SRU-HvJ-2014-23

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-776
  • Uitspraakdatum 16 mei 2014
  • Publicatiedatum 08 augustus 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof is op grond van artikel 79 PW bevoegd kennis te nemen van vorderingen tot nietigverklaring van een besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur of een besluit tot verlaging van rang. De Staat heeft een beoordelingsvrijheid om het begrip plichtsverzuim kader te geven. De beoordeling door de Staat mag enkel marginaal worden getoetst, waarbij er wordt gelet op de vraag of de Staat in redelijkheid tot de beslissing had kunnen komen. Degradatie en schorsing zijn tuchtstraffen die ingevolge de Personeelswet kunnen worden toegepast als een ambtenaar zich schuldig maakt aan plichtsverzuim.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[Eiser],
wonende in het [district],
eiser, hierna aangeduid als “[eiser]”,
gemachtigde: mr. E.D. Esajas, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerster, hierna aangeduid als “de Staat”,
gemachtigde: mr. R. Autar, ambtenaar op het parket van de Procureur-Generaal,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als rechter in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift d.d. 8 juni 2012, ter griffie ontvangen op 8 juni 2012, met producties;
  • het verweerschrift d.d. 19 juli 2012;
  • de beschikking van het hof van 22 oktober 2012 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 2 november 2012;
  • het proces-verbaal van de op 2 november 2012 gehouden mondelinge behandeling;
  • de pleitnota d.d. 15 februari 2013, met productie;
  • het antwoordpleidooi d.d. 10 maart 2013, overgelegd ter griffie op 15 maart 2013;
  • het repliekpleidooi d.d. 19 april 2013;
  • dupliekpleidooi d.d. 1 mei 2013, overgelegd ter griffie op 3 mei 2013.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

De feiten
2.1 [Eiser] is als Penitentiair Ambtenaar 1e klasse in vaste dienst bij de Hoofdafdeling Delinquentenzorg van het Ministerie van Justitie en Politie.

2.2 [Eiser] was op 24 juli 2011 ingedeeld in de ochtenddienst van 07.00 uur tot 14.00 uur tezamen met onder andere [naam]..

2.3 [Naam] voornoemd is om 08.00 uur, 9.30 uur en 11.00 uur naar de winkel gegaan, waarbij hij terugkwam met een plastic zakje met inhoud. Om 11.00 uur is hem door de leidinggevende voorgehouden dat het de laatste keer was dat hij naar de winkel mocht gaan. Bij terugkomst ging [naam] voornoemd naar het cellenblok, alwaar hij met [eiser] voor de dienst was ingedeeld.

2.4 [Eiser] is tegen 12.15 uur naar de winkel geweest en kwam terug met een plastic zakje met inhoud waarmee hij richting het cellenblok is gegaan.

2.5 In het cellenblok zijn hierna in de wachtruimte vier tot vijf blikken bier gewikkeld in krantenpapier aangetroffen.

2.6 Op 24 juli 2011 is kort na de dienstoverdracht (omstreeks 17.00 uur) een gedetineerde in beschonken toestand aangetroffen.

2.7 In de nachtdienst van 28 op 29 juli 2011 is op de kamer van de gedetineerde [naam 2] een petfles met bruingekleurde vloeistof, vermoedelijk whisky, aangetroffen.

2.8 In een aan [eiser] gericht schrijven van de Directeur van de Penitentiaire Inrichting Duisburglaan van 2 augustus 2011, P.I.D.no. [nummer] is vermeld:
“Naar aanleiding van aanhoudende informatie dat u zich bezig houdt met het verlenen van hand en spandiensten voor gedetineerde en dat u in de morgendienst van zondag 24 juli dezer alchohol (bier) in de inrichting hebt binnengebracht, werd u in bijzijn van de onderdirecteur mr. [naam 3] geconfronteerd met de informatie als voornoemd.

In eerste instantie ontkende u dat u geen bier gebruikt. Ook zwoer u dat u op die bewuste zondag 24 juli dezer geen bier/alcohol in de inrichting hebt binnengebracht. Na confrontatie met details bekende u een blik bier samen met penitentiair ambtenaar [naam]. te hebben gebruikt…

Voorts bekende u op de daartoe gestelde vragen dat u de afgelopen week (eind juli 2011) gekookt vlees, cocosolie en peper alsook alcohol in een petfles te hebben gebracht voor de gedetineerde [naam 2] tegen betaling van een bedrag groot vijftig Surinaamse dollars
(SRD 50) Ook dat u eerder voor de gedetineerde [naam 4] (die nu reeds is overgeheveld naar de Centrale Penitentiaire Inrichting Santo Boma) vlees en alcohol hebt gebracht.

