidooi de dato 6 juli 2012;
- Het schriftelijke repliekpleidooi de dato 03 augustus 2012;
- Het schriftelijke dupliekpleidooi de dato 07 december 2012;
- De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 15 februari 2013 doch nader op heden;
De beoordeling
- Het gaat in deze zaak om het volgende.
De man heeft in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep nog van belang en zakelijk weergegeven, gevorderd dat tussen partijen, gehuwd op 16 december 1995, de echtscheiding zal worden uitgesproken met de gebruikelijke nevenvoorzieningen.
- De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 mei 2010 de echtscheiding uitgesproken als verzocht en een datum voor het familieverhoor bepaald.
- De vrouw heeft blijkens de aantekening van de griffier door tussenkomst van haar raadsman op 01 juni 2010 appèl aangetekend tegen het vonnis van 19 mei 2010. Tevens blijkt uit voormeld vonnis dat de man in persoon terwijl de vrouw noch in persoon noch bij gemachtigde bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig is geweest en dat de Griffier bij aangetekend schrijven gedateerd 15 juni 2010 voormeld vonnis aan partijen heeft doen toekomen. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw ingevolge het bepaalde in artikel 264 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tijdig appèl aangetekend tegen voormeld vonnis, weshalve zij ontvankelijk is in het ingesteld hoger beroep.
- De vrouw heeft geen grieven aangevoerd betreffende de vaststelling van de vaststaande feiten tussen partijen, weshalve het hof in hoger beroep van de juistheid daarvan zal uitgaan. Derhalve staat het navolgende –ook in hoger beroep- vast tussen partijen:
Partijen zijn op 16 december 1995 in het Ressort Geh. Sar’ca, in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn er twee kinderen geboren;
- Naast voormelde vaststaande feiten heeft de man – zakelijk weergegeven en voor zover voor de beslissing van belang – aan zijn vordering in eerste aanleg ten grondslag gelegd:
- dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht aangezien de man reeds jaren geen relatie meer heeft met de vrouw, nu gebleken is dat de vrouw, zonder hem op de hoogte te stellen, tij en ontij de echtelijke woning verlaat met onbekende bestemming;
- dat partijen in de ouderlijke woning van de man wonen, doch langs mekaar leven, reeds geruime tijd geen affectieve relatie meer hebben en dat deze situatie tot uitbarsting kan leiden met alle nare gevolgen van dien;
- dat er voorts grote karakterverschillen tussen partijen zijn ontstaan voor wat de huwelijksband betreft, waardoor partijen uit elkaar zijn gegroeid en het huwelijk mede hierdoor is ontwricht;
- De vrouw heeft verweer gevoerd in eerste aanleg en – kort samengevat en voor zover voor de beslissing van belang- aangevoerd dat zij met klem ontkent dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht, omdat zij wel een relatie heeft met de man; zij woont samen met de man in dezelfde woning met haar kinderen. De man gaat wel regelmatig bij een andere buurvrouw en creëert deze situatie zelf, om op deze manier de echtscheiding te kunnen bewerkstelligen;
- In hoger beroep concludeert de vrouw tot vernietiging van voormeld vonnis in eerste aanleg en tot alsnog ontzegging van de oorspronkelijk vordering aan de man;
- Daartoe heeft de vrouw een tweetal grieven tegen voormeld vonnis aangevoerd. De eerste grief komt er op neer dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht en de tweede grief betreft het feit dat de kantonrechter in eerste aanleg de vrouw niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar zegje te doen, terwijl bij die gelegenheid slechts naar de man is geluisterd en vonnis is uitgesproken. Voorts heeft de vrouw aangevoerd dat indien het hof van oordeel mocht zijn dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht en de echtscheiding terecht is uitgesproken verzoekt zij het hof dan om de man te veroordelen om aan haar maandelijks te betalen een bedrag van SRD. 500,- voor levensonderhoud en de alimentatie voor de minderjarige kinderen vast te stellen op SRD. 500,- per maand per kind;
- Het hof zal allereerst de erste grief bespreken. Naar het oordeel van het hof haalt deze grief het niet in rechte en dient te worden verworpen. Gelet op het aangevoerde feitenmateriaal, te weten het langs mekaar heen leven in de ouderlijke woning van de man gekoppeld aan het uit elkaar groeien van partijen, heeft de kantonrechter terecht aangenomen dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht. Immers kan de liefde niet van èèn kant komen;
- De tweede grief behelst het niet in acht nemen van het beginsel van hoor en wederhoor door de kantonrechter. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gedingstukken dat de vrouw –die rechtskundige bijstand heeft genoten in eerste aanleg- in de gelegenheid is gesteld om schriftelijke conclusies van antwoord en dupliek te nemen. Derhalve heeft de vrouw voldoende gelegenheid gehad om haar zegje te doen en is er van schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake. Gelet op het voorgaande zal ook de tweede grief worden verworpen;
- Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd met betrekking tot de partner- en kinderalimentatie is dit naar het oordeel van het hof op een verkeerd forum geschied. Immers diende de vrouw dat bij wege van reconventie in eerste aanleg ten behoeve van zichzelf te vorderen casu quo een aparte vordering daartoe in te stellen. Voor wat betreft de kinderalimentatie dient de vrouw dat aan de orde te stellen bij het te houden familieverhoor in het kader van de voogdijvoorziening in eerste aanleg, waarna het hof als beroepsinstantie eventueel in beeld kan komen. Gelet op al het voorgaande zal het hof voorbij gaan aan al hetgeen de vrouw dienaangaande heeft aangevoerd. Het hof zal evenmin een datum voor het te houden familieverhoor vaststellen maar het aan partijen overlaten om dat –indien zij menen daar belang bij te hebben- aan de kantonrechter te vragen;
- Al het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd leidt tot de slotsom dat het beroepen vonnis dient te worden bevestigd. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd tussen partijen, die echtelieden zijn, in dier voege dat ieder hunner de eigen kosten drage en betale;
- Ten overvloede overweegt het hof alsvolgt. Bij schrijven de dato 02 augustus 2013 heeft de raadsman van de vrouw aangegeven de zaak te willen intrekken aangezien de vrouw geen belang meer heeft bij de ingestelde vordering en het verzoek gedaan om de zaak te willen afvoeren van de rol. De zaak verkeerde toen reeds in staat van wijzen. Naar het oordeel van het hof is intrekking van de zaak door de vrouw processueel niet mogelijk aangezien zij niet de aanleggende partij in eerste aanleg is geweest. Hooguit zou zij naar het oordeel van het hof kunnen aangeven dat zij het door haar aangewende rechtsmiddel van hoger beroep wenst in te trekken hetgeen naar dezerzijds oordeel inmiddels een gepasseerd station is aangezien de behandeling in hoger beroep reeds is aangevangen en de zaak reeds in staat van wijzen verkeert;
De beslissing in hoger beroep
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep;
Compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen, die echtelieden zijn, in dier voege dat ieder hunner de eigen kosten drage en betale;
Verwijst de zaak terug naar de kantonrechter voor het houden van het familieverhoor ter voorziening in de voogdij en de toeziende voogdij over de minderjarigen op een nader te bepalen datum;
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. A.C. Johanns en S.S.S. Wijnhard, Leden-Plaatsvervanger en
w.g. A. Charan
en door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 17 januari 2014, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g.D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen in persoon verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld