- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-693
- Uitspraakdatum 16 mei 2014
- Publicatiedatum 19 juli 2023
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof van Justitie heeft overwogen dat op grond van artikel 79 lid 1 sub a, het Hof bevoegd is kennis te nemen van de vordering. Het Hof gaat er van uit dat verzoeker in ieder geval op 17 juni 2009 op de hoogte was van het besluit van het Ministerie van Defensie, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is. Verzoeker heeft geen gebruik heeft gemaakt van artikel 78 lid 1 PW (beklag bij de President van de Republiek Suriname), doch heeft gekozen voor (buitenwettelijk) bezwaar bij hetzelfde orgaan dat het besluit in casu had genomen. Ingevolge artikel 80 lid 1 sub b PW, had verzoeker zijn vordering bij het Hof vòòr 17 juli 2009, zijnde binnen een maand nadat hij van het besluit van het Ministerie van Defensie kennis had genomen, moeten instellen. Aangezien hij zijn verzoekschrift op 23 november 2009 heeft ingediend, concludeert het Hof dat verzoeker ingevolge artikel 80 lid 1 sub b PW tardief is met zijn vordering en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard daarin.
Ten overvloede wordt overwogen dat ook als verzoeker niet tardief was met zijn vordering, zijn vordering op grond van andere overwegingen zou worden afgewezen. Verzoeker is namelijk op 01 december 2006 in tijdelijke dienst van het Ministerie van Openbare Werken getreden en heeft hij vanaf 01 december 2006 tot aan zijn ontslag per 01 mei 2010 een salaris heeft ontvangen, als Voorman bij de afdeling Wegen, terwijl het Ministerie van Defensie het salaris aan verzoeker heeft uitbetaald tot en met april 2009. Nu verzoeker geen ontslag heeft genomen bij het ministerie van Openbare Werken, heeft hij zichzelf in de situatie gebracht dat hij niet beschikbaar was voor de dienst bij het ministerie van Defensie, hoewel hij zich per schrijven d.d. 21 december 2007 had aangemeld voor diensthervatting. Ook heeft hij hiermee zichzelf in de situatie gebracht dat hij geen aanspraak meer maakt op voorzieningen en/of bezoldiging zijdens het ministerie van Defensie. Immers, door in tijdelijke dienst te treden bij het ministerie van Openbare Werken, kon verzoeker ingevolge artikel 36 lid 1 PW niet meer aan zijn ambtsplicht jegens het ministerie van Defensie voldoen.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[Verzoeker],
wonende in het [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Defensie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder,
gemachtigden: mr. P.J. Campagne en mr. L. Riedewald, juristen,
spreekt de Fungerend-President , in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
- het verzoekschrift d.d. 23 november 2009, met producties;
- het verzoek tot verlenging van de termijn voor verweerschrift, d.d. 14 januari 2010;
- de beschikking van het Hof d.d. 14 januari 2010, waarbij de termijn voor verweerschrift m.i.v. 18 januari 2010 met 6 weken is verlengd;
- het verweerschrift d.d. 26 februari 2010;
- het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 15 oktober 2010;
- de pleitnota d.d. 07 januari 2011;
- het antwoordpleidooi d.d. 04 februari 2011, met producties;
- het repliekpleidooi d.d. 01 april 2011;
- het dupliekpleidooi d.d. 06 mei 2011, met een productie;
- de conclusie tot uitlating productie d.d. 20 mei 2011;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die aanvankelijk was gesteld op 05 augustus 2011, doch nader bepaald op heden.
De motivering
De feiten
Tussen partijen (hierna respectievelijk ”[verzoeker]” en ”het ministerie van Defensie” te noemen) staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
1. [Verzoeker] was bij beschikking van de Minister van Defensie d.d. 30 juni 2005 J.M. [nummer] te rekenen van 28 maart 2004 ontslag verleend wegens het niet hervatten van de dienst na genoten vakantieverlof.
1.2 [Verzoeker] was te rekenen van 01 december 2006 tijdelijk, op proef voor de duur van een jaar, in de functie van Voorman bij de afdeling Wegen, in dienst genomen door het ministerie van Openbare Werken bij beschikking d.d. 10 januari 2007.
1.3 Bij vonnis van het Hof van Justitie d.d. 18 mei 2007 (A-617) is voornoemde ontslag-beschikking nietig verklaard.
1.4 Een afschrift van vermeld vonnis van het Hof is bij exploot no. 527 op 17 december 2007 aan de Staat betekend.
1.5 Bij schrijven d.d. 21 december 2007 heeft verzoeker zich bij het ministerie van Defensie aangemeld voor diensthervatting.