Vermits het vorenstaande plichtsverzuim voor u kan opleveren, wordt u middels deze aangezegd zich ter zake, binnen 1 x 24 uur na ontvangst van dit schrijven schriftelijk te verweren.”

2.9 In zijn schriftelijk verweer van 2 augustus 2011 heeft [eiser] onder meer verklaard:
Ik ontken ten stelligste mij bezig te houden met het verlenen van hand- en spandiensten voor gedetineerden. Zo ook heb ik nimmer in de ochtenddienst van zondag 24 juli 2011 alcohol (bier) de inrichting binnen gebracht en genuttigd.

De beschuldiging dat ik de in uw verweeraanzegging genoemde goederen afgelopen week, eind juli 2011, zou hebben afgestaan aan de gedetineerde [naam 2] tegen betaling van SRD 50,= en dat ik vlees en alcohol zou hebben afgestaan aan gedetineerde [naam 4]l zijn bezijdens de waarheid. Ik heb nimmer de in uw verweeraanzegging genoemde goederen aan wie dan ook afgegeven. Zoals het u bekend is mogen gedetineerden niet over geld beschikken, waardoor zij ook niet in staat zijn enige betaling aan mij te hebben verricht. Bovendien is de gedetineerde [naam 4] reeds langer dan een jaar overgeheveld naar de Centrale Penitentiaire Inrichting Santo Boma.

Ik heb steeds duidelijk aangegeven dat ik mij nimmer heb ingelaten met de zaken waar u mij van beschuldigd. Op aandringen van u en de onderdirecteur, waarbij er werd gedreigd met degradatie en schorsing en uw mededeling dat de zaak als afgehandeld zou worden beschouwd indien ik zou bekennen, heb ik onder dwang aangegeven dat ik de feiten waar ik van wordt beschuldigd zou hebben gepleegd, hetgeen niet op de waarheid berust.”

2.10 [Eiser] is in verband met een tegen hem ingesteld onderzoek met ingang van 2 augustus 2011 buiten functie gesteld. De buitenfunctiestelling is ingaande 26 augustus opgeheven.

2.11 [Eiser] is bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 12 april 2012, J.no. [nummer 2] wegens plichtsverzuim de navolgende tuchtstraffen opgelegd:

  1. ontslag ingevolge artikel 32 lid 1 sub j van het Penitentiair Besluit juncto artikel 61 lid 1 sub j van de Personeelswet, onder voorwaarde dat deze niet ten uitvoer zal worden gebracht, indien betrokkene gedurende twee jaren zich niet aan een plichtsverzuim van soortgelijke of ernstige aard schuldig maakt;
  2. degradatie ingevolge artikel 32 lid 1 sub 1 van het Penitentiair Besluit juncto artikel 61 lid 1 sub i van de Personeelswet, bestaande uit terugstelling tot de rang Penitentiair Ambtenaar der 2e klasse (functiegroep 6, schaal 06B), voor de duur van 1 jaar, onder toekenning van een bezoldiging van SRD 1.707 per maand.

In deze beschikking is daartoe overwogen:
dat betrokkene tijdens zijn mondeling verweer bij de Directeur van de Penitentiaire Inrichting Duisburglaan, heeft toegegeven bij verschillende gelegenheden alcohol en andere etenswaren voor gedetineerden de inrichting binnen te hebben gebracht, met andere woorden, betrokkene geeft toe hand- en spandiensten te hebben verricht;

dat deze handelingen, die plichtsverzuim voor hem opleveren, niet getolereerd kunnen worden in een gedisciplineerd korps;

dat betrokkene … in de gelegenheid is gesteld zich binnen 1×24 uur ter zake schriftelijk te verweren, waaraan hij gevolg heeft gegeven, echter heeft hij het hem ten laste gelegde niet kunnen weerleggen;

dat betrokkene zich eerder aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt waarvoor hij ook disciplinair is gestraft;

dat het derhalve nodig is wederom een tuchtstraf op te leggen aan betrokkene.”.

De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [Eiser] vordert bij vonnis van het Hof van Justitie in Ambtenarenzaken:
a. de beschikking onder 2.11 vermeld, althans het besluit daarin vervat nietig te verklaren;
b. de staat te veroordelen tot betaling van een dwangsom ad SRD 1.000 voor iedere dag dat
de Staat weigert aan de uitvoering van het vonnis te voldoen;
c. veroordeling van de Staat in de proceskosten.

3.2 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] aangevoerd dat het door hem gelaakt besluit jegens hem onrechtmatig is omdat de Staat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld, met name de beginselen van juiste informatie, van deugdelijke feitelijke grondslag, van draagkrachtige juiste formulering en het zorgvuldigheidsbeginsel en wel omdat:
1. in zijn verweerschrift hij het gestelde plichtsverzuim heeft weerlegd, althans hij heeft
ontkend zich aan het hem verweten plichtsverzuim te hebben schuldig gemaakt.
2. er zou sprake zijn van aanhoudende informatie dat hij zich aan plichtsverzuim schuldig
maakte, maar hij niet eerder hiermee geconfronteerd is. Er is ook nimmer bewijs hiervan
overgelegd. Uit het door hem overgelegd informatierapport van [naam 5] blijkt
dat het onderzoek de afkomst van de verboden spullen niet heeft aangetoond.
3. hij tijdens het mondeling verweer werd bedreigd met degradatie en schorsing indien hij
niet zou bekennen.
4. de toenmalige onderdirecteur Delinquentenzorg hem heeft aangegeven dat het dossier
onvoldoende bewijzen bevatte voor het gestelde plichtsverzuim.

3.3 De Staat heeft de vordering weersproken.
Het Hof komt, voor zover van belang, daarop bij de beoordeling terug.

Bevoegdheid

4 Op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn besluiten tot verlaging van rang of ontslag vatbaar voor nietigverklaring.
Gelet op het voorgaande is het Hof dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering, kort gezegd, tot nietigverklaring van het besluit van de Staat tot verlaging van rang dan wel voorwaardelijk ontslag van een penitentiair ambtenaar, waarvan in het onderhavige geval sprake is.

Ontvankelijkheid
5 Het afschrift van de betreffende beschikking waartegen [eiser] opkomt dateert van 12 april 2012. Volgens verklaring van [eiser] is deze beschikking op 16 mei 2012 te zijner kennis gebracht. De Staat heeft dit niet betwist, zodat hiervan zal worden uitgegaan.
Dit heeft tot gevolg dat [eiser], nu zijn verzoekschrift binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, ontvankelijk is in zijn vordering.

De beoordeling van het geschil

6.1 Het Hof merkt allereerst op dat de Staat ten aanzien van het in de Personeelswet gebezigde begrip “plichtsverzuim” de ruimte is gelaten om deze term verder in te vullen, zodat naar het oordeel van het Hof in deze sprake is van beoordelingsruimte zijdens de Staat. Dit brengt met zich mee dat bij de beoordeling in rechte slechts marginaal getoetst mag worden; ter beoordeling van het Hof ligt slechts de vraag open of de Staat in redelijkheid tot de bestreden beslissing had kunnen komen.
Daarvoor is allereerst vereist dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betreffende ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt.

6.2 De Staat heeft aangevoerd dat er geen sprake was van bedreiging tijdens het verhoor van [eiser]. Het mondelinge verweer van [eiser], heeft volgens de Staat niet lang geduurd. [Eiser] heeft in zijn mondeling verweer, na te zijn geconfronteerd met details, verklaard dat op 24 juli 2011 alcohol is binnengebracht door hem en zijn collega [naam] voornoemd en dat zij tezamen de alcohol hebben genuttigd tijdens werkuren. [Eiser] is volgens de verklaring van de Staat ter terechtzitting eerst afzonderlijk en daarna in bijzijn van [naam] voornoemd gehoord. Zijdens de Staat is verklaard dat [naam] ook tegenover de Onderdirecteur en de Directeur van de Centrale Penitentiaire Inrichting Duisburg heeft verklaard dat hij tegen eind juli gemalen peper, vlees en een petfles met alcohol voor de gedetineerde [naam 2] had gebracht, waarvoor hij als tegenprestatie een bedrag van SRD 50 heeft ontvangen van een relatie van de gedetineerde [naam 2], alsook dat hij eerder de gedetineerde [naam 4], die toentertijd reeds was overgeheveld naar de Centrale Penitentiaire Inrichting Santo Boma, vlees en alcohol heeft gebracht.

