- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14637
- Uitspraakdatum 20 februari 2015
- Publicatiedatum 18 april 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Beoordelingsvrijheid van de Staat bij aanvraag domeingrond.
De Staat komt bij aanvraag van domeingrond de vrijheid toe te beoordelen, mede in het licht van artikel 6 van het Decreet Uitgifte Domeingrond, of een aanvraag voor toewijzing in aanmerking komt.
De Staat heeft gehandeld in strijd met artikel 5 lid 4 van het Decreet Uitgifte Domeingrond.
De Staat heeft tevens gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Gezien de lange tijd die verstreken is sedert het indienen van de aanvraag door Morgenster N.V., zal de staat worden bevolen om binnen twee maanden na de betekening van dit vonnis een besluit te nemen ten aanzien van de door Morgenster N.V. ingediende aanvraag en dit besluit uiterlijk twee weken daarna schriftelijk ter kennis te brengen van Morgenster N.V. op straffe van een na te noemen dwangsom.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
De naamloze vennootschap DE MORGENSTER N.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Paramaribo,
appellant, hierna aangeduid als “Morgenster N.V.”,
gemachtigde: mr. F.M.S. Ishaak, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
met name het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen en
het Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde, hierna aangeduid als “de Staat”,
gemachtigde: mr. D. Kraag, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding uitgesproken vonnis van 5 augustus 2010 (A.R.No. 091251) tussen Morgenster N.V. als eiseres *imeerder009098ft ingesteld;02 van het kantongerecht waaruit blijkt dat de gemachtigde en de Staat als gedaagde,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat Morgenster N.V. bij schrijven van zijn procesgemachtigde op 14 september 2010 hoger beroep heeft ingesteld;
- de pleitnota d.d. 18 november 2011;
- de antwoord pleitnota d.d. 2december 2011;
- de repliek pleitnota d.d. 20 januari 2012;
- de dupliek pleitnota d.d. 16 maart 2012.
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
De ontvankelijkheid
2. Morgenster N.V. is niet ter terechtzitting verschenen op de dag van de uitspraak. Het vonnis is bij griffiersbrief van 1 september 2010 aan partijen toegezonden. Morgenster N.V. heeft bij schrijven van haar gemachtigde op 14 september 2010 appèl aangetekend. Gelet op het voorgaande heeft Morgenster N.V. tijdig appèl aangetekend tegen voormeld vonnis, nu dit binnen de wettelijke termijn van veertien dagen na dagtekening van de griffiersbrief is geschied, zodat zij ontvankelijk is in het ingesteld hoger beroep.
De procedure in eerste aanleg
3.1 Morgenster N.V. heeft in eerste aanleg gevorderd:
a. de Staat te gelasten om binnen 24 uur na het uitspreken van het vonnis, dan wel binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, tot uitgifte aan Morgenster N.V. over te gaan van het gevraagd recht van grondhuur (voor de tijd van 40 jaren) ter uitoefening van de landbouw, veeteelt en visserij ten aanzien van het stuk grond – op een bijgaande figuratieve kaart d.d. 27 maart 1991 van de landmeter G.R. Liesdek aangeduid met de letters ABCDEF, vermoedelijk groot 340 ha., gelegen in het district Saramacca – en grenzende aan en achter de percelen bekend als no. 268, 269 en 270 aan de rechteroever van de [rivier], onder verbeurte van een dwangsom van SRD 5.000,= per dag, voor iedere dag dat de Staat mocht weigeren aan het vonnis te voldoen;
b. de Staat te veroordelen terzake van het vorenomschrevene aan Morgenster N.V. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, al dan niet bij wege van voorschot, het bedrag groot USD 2.776.339.= vermeerderd met de wettelijke rente van 6% ’s jaars daarover vanaf de indiening van dit verzoekschrift tot aan die der algehele voldoening.
3.2 De kantonrechter heeft in het vonnis van 5 augustus 2010 partijen verwezen naar de gewone wijze van rechtspleging.
De vordering, de grieven en het verweer
4.1 Morgenster N.V. concludeert in dit hoger beroep tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde.
4.2 De Staat heeft verweer gevoerd. Op dit verweer en de overige standpunten van partijen wordt hieronder bij de beoordeling ingegaan.
De beoordeling
5. Het gaat in deze zaak om het volgende.
5.1. Morgenster N.V. heeft in eerste aanleg gesteld dat haar directeur, de heer [naam], hierna aangeduid als “[naam]” in het jaar 1968 in privé een perceelland, vermoedelijk groot 75 ha. gelegen in [district], aan de rechteroever van de [rivier], achter en grenzende aan de percelen, op de overzichtskaart van de Gouvernementslandmeter bekend als no’s. 269 en 270, ter uitoefening van de visvangst en de viscultuur in concessie heeft verkregen.