1.6 Bij beschikking van de Minister van Defensie d.d. 01 september 2008 no. [nummer 2], is ingevolge het vonnis van het Hof d.d. 18 mei 2007 no. A-617, de ontslagbeschikking d.d. 30 juni 2005 ingetrokken en is aan [verzoeker] het achterstallig salaris uitbetaald.
1.7 Het ministerie van Defensie heeft het salaris van [verzoeker] vanaf mei 2009 geblokkeerd.
1.8 [Verzoeker] heeft bij schrijven van zijn gemachtigde d.d. 10 juni 2009 het ministerie van Defensie doen aanmanen om zijn salaris aan hem uit te betalen.
1.9 Het ministerie van Defensie heeft in reactie op voornoemd schrijven, bij brief van de minister d.d. 17 juni 2009 aan [verzoeker] onder andere medegedeeld, dat haar gebleken is dat [verzoeker] vanaf 01 december 2006 in dienst is van het ministerie van Openbare Werken alwaar hij tot dan toe salaris ontving en gebruik maakte van de SZF-voorzieningen van het ministerie van Openbare Werken, hoewel hij wederom op de betaalrol van het ministerie van Defensie was geplaatst vanaf september 2008, op grond waarvan het ministerie van Defensie het niet noodzakelijk achtte hem te voorzien van voorzieningen van het ministerie van Defensie.
1.10 Bij schrijven d.d. 13 oktober 2009 heeft [verzoeker] het ministerie van Defensie wederom doen aanmanen voor uitbetaling van zijn salaris.
1.11 Het ministerie van Defensie heeft bij schrijven d.d. 29 oktober 2009 in reactie op voornoemd schrijven gepersisteerd bij zijn eerdere schrijven d.d. 17 juni 2009.
1.12 Bij beschikking van het ministerie van Openbare Werken d.d. 08 februari 2010 is aan verzoeker met ingang van 01 mei 2010 van rechtswege ontslag uit Staatsdienst verleend, aangezien hij door de Geneeskundige Commissie op 27 augustus 2009 arbeidsongeschikt is verklaard voor verdere dienst.
De vordering en het verweer daartegen
2.1. [Verzoeker] vordert om het ministerie van Defensie te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen zijn ten onrechte ingekorte (ingehouden) salaris verhoogd met alle verhogingen die sindsdien aan alle ambtenaren zijn toegekend en vermeerderd met de boete vermeld in artikel 1614q BW en de wettelijke rente ad 6 % per jaar vanaf de dag van rechtsingang tot aan die der algehele voldoening met veroordeling van het ministerie in de proceskosten.
2.2. [Verzoeker] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat het ministerie met zijn handelen onder andere artikel 20 Wet Rechtspositie Militairen en artikel 30 Personeelswet en voorts de wettelijke bepalingen bevattende geneeskundige voorzieningen voor militairen, schendt.
2.3 Het ministerie heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering erop neerkomende dat [verzoeker] wederom van de betaalrol is afgevoerd vanaf 03 april 2009 vanwege ongeoorloofde afwezigheid. [Verzoeker] was namelijk vanaf 01 december 2006 in dienst getreden van het ministerie van Openbare Werken. [Verzoeker] maakt derhalve geen aanspraak op bezoldiging en/of geneeskundige voorzieningen van het ministerie, waardoor de vordering van [verzoeker] een formele grondslag mist en hij derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
De beoordeling van het geschil
3.1 Het Hof begrijpt uit de stellingen van [verzoeker] dat hij impliciet vordert, dat het besluit van het ministerie van Defensie om hem vanaf 03 april 2009 van de betaalrol van het ministerie van Defensie af te voeren, wordt vernietigd en dat hij alsnog het ingehouden salaris ontvangt.
Het Hof is derhalve op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
3.2 Voorop wordt gesteld dat [verzoeker] bij schrijven van zijn gemachtigde d.d 10 juni 2009, de Minister van Defensie heeft doen aanmanen om de blokkade van zijn salaris per onmiddellijke ingang te doen opheffen. De Minister van Defensie heeft bij schrijven d.d. 17 juni 2009 aan [verzoeker] – in reactie op het schrijven van [verzoeker] d.d. 10 juni 2009 – medegedeeld waarom [verzoeker] wederom van de betaalrol was afgevoerd en geen aanspraak meer maakte op medische voorzieningen van het ministerie van Defensie. Nu niet is gesteld en evenmin is gebleken, dat dit anders was volgt uit het voorgaande dat [verzoeker] in ieder geval op 17 juni 2009 op de hoogte was van het besluit van het ministerie van Defensie.
