SRU-HvJ-2014-9

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 14674
  • Uitspraakdatum 21 februari 2014
  • Publicatiedatum 12 juli 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof heeft overwogen dat appellante in haar hoedanigheid van vruchtgebruikster slechts tezamen met de erfgenamen van de overledene, gerechtigd is om in rechte op te komen. De titel van vruchtgebruikster over de gehele nalatenschap van de overledene doet aan het voren overwogene niet af, aangezien het vermogensrechtelijke van de overledene wordt voortgezet door diens erfgenamen. Appellante diende derhalve onderhavige vordering niet alleen in eigen naam doch mede als gevolmachtigde van de erfgenamen in te stellen.

Uitspraak

GR- 14674

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[Appellante]
weduwe van [naam],
wonende aan [adres]te [plaats],
appellante in conventie en in reconventie,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,

tegen

  1. DE ONTBONDEN VERENIGING: MAATSCHAPPIJ TOT ONDERLINGE HULP,
    kantoorhoudende te Paramaribo aan de Joliceurstraat no. 19,
  2. [Geïntimeerde sub B], wonende te [plaats] aan [adres 2],
  3. [Geïntimeerde sub C], wonende te [plaats] aan [adres 3],
  4. [Geïntimeerde sub D], wonende te [plaats] aan [adres 4],
  5. [Geïntimeerde sub E], wonende te [plaats] aan [adres 5],

allen in hun hoedanigheid van vereffenaars van de ontbonden Vereniging Maatschappij Tot Onderlinge Hulp,
geïntimeerden in conventie en in reconventie,
gemachtigde: mr. S. Marica, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 22 juni 2010 (A.R.NO. 080093) tussen appellante als eiseres in conventie en gedaagde in reconventie en geïntimeerden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Partijen worden hierna gemakshalve (ook) aangeduid als respectievelijk [appellante] enerzijds en anderzijds de ontbonden vereniging e.a. danwel respectievelijk de ontbonden vereniging, [geïntimeerde sub B], [geïntimeerde sub C], [geïntimeerde sub D] en [geïntimeerde sub E];

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

  • Het schrijven van de advocaat van appellante gedateerd 22 september 2010 –ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2010- waaruit blijkt dat appellante hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter de dato 22 juni 2010;
  • De schriftelijke pleitnota de dato 01 juni 2012;
  • Het schriftelijke antwoordpleidooi de dato 06 juli 2012;
  • Het schriftelijke repliekpleidooi en incidentele conclusie tot wijziging eis de dato 03 augustus 2012;
  • Het schriftelijke dupliekpleidooi en antwoord in het incident de dato 16 november 2012;
  • De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 01 maart 2013 doch nader op heden;

De beoordeling

Het gaat in deze zaak om het volgende.

[Appellante] heeft in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep nog van belang en zakelijk weergegeven, in conventie gevorderd dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de ontbonden vereniging e.a. zullen worden veroordeeld om aan haar te betalen het bedrag van USD 15.250,= vermeerderd met de wettelijke rente daarover ad 6 % per jaar vanaf 30 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening. Mede is gevorderd vanwaardeverklaring van de gelegde conservatoire beslagen;

2.1.In reconventie hebben de ontbonden vereniging e.a. , voor zover in hoger beroep nog van belang en zakelijk weergegeven, gevorderd dat [appellante] zal worden veroordeeld tot het opheffen van het gelegd conservatoir derdenbeslag en het terugbetalen aan hen van US$ 7.972,= uit hoofde van teveel gedane uitkeringen;

  1. De kantonrechter heeft bij vonnis van 22 juni 2010 in conventie [appellante] niet ontvankelijk verklaard in haar vordering en in reconventie het gelegd conservatoir derdenbeslag ten laste van de ontbonden vereniging e.a. opgeheven en het meer of anders gevorderde afgewezen, onder compensatie van de proceskosten tussen partijen in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt;
  2. [Appellante] heeft blijkens de aantekening van de griffier door tussenkomst van haar raadsman bij schrijven gedateerd 22 september 2010 –ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2010 – appèl aangetekend tegen het vonnis van 22 juni 2010. Tevens blijkt uit voormeld vonnis dat partijen noch in persoon noch bij gemachtigde bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig zijn geweest. Aangezien de aangetekende dienstbrief van de griffier dateert van 9 september 2010 heeft [appellante] ingevolge het bepaalde in artikel 264 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tijdig appèl aangetekend tegen voormeld vonnis weshalve zij ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep;
  3. [Appellante] heeft geen grieven aangevoerd betreffende de vaststelling van de vaststaande feiten tussen partijen in conventie, weshalve het hof in hoger beroep van de juistheid daarvan zal uitgaan. Derhalve staat het navolgende –ook in hoger beroep- vast tussen partijen:
    1. De thans overleden echtgenoot van [appellante], te weten [naam] (hierna te noemen [naam]), [geïntimeerde sub B], [geïntimeerde sub C], [geïntimeerde sub D] en [geïntimeerde sub E] waren leden van de vereniging “Maatschappij Tot Onderlinge Hulp” (hierna de vereniging);
    2. Aan de vereniging behoorde in eigendom toe het onroerend goed gelegen te [perceelomschrijving], bekend onder nieuwe wijk letter D [nummer], oude wijk letter D [nummer 2];
    3. De vereniging is ontbonden op een algemene vergadering gedateerd 19 oktober 2004. Het perceel is verkocht voor een bedrag van US$ 160.000,= aan de Stichting Bribi;

