SRU-HvJ-2014-7

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14927
  • Uitspraakdatum 07 november 2014
  • Publicatiedatum 07 april 2021
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Tussenvonnis. Appellante vordert dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan geïntimeerde te wijten is.

    Het Hof stelt dat appellante bewijs hiervoor dient aan te dragen.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
G.R. no. 14927
In de zaak van

[appellante],
wonende te [district],
appellante,
hierna te noemen de vrouw,
gemachtigde: mr. M.G.A. Vos, advocaat,

tegen

[geintimeerde],
wonende te [district],
geïntimeerde,
hierna te noemen de man,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat.
inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis van 8 oktober 2012 A.R.no.10-5140 tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

1. Het procesverloop
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:

  • de verklaring van de griffier van de griffie der kantongerechten waaruit blijkt dat de vrouw op 2 april 2013 hoger beroep heeft ingesteld;
  • de pleitnota d.d. 6 juni 2014;
  • het antwoordpleidooi d.d. 20 juni 2014;
  • het repliekpleidooi d.d. 4 juli 2014;
  • het dupliekpleidooi d.d. 18 juli 2014.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid van het beroep
Gesteld en evenmin is gebleken dat de vrouw niet binnen de gestelde termijn hoger beroep heeft aangetekend tegen het beroepen vonnis, zodat zij ontvankelijk is in het door haar ingestelde beroep.

3. De feiten
3.1 Partijen zijn op 16 januari 1963 te Paramaribo in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
3.2 Partijen wonen al ettelijke jaren gescheiden van elkaar.
3.3 De Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft bij vonnis gedateerd 8 oktober 2012 bekend onder AR no. 10-5140 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, en de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap waarin partijen zijn gehuwd gelast, met benoeming van een boedelnotaris en onzijdige personen.

4.De vordering in hoger beroep
De vrouw vordert in hoger beroep om het beroepen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man af te wijzen als te zijn ongegrond en niet bewezen, dan wel om de vrouw alvorens definitief te beslissen met het bewijs te belasten.

5. De beoordeling
5.1 De vrouw heeft als grief aangevoerd dat de Kantonrechter ten onrechte het verzoek tot echtscheiding heeft toegewezen op grond van het feit dat partijen reeds 22 jaren niet meer samenwonen en het de verdeling is die de vrouw zorgen baart, terwijl er geen schijn van verzoening te bespeuren is.
De vrouw betoogt dat zij een beroep heeft gedaan op artikel 263 van het Burgerlijk Wetboek (BW), met name dat zij zich verzet tegen de vordering van de man tot echtscheiding omdat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan hem te wijten is. Ingevolge artikel 263 BW dient dan de vordering tot echtscheiding te worden afgewezen indien de gedaagde echtgenoot het bewijs kan leveren dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan de eisende echtgenoot (in casu de man) te wijten is. De vrouw stelt bewijs te hebben aangeboden doch is zij ten onrechte niet in de gelegenheid daartoe gesteld.

5.2 Het Hof constateert dat in de zaak bekend onder AR no. 10-5140 dat de vrouw als verweer tegen de door de man gevorderde echtscheiding heeft aangevoerd dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan de man te wijten is, omdat de man 22 jaar geleden de echtelijke woning heeft verlaten voor een andere vrouw, met achterlating van de vrouw en de toen nog minderjarige kinderen. De vrouw heeft in genoemde zaak verder een beroep gedaan op artikel 263 BW en heeft bewijs aangeboden van het door haar gevoerde verweer.
Het Hof overweegt ten aanzien van de grief van de vrouw dat uit het beroepen vonnis blijkt dat de Kantonrechter, heeft nagelaten het verweer van de vrouw te bespreken. Naar het oordeel van het Hof brengt een beroep op artikel 263 BW met zich dat dit verweer onderzocht had moeten worden en zo die gegrond werd bevonden zou dit ingevolge de wet moeten leiden tot afwijzing van de vordering tot echtscheiding. De kantonrechter had dus het verweer niet onbesproken mogen laten. Het verweer van de man dat partijen thans 26 jaren gescheiden leven en er geen uitzicht is op het verlangen naar herstel van de echtelijke samenwoning, gaat niet op bij gebrek van enige wettelijke grondslag hiervoor. Het beroepen vonnis zal op grond van het voorgaande worden vernietigd.

5.3 Nu de vrouw heeft aangevoerd, en erbij blijft dat de duurzame ontwrichting in overwegende mate aan de man te wijten is, terwijl dit wordt ontkend door de man zal de vrouw het door haar aangeboden bewijs van haar verweer in rechte moeten bijbrengen.
Het Hof zal dan ook dienovereenkomstig beslissen als in het dictum te melden, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.

6.De beslissing
6.1 Laat de vrouw toe om door alle middelen rechtens te bewijzen dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk in overwegende mate aan de man te wijten is.

6.2 Roept daartoe de zaak af ter terechtzitting van vrijdag 21 november 2014 te 12.00 uur desmiddags.

6.3 Houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door: mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President, mr.R.G.Chatterpal en mr. R.M. Praag, Leden–Plaatsvervanger en

w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran

door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-Presisent uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag, 7 november 2014, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Meijnaar namens haar gemachtigde, advocaat mr. M.G.A. Vos en geïntimeerde vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advocaat mr. A.R. Baarh, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.