6.3 Het Hof overweegt dat ook indien tijdens het mondeling verweer sprake is geweest van degradatie en schorsing, dit niet als een bedreiging hoeft te gelden; het zijn immers tuchtstraffen die ingevolge de personeelswet kunnen worden toegepast indien een ambtenaar zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Daarnaast overweegt het Hof dat de verklaring van [eiser] overeenkomt met de verklaring van [naam] voornoemd, die immers een gelijkluidende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van het gebeuren op 24 juli 2011: [naam] voornoemd heeft als eerst meermalen alcohol gehaald bij de winkel, waarna [eiser] dit heeft gedaan; de alcohol hebben zij ([naam] en [eiser]) tezamen genuttigd tijdens werkuren. De verklaring van [naam] wordt ook ondersteund door de verklaring van de ploegcommandant. Daarnaast wordt de bekennende verklaring van [eiser] ook ondersteund door de bierblikken die in de wachtruimte zijn aangetroffen. De bekennende verklaring van [eiser] wordt dan ook geloofwaardig geacht.
Het Hof overweegt voorts dat ten aanzien van het verstrekken van alcohol aan gedetineerden op 24 juli 2011, gesteld noch gebleken is dat bij de dienstoverdracht door [eiser] aan zijn opvolger, hij er melding van heeft gemaakt dat een gedetineerde gebruik heeft gemaakt van alcohol. Nu vrij korte tijd daarna een gedetineerde uit dit cellenblok in beschonken toestand is aangetroffen, kan worden geconcludeerd dat de penitentiaire ambtenaren die aldaar de wacht hielden, waaronder [eiser], het alcoholgebruik tenminste hadden behoren op te merken. Nu hier geen melding van is gemaakt, kan worden geconcludeerd dat [eiser] zijn plicht als penitentiair ambtenaar heeft verzaakt.
Ook de verklaring van [eiser] ten aanzien van het ter beschikking stellen van alcohol aan de gedetineerde [naam 2] wordt naar het oordeel van het Hof ondersteund door het feit dat in de cel van deze gedetineerde een fles is aangetroffen met vermoedelijk whisky.
In het licht van al het hierboven overwogene concludeert het Hof dat [eiser] terecht is verweten dat hij zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt.

6.4 Tussen partijen is niet in het geding dat [eiser], naast de hem eerder opgelegde tuchtstraffen, 2 tot 3 keren is aangesproken op zijn gedrag. [Eiser] heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling op 2 november 2012 gesteld dat hij niet is aangesproken terzake het verlenen van hand- en spandiensten, maar in casu doet dit er niet toe, aangezien de grondslag voor het opleggen van een tuchtstraf is dat hij zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt en plichtsverzuim een ruim begrip is.
Naar het oordeel van het Hof is het handelen van [eiser] dat heeft geleid tot het opleggen van de tuchtstraffen vervat in de beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d.
12 april 2012, J.no. [nummer 2] dermate ernstig dat ontslag, bij herhaling van dit handelen, passend wordt geacht. Nu het ontslag voorwaardelijk is, is het daarnaast verlagen van de rang geoorloofd en passend.
Uit het voorwaardelijk ontslag blijkt dat ruimschoots rekening is gehouden met het langdurig dienstverband van [eiser], zodat aan het door hem in dat kader gestelde, zal worden voorbij gegaan.
De overige standpunten van partijen behoeven, nu reeds is geoordeeld dat de Staat in redelijkheid tot het genomen besluit heeft kunnen komen, geen bespreking.

6.5 Gelet op hetgeen onder 6.3 en 6.4 is overwogen zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.

De beslissing

Het hof:

Wijst de vordering af.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en mr. S.M.M. Chu, Leden en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 16 mei 2014, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. M.E. Danning namens mr. R.A. Autar, gemachtigde van verweerder, terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

Mr. M.E. van Genderen-Relyveld