2.2.Stichting Bribi heeft een aankoopsom van US$ 40.000,= latende een saldo van US$ 120.000,=. Dit bedrag dient Stichting Bribi in maandelijkse termijnen van US$ 3.000,= af te lossen. Tot en met december 2006 heeft Stichting Bribi een bedrag van US$ 76.000,= afgelost terwijl het saldo alstoen bedroeg US$ 54.000,=;

2.3.Naast voormelde vaststaande feiten heeft [appellante] in conventie – zakelijk weergegeven en voor zover voor de beslissing in hoger beroep van belang – aan haar vordering in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat op een algemene ledenvergadering van de vereniging, rechtspersoon, d.d. 19 oktober 2004 ingevolge artikel 15 van haar statuten een besluit is genomen tot ontbinding van de vereniging. Het bestuur dat belast was/is met de likwidatie van de vereniging is ertoe overgegaan om het enig vermogensbestanddeel van de vereniging bestaande uit: het erf met de daarop staande gebouwen, gelegen te [perceelomschrijving], bekend onder Nieuwe Wijk Letter D [nummer], Oude Wijk letter D [nummer 2] met inbegrip der beide ijzeren regenbakken, zich op het erf bevindende, te verkopen aan de Stichting Bribi. De levering bij notariële akte zal plaatsvinden bij de finale betaling van de koopprijs. De verdeling van de bezittingen van de vereniging vindt volgens artikel 16 van de statuten, pondspondsgewijze onder de leden plaats. Aan [naam] komt op grond van het vorenstaande toe een bedrag van USD. 40.000,= waarvan inmiddels aan [naam] en na zijn overlijden aan [appellante] is betaald een bedrag van in totaal USD. 24.750,=, latende een saldobedrag van USD. 15.250,=. [Appellante] heeft als erfgenaam van wijlen haar echtgenoot bij schrijven van haar raadsman d.d. 2 november 2006 de ontbonden vereniging e.a. gesommeerd om het bedrag ad USD. 15.250,= binnen twee dagen aan haar te betalen. De ontbonden vereniging e.a. hebben bij schrijven d.d. 8 november 2006 aan [appellante] bericht dat haar recht op uitkering een vermeend recht is en dat het recht ingevolge artikel 16 statuten jo artikel 1680 B.W. een persoonlijk recht is dat bij overlijden van de rechthebbende niet overgaat op de nabestaanden. Het standpunt van de ontbonden vereniging e.a. is reeds op grond van de duidelijke bewoordingen van artikel 1680 BW jo de artikelen 880 en 880a BW niet houdbaar en juridisch irrelevant;

2.4. De ontbonden vereniging e.a. hebben verweer gevoerd in eerste aanleg en in conventie – kort samengevat- aangevoerd dat de ontbonden vereniging e.a. ten tijde van dit proces niet uit vier maar uit negen leden bestaat, waaronder het inmiddels overleden lid [naam]. De koopsom ad USD 160.000,- dient dus te worden verdeeld onder de negen overgebleven leden, waaronder [naam] voornoemd. Derhalve komt aan laatstgenoemde toe het geldsbedrag groot USD 17.778,= en heeft [appellante] inmiddels in totaal ontvangen USD. 24.750,= . Eveneens is op haar verzoek aan haar dochter mevrouw [naam 2] USD. 1.000,= uitgekeerd waardoor het totaal komt op USD. 25.750,=. Tevens is als verweer aangevoerd dat [appellante] doet voorkomen alsof zij enkel en alleen enige erfgenaam is van [naam], wat misleidend is daar zij op zijn minst een dochter heeft, mevrouw [naam 2] voornoemd. Eveneens hebben de ontbonden vereniging e.a. aangevoerd dat aan [appellante] teveel werd uitgekeerd, USD. 7.972,=;

2.5.In hoger beroep concludeert [appellante] tot vernietiging van voormeld vonnis in eerste aanleg en tot alsnog toewijzing van het gevorderde in conventie;

2.6.Daartoe heeft [appellante] als grief tegen voormeld vonnis aangevoerd dat haar overleden echtgenoot [naam] blijkens de overgelegde verklaring van erfrecht het levenslange recht van vruchtgebruik zijner gehele nalatenschap heeft gelegateerd aan haar en dat zij hierdoor de bevoegdheid heeft verkregen tot het verrichten van alle rechtshandelingen die tot een goed beheer van de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen dienstig kunnen zijn. Een gevolg van het hiervoren omschreven goed beheer houdt tevens in dat zij bevoegd is als vruchtgebruiker in en buiten rechte nakoming te eisen van aan het vruchtgebruik onderworpen vorderingen en tot het in ontvangst nemen van betalingen. De kantonrechter heeft kennis genomen van de verklaring van erfrecht doch de kantonrechter heeft zich uitsluitend gefocust op het zijn van erfgenaam en de bevoegdheid van [appellante] als vruchtgebruiker volledig uit het oog verloren;

2.7. De ontbonden vereniging e.a.hebben in hoger beroep verweer gevoerd en het hof zal daarop –in het hierna volgende voor zover voor de beslissing van belang- terug komen;

2.8. In reconventie heeft [appellant] geen grieven tegen het beroepen vonnis aangevoerd en nu het het hof ambtshalve niet is gebleken van enige grond die tot vernietiging van het vonnis in reconventie aanleiding zou moeten geven, zal dat onderdeel van het beroepen vonnis worden bevestigd;

2.9. Het hof zal ingaan op de door [appellante] tegen het beroepen vonnis aangevoerde grief. Anders dan [appellante] is het hof van oordeel dat zij in haar hoedanigheid van vruchtgebruikster slechts tezamen met de erfgenamen van [naam] gerechtigd is om ter zake van onderhavige vordering in rechte op te komen. De kantonrechter heeft derhalve terecht overwogen dat zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Het zijn van vruchtgebruikster van de gehele nalatenschap van [naam] doet aan het voorgaande niet af aangezien de persoon van de overledene vermogensrechtelijk wordt voortgezet door diens erfgenamen en diende [appellante] derhalve de onderhavige vordering niet alleen in eigen naam doch mede als gevolmachtigde van de erfgenamen in te stellen. Het hof kan zich helemaal verenigen met hetgeen de kantonrechter dienaangaande heeft overwogen en neemt dat over en maakt dat tot de zijne;

2.10. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroepen vonnis zowel in conventie als in reconventie dient te worden bevestigd;

  1. [Appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van de ontbonden vereniging e.a. in hoger beroep gevallen en zoals nader te begroten in het dictum van dit vonnis;
  2. [Appellante] heeft bij wege van repliekpleidooi een incidentele conclusie tot wijziging van eis genomen waarbij zij verzocht heeft, voorwaardelijk, dus voor het geval het hof een andere mening zou zijn toegedaan, het inleidend verzoekschrift te wijzigen zoals daarin aangegeven. De ontbonden vereniging e.a. hebben zich hiertegen verzet onder aanvoering dat de verzochte wijziging betreft de hoedanigheid van [appellante] en dat zij daardoor –anders dan [appellante] stelt- wel worden bemoeilijkt in hun verweer. Naar het oordeel van het hof betreft de verzochte wijziging –zoals de ontbonden vereniging e.a. terecht hebben aangevoerd- een wijziging van de hoedanigheid van [appellante] voornoemd en worden de ontbonden vereniging e.a. door toewijzing daarvan wel bemoeilijkt in hun verweer. Daarenboven is het in strijd met de beginselen van een goede procesorde door pas in hoger beroep en wel bij repliekpleidooi met een dergelijk verzoek te komen. Derhalve zal het gedaan verzoek dienen te worden afgewezen;

De beslissing in hoger beroep

Het hof:

In het incident:

Wijst af de verzochte wijziging van eis betreffende de hoedanigheid van Ong A Swie voornoemd;

In de hoofdzaak:

Bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton de dato 22 juni 2010, A.R.No. 080093, waarvan beroep;

Veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding aan de zijde van de ontbonden vereniging e.a. in hoger beroep gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil;

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard en mr. R.G. Chatterpal, Leden-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 21 februari 2014, in tegenwoordigheid van de

Fungerend-Griffier, mr. S.C. Berenstein.

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Meijnaar namens haar gemachtigde, advocaat mr. A.R. Baarh en geïntimeerden vertegenwoordigd door advocaat mr. V.V.C. Pique namens hun gemachtigde, advocaat mr. S. Marica, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.