SRU-HvJ-2015-11

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR- 14627
  • Uitspraakdatum 20 maart 2015
  • Publicatiedatum 07 april 2021
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Eindvonnis.
    Artikel 264 lid 4 WvBRv; verzoek om verlenging van de appèltermijn vanwege bijzondere omstandigheden dient ingediend te worden bij de kantonrechter –plaatsvervanger die het vonnis heeft gewezen.

Uitspraak

G.R. no. 14627

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

STICHTING PENDAWALIMA ,
rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende aan de Verlengde Gemenelandsweg no. 31 te Paramaribo,
appellante in de hoofdzaak en verzoekster in het incident,
hierna aangeduid als “de stichting”,
gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,

tegen

[VERWEERSTER]
wonende aan [adres] in het [distrikt],
geïntimeerde in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
hierna aangeduid als “[verweerster]”,
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 13 januari 2009 (A.R.NO. 072391) tussen de stichting als gedaagde en [verweerster] als eiseres,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Dit vonnis bouwt voort op het eerder in deze zaak gewezen en uitgesproken preparatoir vonnis de dato 16 maart 2012.

  1. Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

  • De dupliekpleitnota de dato 20 april 2012;
  • De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 20 juli 2012 doch nader op heden;

2. De verdere beoordeling

2.1. Het hof neemt over en volhardt bij al hetgeen in voormeld preparatoir vonnis de dato 16 maart 2012 is overwogen en beslist. Ter uitvoering van het bepaalde in voormeld preparatoir vonnis heeft geïntimeerde een dupliekpleitnota genomen waarna de zaak in staat van wijzen is komen te verkeren.

2.2 Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij vonnis van de kantonrechter-plaatsvervanger in het Eerste kanton de dato 13 januari 2009 is de tussen partijen gesloten koop- en verkoopovereenkomst respectievelijk gedateerd 11 oktober 1995 en 15 oktober 1996 ontbonden en is de stichting tot ontruiming met de gebruikelijke nevenvoorzieningen veroordeeld binnen twee maanden na betekening van het vonnis. Eveneens is de stichting veroordeeld tot betaling van de achterstallige huurpenningen tot en met ultimo maart 2006 bedragende US$ 64.350,= en doorbetaling van de verschuldigde huurpenningen ad US$ 750,= per maand vanaf april 2006 tot aan de dag der algehele ontruiming. Daarnevens is de stichting in de proceskosten ad SRD. 336,= veroordeeld alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad US$ 9.652,50, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.

2.3 De stichting heeft op 3 juni 2009 appèl aangetekend tegen voormeld vonnis. Preliminair twisten partijen omtrent de vraag of de stichting al dan niet tijdig appèl heeft aangetekend tegen voormeld vonnis van de kantonrechter. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit de gedingstukken in eerste aanleg blijkt dat partijen noch in persoon noch bij gemachtigde bij de uitspraak van het vonnis aanwezig zijn geweest. Blijkens aangetekende dienstbrief de dato 30 april 2009 zijdens de griffier is voormeld vonnis van de kantonrechter aan de stichting toegezonden. Ingevolge het bepaalde in artikel 264 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: WvBRv) had de stichting tot uiterlijk dertig dagen na 30 april 2009 en derhalve tot uiterlijk 30 mei 2009 de gelegenheid om tijdig appèl aan te tekenen tegen voormeld vonnis. Door pas op 3 juni 2009 appèl aan te tekenen is de stichting in beginsel tardief met het aantekenen van appel.

2.4 Ter rechtvaardiging van de verlate appèlaantekening heeft de stichting aangevoerd dat uit een ingesteld onderzoek bij Surpost is gebleken dat de aangetekende dienstbrief zijdens de griffier pas op 18 mei 2009 ter post is bezorgd en op 28 mei 2009 is uitgereikt op het adres alwaar de stichting is gevestigd en kantoor houdt. Derhalve had de stichting effectief slechts twee dagen om tijdig appèl aan te tekenen en levert de vertraging bij Surpost volgens de stichting een verontschuldigende omstandigheid op die een verlenging van de termijn voor het instellen van hoger beroep rechtvaardigt. In hoger beroep verzoekt de stichting derhalve voorwaardelijk om verlenging van de appèltermijn en [verweerster] verzet zich daartegen, onder aanvoering dat een eenmaal verstreken termijn niet verlengd kan worden en dat niet het hof maar de kantonrechter ingevolge het bepaalde in artikel 264 lid 4 WvBRv bevoegd is om de appèltermijn te verlengen. Naar het oordeel van het hof is het verzet zijdens [verweerster] gegrond en treft doel. Immers blijkt onomstotelijk dat de stichting tardief is met het aantekenen van appèl. Zij diende derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 264 lid 4 WvBRv vanwege bijzondere omstandigheden om verlenging van de appèltermijn te hebben verzocht bij de kantonrechter –plaatsvervanger die het vonnis heeft gewezen. Het voorgaande heeft de stichting nagelaten. De door haar aangevoerde bijzondere omstandigheden zouden naar het oordeel van het hof wel kans van slagen hebben gehad indien het op tijd bij de juiste instantie was ingediend. Voormeld nalaten kan evenwel niet alsnog in hoger beroep worden gecorrigeerd aangezien de in het WvBRv genoemde termijnen van openbare orde zijn en er ten aanzien van uitzonderingen op de algemene regel stringente voorwaarden daarin zijn opgenomen, die zonder meer in acht dienen te worden genomen. Nu het hof ingevolge de wet de competentie ontbeert om een appèltermijn te verlengen heeft de stichting derhalve met dat verzoek bij een verkeerd adres aangeklopt.

2.5 Gelet op al het voorgaande rest het hof niets anders dan vast te stellen dat de stichting tardief is met het aantekenen van hoger beroep en zal zij niet ontvankelijk worden verklaard daarin. Zij zal, als de niet ontvangen partij, worden veroordeeld in de gedingkosten in hoger beroep aan de zijde van [verweerster] gevallen en zoals nader te begroten in het dictum van dit vonnis.

2.6 Aan bespreking van de overige stellingen en weren van partijen komt het hof derhalve niet toe.

  1. De beslissing in hoger beroep

Het hof:

3.1 Verklaart de stichting niet ontvankelijk in het door haar ingesteld hoger beroep.

3.2 Veroordeelt de stichting in de gedingkosten in hoger beroep aan de zijde van [verweerster] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil;

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. M.V. Kuldip Singh, Lid en mr. A.C. Johanns, Lid-Plaatsvervanger, en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 20 maart 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Meijnaar namens advocaat mr. A.R. Baarh, gemachtigde van appellante, en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Mangroelal, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld