- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14649
- Uitspraakdatum 21 november 2014
- Publicatiedatum 19 juli 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft overwogen dat ingevolge de artikelen 1925 jo 1932 BW, het getuigenbewijs geleverd moet worden ten overstaan van het Hof, in casu de door het Hof benoemde Rechter-Commissaris, in het kader van de bewijswaardering, waarbij tevens de tegenpartij de gelegenheid heeft om de getuigen te bevragen. De verklaringen en foto’s die als bewijs zijn overgelegd, kunnen niet als getuigenbewijs dienen, doch slechts als een onderhands geschrift ingevolge artikel 1895 BW, waaraan vrije bewijskracht toekomt. Dit brengt met zich mee dat het aan het oordeel van het Hof wordt overgelaten welke overtuigingskracht het aan het bewijsmiddel hecht. Naar het oordeel van het Hof heeft de vrouw het aan haar opgedragen bewijs niet kunnen volbrengen, zodat niet is bewezen dat de ontwrichting van het huwelijk tussen partijen in overwegende mate te wijten is geweest aan de man.
Uitspraak
G.R. No. 14649
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[Appellante],
wonende te [plaats],
appellante, hierna aangeduid als ’de vrouw’,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [plaats],
geïntimeerde, hierna aangeduid als ’de man’,
gemachtigde: mr. L.H.R. Rogers, advocaat,
gelet op het door het Hof gewezen tussenvonnis van 03 januari 2014 inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis van 01 november 2006 (A.R. No. 05-4688) tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde, spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
- Het verdere procesverloop
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
– het proces-verbaal van de niet-gehouden enquête d.d. 04 april 2014;
– de conclusie tot uitlating na niet-gehouden enquête zijdens de vrouw d.d. 02 mei 2014, met producties;
– de conclusie tot uitlating na niet-gehouden enquête en uitlating producties zijdens de man d.d. 06 juni 2014, met een productie;
– de conclusie tot uitlating productie zijdens de vrouw d.d. 01 augustus 2014;
– de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die aanvankelijk was bepaald voor 20 februari 2015, doch bij vervroeging bepaald op heden.
- De verdere beoordeling
2.1 Het Hof volhardt geheel bij hetgeen in meergenoemd tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.2 Het Hof heeft in vermeld tussenvonnis van 03 januari 2014 de vrouw in de gelegenheid gesteld door alle middelen rechtens, meer speciaal door getuigen, het bewijs bij te brengen van haar stelling dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen in overwegende mate aan de man is te wijten.
2.3 Het Hof constateert dat de vrouw op de dagbepalingen voor het te houden getuigenverhoor respectievelijk 21 maart 2014 en 04 april 2014 niet ter terechtzitting is verschenen, noch zijn de te horen getuigen voor verhoor verschenen, waarna het getuigenverhoor is gesloten en partijen op de rolzitting hebben geconcludeerd na niet-gehouden enquête.
2.4 Bij haar conclusie na niet-gehouden enquête heeft de vrouw een vijftal foto’s en een drietal verklaringen ondertekend door respectievelijk [naam 1] d.d. 29 april 2014, [naam 2] d.d. 30 april 2014, en [naam 3] d.d. 29 april 2014, dienende als getuigenverklaringen, overgelegd ter voldoening aan haar bewijsopdracht.
2.5 Bij zijn conclusie na niet-gehouden enquête en uitlating producties heeft de man met betrekking tot de door de vrouw als getuigenverklaringen overgelegde producties
betoogd dat voornoemde ’getuigen’ niet aanwezig waren toen de mogelijkheid door het Hof geschapen was om de ’getuigen’ te horen en vragen te kunnen stellen aan hen, waardoor het beeld dat het getuigenverhoor moest opleveren nu is verwerkt in een eenzijdig opdissen van verhaaltjes ten faveure van de vrouw, zonder de mogelijkheid van vraag en antwoord. Voorts ontkent de man de aantijgingen van de vrouw die ertoe zouden moeten leiden dat door zijn handelen hij in overwegende mate schuldig is aan de duurzame ontwrichting van hun huwelijksleven. Tevens heeft de man een door hem afgelegde verklaring van de oorzaak van de ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als productie overgelegd, erop neerkomende dat de problemen tussen partijen begonnen toen de man weigerde naar Nederland terug te keren vanwege een goed werkaanbod dat hij had gekregen in Suriname.
2.6 De vrouw heeft de door de man overgelegde verklaring betwist en verwezen naar de door haar overgelegde getuigenverklaringen ten bewijze van het door de man gepleegde overspel als oorzaak van de ontwrichting van het huwelijk tussen partijen.
2.7 Het Hof stelt voorop dat het bewijs door getuigen onder andere met inachtneming van de artikelen 1925 juncto 1932 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden geleverd ten overstaan van het Hof, in casu de door het Hof benoemde Rechter- Commissaris, in het kader van de bewijswaardering, waarbij tevens de tegenpartij de gelegenheid heeft om de getuigen te bevragen.
Op grond hiervan overweegt het Hof dat zowel de getuigenverklaringen alsmede de foto’s, welke door de vrouw ter voldoening aan haar bewijsopdracht zijn overgelegd, niet als getuigenbewijs kunnen dienen, doch slechts als een onderhands geschrift ingevolge artikel 1895 BW, waaraan vrije bewijskracht toekomt. Dit brengt met zich mee dat het aan het oordeel van het Hof wordt overgelaten welke overtuigingskracht het aan het bewijsmiddel hecht.
2.8 Naar het oordeel van het Hof dragen de verklaringen van [naam] d.d. 29 april 2014 en van [naam 3] d.d. 29 april 2014, geenszins bij tot het bewijs van het door de man gepleegde overspel, in tegendeel wordt in voornoemde verklaringen bevestigd dat partijen een goed huwelijk hadden en dat de breuk tussen partijen als een schok voor hun kwam. Uit de overgelegde foto’s, waarover de vrouw verzuimd heeft aan te geven wie of wat er allemaal op die foto’s te zien is, blijkt evenmin een bevestiging van het overspel door de man gepleegd.
Slechts de verklaring van [naam 2] d.d. 30 april 2014, geeft aan dat de man een relatie had met een dame die hij haast elke dag van het werk afhaalde, doch is deze ene verklaring, welke overigens niet aangeeft dat de man overspel heeft gepleegd, naar het oordeel van het Hof onvoldoende om aan te nemen dat de man overspel heeft gepleegd.
2.9 Al met al komt het Hof tot de conclusie dat de vrouw het haar opgedragen bewijs niet heeft kunnen volbrengen, zodat niet bewezen is dat de ontwrichting van het huwelijk tussen partijen in overwegende mate te wijten is geweest aan de man.
Nu de grief van de vrouw ongegrond is en er geen andere feiten en/of omstandigheden door de vrouw zijn aangedragen welke het Hof zouden nopen om opnieuw recht te doen, zal de vordering van de vrouw in hoger beroep worden afgewezen met bevestiging van het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van gronden.
2.10 De proceskosten zullen worden gecompenseerd tussen partijen, zijnde echtelieden, met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
3.1 Bevestigt het vonnis d.d. 01 november 2006 (A.R. No. 05-4688), waarvan beroep onder aanvulling van gronden.
3.2 Compenseert de proceskosten tussen partijen, met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A.C. Johanns en
S.S.S. Wijnhard, Leden-Plaatsvervanger, en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 21 november 2014, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M.E. Wittenberg namens advocaat mr. M.G.A. Vos, gemachtigde van appellante, en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. V.V.C. Pique namens advocaat mr. L.H.R. Rogers, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld