- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14521
- Uitspraakdatum 04 april 2014
- Publicatiedatum 08 augustus 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Ook als in de arbeidsovereenkomst de pensioenaanspraak niet verder is uitgewerkt, is de werkgever gehouden om een redelijk pensioen aan de werknemer uit te keren. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beklede functie en het aantal dienstjaren.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[Appellant],
wonende in het [district],
appellant, hierna aangeduid als “[appellant]”,
gemachtigde: mr. S. Marica, advocaat,
tegen
Luchthavenbeheer N.V., rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde, hierna aangeduid als “Luchthavenbeheer”,
gemachtigde: mr. J. Kraag, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis van 17 juni 2009 (A.R.No 07-3063) tussen [appellant] als eiser in kort geding en Luchthavenbeheer als gedaagde in kort geding,
spreekt de fungerend president, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Dit vonnis bouwt voort op het op 15 juli 2011 tussen partijen in hoger beroep gewezen tussenvonnis.
Het verder procesverloop in hoger beroep
- Het verder procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- Het proces-verbaal van de op 4 november 2011 gehouden comparitie van partijen;
- Het proces-verbaal van de op 14 februari 2012 gehouden voortzetting van de comparitie van partijen;
- Het schrijven van de gemachtigde van [appellant] van 20 maart met betrekking tot de offerte van de verzekering van [appellant] en de toezending van documenten met betrekking tot het dienstvoertuig, met bijlagen;
- Het proces-verbaal van de op 4 april 2012 gehouden voortzetting en sluiting van de comparitie van partijen;
- De pleitnota tot uitlating zijdens Luchthavenbeheer d.d. 20 april 2012;
- De conclusie tot uitlating zijdens [appellant] met producties d.d. 20 april 2012;
- De conclusie tot uitlating zijdens Luchthavenbeheer d.d. 4 mei 2012.
De verdere beoordeling
2.1 Bij tussenvonnis van 15 juli 2011 is een comparitie van partijen gelast. Het Hof wenste nader te worden ingelicht over de afspraken die zijn gemaakt over de bedrijfsauto, en, indien de afspraken schriftelijk zijn vastgelegd, onder overlegging van de betreffende documenten.
2.2 Naast hetgeen reeds bij het tussenvonnis van 15 juli 2011 is besproken heeft [appellant] ter onderbouwing van het appèl aangevoerd dat de kantonrechter in kort geding ten onrechte:
– heeft overwogen dat de meerwaarde van het voertuig ad US$ 13.000,= gezien moest worden als een deel van de pensioenuitkering.
– de omstandigheid dat hij het voertuig heeft doorverkocht aan Unicar heeft meegenomen in haar eindbeslissing, aangezien het de eigenaar vrij staat een aan hem toebehorend goed te verkopen voor een door hem te bepalen bedrag.
2.3 In de conclusie van repliek in kort geding staat onder punt 6 “In eerste instantie zou de auto gegeven worden ter aanvulling van het pensioen. Naderhand werd de auto schriftelijk aan eiser overgedragen.
Op de tijdens de procedure in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen van 12 januari 2009, heeft [naam] als gevolmachtigde van Luchthavenbeheer verklaart “Aan eiser heb ik voorgehouden dat zijn pensioen om 4 dienstjaren gaat dus zou die niet veel voorstellen. Ik heb eiser toegezegd een auto met een waarde van US$ 17000,- te zullen geven als een uitkering voor de pensioenaanspraak, die ongeveer US$ 13000 bedroeg. Na afstemming met de Raad van Commissarissen is besloten dat eiser de auto mag hebben, maar het verschil van US$ 4000, moest aflossen, wat hij tot nu toe niet heeft gedaan.
[Appellant] heeft hierop verklaard “De auto was bedoeld als een aanvulling.”
Geconstateerd wordt dat [appellant] in zijn relaas gevoegd bij het schrijven van zijn gemachtigde van 20 maart 2012 heeft verklaard:
op pagina 1”In de periode januari-februari 2007 was de voormalige directeur de heer [naam] op de luchthaven bij mij op kantoor. Mijn aanstaande pensionering kwam even terloops ter sprake waarbij hij aangaf (dat hij) eerder dacht aan een eenmalige uitkering dan aan een maandelijkse, gezien de laagte van het bedrag…
In dat gesprek vroeg ik hem hoe hij die auto dacht af te handelen en dat ik er belangstelling voor had. Wat hem betrof was het oké, maar hij moest het in de raad brengen….
De directeur heeft inderdaad mijn verzoek in de raad besproken, omdat hij mij bij zijn volgend bezoek op de luchthaven meedeelde dat de raad er niet mee kon instemmen omdat men vond dat ik te kort gediend had om die auto te krijgen….
Na de daaropvolgende raadsvergadering kwam de directeur weer bij mij op de luchthaven met de mededeling dat ik de auto mocht kopen voor US$ 4000 (vierduizend us dollars). …
Hij stelde mij volkomen gerust door me te adviseren de auto wel te kopen voor die US$ 4000 onder de voorwaarde dat het ons (de directeur en ik) lukt de auto door te verkopen aan Unicar….”
op pagina 2:”In de onderhandeling hebben wij, de directeur en ik, alle zeilen bijgezet om het onderste uit de kan te halen. Via diverse aanbiedingen van Unicar gingen we uiteindelijk akkoord met een verkoopbedrag van US$ 17000. Beide overdrachtsverklaringen, d.w.z. van de N.V. Luchthavenbeheer naar [appellant] en van [appellant] naar Unicar, zijn ook op een en dezelfde dag gedateerd, nl. 28 februari 2007, mijn laatste actieve werkdag.”
[Appellant] heeft blijkens het hierboven als laatst weergegeven citaat verklaard dat de kwestie van het bedrijfsvoertuig ter sprake kwam in een gesprek dat handelde over afspraken met betrekking tot zijn pensioenaanspraak en dat de directeur van Luchthavenbeheer mede betrokken is geweest bij de onderhandelingen. [Appellant] heeft verder verklaard dat de wagen in eerste instantie bedoeld was ter aanvulling van het pensioen, hetgeen overeenkomt met de verklaring van Luchthavenbeheer. [Appellant] heeft ook verklaard dat het dienstvoertuig naderhand op zijn naam is overgeschreven zonder daarbij te verklaren uit welke andere hoofde de wagen dan naderhand aan hem zou zijn verstrekt. Dit terwijl het op zijn weg had gelegen een andere reden voor de verstrekking van het voertuig aan te dragen. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat voorshands aannemelijk is dat de overdracht van het dienstvoertuig plaats heeft gevonden binnen de afwikkeling van het dienstverband. De Kantonrechter heeft derhalve naar het oordeel van het Hof terecht overwogen dat de meerwaarde van het dienstvoertuig gezien moet worden als deel van de afwikkeling van het dienstverband en de pensioenaanspraken van [appellant]. De hiertegen aangevoerde grief van [appellant] wordt dan ook verworpen.
2.4 [Appellant] heeft verder aangevoerd dat de wagen een waarde had van US$ 1.000 en dat hij als eigenaar het voertuig mocht verkopen voor elk bedrag dat hij ervoor kon krijgen.
2.5 Uit het onder rechtsoverweging 2.3 als laatst weergegeven citaat blijkt dat de directeur van Luchthavenbeheer betrokken was bij de onderhandelingen en dat de beide overdrachtsverklaringen, te weten die van de N.V. Luchthavenbeheer naar [appellant] en van [appellant] naar Unicar, op dezelfde datum zijn gedateerd.
Daarnaast is zijdens [appellant] overgelegd een schrijven dat hij als luchthavenmeester op
30 januari 2007 heeft gericht aan de directie van Unicar. Uit dit schrijven blijkt dat aan het betreffend voertuig door bekende taxateurs een marktwaarde van meer dan US$ 17.000,= werd toegekend. Geen melding is gemaakt van een reden waardoor de waarde van het voertuig binnen de maand februari 2007 aanzienlijk zou zijn gekelderd. Nu de verkoop aan Unicar blijkt te zijn geschied voor een bedrag ongeveer gelijk aan de in het schrijven van
30 januari 2007 door [appellant] geïndiceerde marktwaarde zal aan het door [appellant] aangevoerde dan ook worden voorbij gegaan.
2.6 Tijdens de op 4 november 2011 gehouden comparitie van partijen heeft [appellant] verklaard dat hem een voorstel van de zijde van Luchthavenbeheer is gedaan dat was gebaseerd op het salaris van een departementsdirecteur op een ministerie. [Appellant] heeft het aanbod afgewezen, stellende dat hij het dubbele van een departementsdirecteur verdiende en een waardevast pensioen in US dollars wenst omdat zijn salaris in deze valutasoort werd uitbetaald.
2.7 Geconstateerd wordt dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst de pensioenaanspraken niet verder uitwerkt, hetgeen betekent dat Luchthavenbeheer gehouden is een redelijk pensioen aan [appellant] uit te keren. Hierbij dienen de door [appellant] beklede functie (onderdirecteur) en het aantal dienstjaren (vier jaar en drie maanden) in aanmerking te worden genomen.
In ogenschouw nemende dat [appellant], naast de meerwaarde van het bedrijfsvoertuig ad US $ 13.000,=, door Luchthavenbeheer een aanbod is gedaan tot toekenning van een maandelijks pensioen conform de regeling die geldt voor departementsdirecteuren, hetgeen volgens Luchthavenbeheer het maximale is wat binnen haar mogelijkheden ligt – wat door [appellant] niet is betwist – is naar het oordeel van het Hof een redelijke pensioenvoorziening aan [appellant] geboden. Nu voorshands aannemelijk wordt geacht dat Luchthavenbeheer voldoende is tegemoet gekomen aan haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, volgt daaruit dat Luchthavenbeheer geen wanprestatie heeft gepleegd en de vordering betreffende de pensioenafspraken in eerste aanleg terecht is afgewezen, zodat de hiertegen gerichte grief van [appellant] geen doel treft.
2.8 Gelijk in het tussenvonnis van 15 juli 2011 onder rechtoverweging 3.5 is overwogen, zal Luchthavenbeheer worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van US$ 50,= aan [appellant]. Dit brengt met zich mee dat het vonnis van de Kantonrechter in eerste aanleg zal worden vernietigd en opnieuw recht zal worden gedaan.
2.9 De gevorderde dwangsom is, nu Luchthavenbeheer slechts zal worden veroordeeld tot betaling van een geldsom, niet op de wet gestoeld, zodat zij zal worden afgewezen.
2.10 [Appellant] zal, als de zowel in eerste aanleg als in hoger beroep merendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing in hoger beroep
Het hof:
Vernietigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton dd. 17 juni 2009 bekend onder AR no. 07-3063, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
- Veroordeelt Luchthavenbeheer om binnen veertien dagen aan [appellant] te betalen een bedrag ad US$ 50,= (vijftig Noord-Amerikaanse Dollars);
- Veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten gevallen aan de zijde van Luchthavenbeheer in eerste aanleg en in hoger beroep en tot op heden begroot op Nihil;
- Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr.S.M.M. Chu, Lid, en mr. S.S.S. Wijnhard, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 4 april 2014 in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advocaat mr. S. Marica en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Meijnaar namens zijn gemachtigde advocaat mr. J. Kraag, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
M.E. van Genderen-Relyveld