Nu [verzoeker] geen gebruik heeft gemaakt van beklag bij de President van de Republiek Suriname ingevolge artikel 78 lid 1 van de Personeelswet, doch heeft gekozen voor (buitenwettelijk) bezwaar bij hetzelfde orgaan dat het besluit in casu had genomen, had [verzoeker] ingevolge artikel 80 lid 1 sub b van de Personeelswet, zijn vordering bij het Hof vòòr 17 juli 2009, zijnde binnen een maand nadat [verzoeker] van het besluit van het ministerie van Defensie kennis had genomen, moeten instellen. Aangezien [verzoeker] zijn verzoekschrift op 23 november 2009 heeft ingediend, concludeert het Hof dat [verzoeker] ingevolge artikel 80 lid 1 sub b van de Personeelswet tardief is met zijn vordering en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard daarin.
3.3 Ten overvloede overweegt het Hof dat ook indien [verzoeker] was ontvangen in zijn vordering, de beslissing in het nadeel van [verzoeker] was gevallen.
Vaststaat dat het ministerie van Defensie het salaris aan [verzoeker] heeft uitbetaald tot en met april 2009. Eveneens staat vast dat [verzoeker] vanwege het ministerie van Openbare Werken van 01 december 2006 tot aan zijn ontslag per 01 mei 2010 een salaris heeft ontvangen, als Voorman bij de afdeling Wegen.
Nu [verzoeker] – nadat het ministerie van Defensie uitvoering had gegeven aan het vonnis van het Hof bij beschikking van het ministerie van Defensie d.d. 01 september 2008 – geen ontslag heeft genomen bij het ministerie van Openbare Werken, heeft hij zichzelf in de situatie gebracht dat hij niet beschikbaar was voor de dienst bij het ministerie van Defensie, hoewel [verzoeker] zich per schrijven d.d. 21 december 2007 had aangemeld voor diensthervatting. [Verzoeker] heeft hiermee zichzelf in de situatie gebracht dat hij geen aanspraak meer maakt op voorzieningen en/of bezoldiging zijdens het ministerie van Defensie. Immers, door in tijdelijke dienst te treden bij het ministerie van Openbare Werken, kon [verzoeker] ingevolge artikel 36 lid 1 van de Personeelswet, niet meer aan zijn ambtsplicht jegens het ministerie van Defensie voldoen, als volgt luidende:
“Een staatsdienaar is verplicht de aan zijn functie – met inbegrip van nevenfuncties verbonden werkzaamheden naar beste weten en kunnen te verrichten, de bevoegdelijk aan hem gegeven opdrachten, welke op de dienst betrekking hebben, stipt en loyaal uit te voren en zich ook overigens steeds zo te gedragen als een goed en getrouw staatsdienaar betaamt.”
Voorts is niet gebleken dat [verzoeker] ingevolge artikel 16 lid 3 van de Personeelswet, in meer dan één functie is benoemd en dat de gezamenlijke omvang van de aan die functies verbonden werkzaamheden gelijktijdige vervulling door één persoon toelaat.
Twee voltijdse banen bij twee verschillende ministeries in verschillende functies, zijn immers niet met elkaar te verenigen.
Nu aan [verzoeker] met ingang van 01 mei 2010 van rechtswege ontslag uit Staatsdienst is verleend, aangezien hij door de Geneeskundige Commissie op 27 augustus 2009 arbeidsongeschikt is verklaard voor verdere dienst, dient evenwel de formele afwikkeling van de beëindiging van het dienstverband met het ministerie van Defensie nog te geschieden, zoals terecht naar voren gebracht door het Ministerie van Defensie.
De beslissing
Het Hof:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A.C. Johanns en mr. S.S.S. Wijnhard, Leden-Plaatsvervanger en
w.g. D.D.Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 16 mei 2014, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. A. Charan w.g. S.C. Berenstein
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen, advocaat mr. A.R. Baarh, gemachtigde van verzoeker, terwijl verweerder noch bij vertegenwoordiger noch bij gemachtigde is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
M.E. van Genderen-Relyveld