In 1973 heeft, volgens Morgenster N.V. [naam] het voormeld perceelland in huur verkregen ter uitoefening van de visvangst en de viscultuur. Morgenster N.V. heeft daarbij voorts gesteld dat bij de verlenging van de concessie in 1986/1987 van overheidswege aan [naam] is gevraagd op basis van de nieuwe wetgeving het voormeld perceelland in grondhuur aan te vragen.
5.2. Morgenster N.V. heeft een schrijven van 28 maart 1991 gericht aan de Minister van Natuurlijke Hulpbronnen waarin staat:
“Geeft met verschuldigde eerbied te kennen: de N.V. Morgenster, (…),
dat zij behoefte heeft aan meer grond voor de uitbreiding van haar bedrijf
redenen waarom zij U hierbij beleefd verzoekt haar in Grondhuur voor de tijd van 40 jaren, ter uitoefening van de landbouw en de veeteelt af te staan: het stuk grond – op bijgaande figuratieve kaart d.d. 27 maart 1991 van de landmeter G.R. LIESDEK aangeduid met de letters ABCDEF, vermoedelijk groot 340 Ha, gelegen in [district] en grenzende aan – en achter de percelen bekend als No. [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3] aan de rechteroever van de [rivier].”
Het hierboven weergegeven schrijven is op 4 april 1991 ingediend en is voorzien van het LaD no. [nummer 4].
5.3 Morgenster heeft in eerste aanleg voorts gesteld dat de overheid nimmer heeft geantwoord op het door haar ingediend verzoek. Morgenster N.V. heeft eveneens gesteld dat zij vanaf 1998 beheersdaden heeft uitgeoefend op het aangevraagd perceelland en investeringen daarop heeft gepleegd tot een geraamd bedrag van USD 2.776.339,=. De investeringen zouden volgens Morgenster N.V. zijn gepleegd toen zij beheersdaden mocht uitoefenen op het aangevraagd perceelland. De Staat handelt volgens Morgenster N.V. in strijd met de artikelen 5 lid 4 en 6 lid 4 van het Decreet Uitgifte Domeingrond, artikel 3 van het Decreet Beginselen Grondbeleid, het vertrouwensbeginsel en/of het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van de correcte bejegening, hetgeen een onrechtmatige daad is. Morgenster N.V. heeft gesteld dat zij door dit handelen c.q. nalaten van de Staat ernstig is geschaad in haar bedrijfsactiviteiten, hebbende zij geen zakelijke rechten op het onroerend goed en dat het risico van verlies van vermogen en bedrijfinventaris onredelijk groot is, aangezien de Staatolie Maatschappij Suriname N.V. het perceelland eveneens in grondhuur heeft aangevraagd en daarop beheersdaden uitvoert die tot gevolg hebben dat er schade wordt toegebracht aan de door Morgenster aangelegde infrastructuur. De aangebrachte schade is geraamd op USD 2.776.339,=.
5.4 Morgenster heeft tegen het bestreden vonnis het volgende aangevoerd:
1. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen “dat nu deze zaak naar Ons uit de stellingen van partijen ondubbelzinnig gebleken is, zonder onherstelbaar nadeel uitstel gedoogt om in een geding als het onderhavige genoegzaam te worden toegelicht, zullen Wij partijen naar de gewone wijze van rechtspleging verwijzen, onder verwijzing van eiseres als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit proces, nu toepassing van artikel 228 van het Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering weigering van de gevraagde voorziening betekent”. Deze overweging is volgens Morgenster N.V. de facto taalkundig en juridisch bezien geen consistent geheel en ademt juist de geest uit van een niet logische formulering in een niet gemotiveerd kader.
De kantonrechter heeft daarbij ten onrechte overwogen dat dit hem ondubbelzinnig is gebleken uit de stellingen van partijen.
2. De kantonrechter heeft ten onrechte de zaak verwezen naar de gewone wijze van rechtspleging en Morgenster N.V. verwezen in de proceskosten.
5.5 De Staat heeft in eerste aanleg en in hoger beroep betwist dat sprake zou zijn van een spoedeisend belang zijdens Morgenster N.V..
5.6 Het Hof constateert dat uit de onder 5.4 weergegeven overweging van de kantonrechter blijkt dat er een zinsnede is komen weg te vallen. Uit hetgeen op
pagina 2 van de pleitnota in de vierde en vijfde alinea is gesteld, blijkt dat Morgenster N.V. tot dezelfde conclusie is gekomen en dat dit wegvallen niet gevolg heeft gehad dat de overweging die de kantonrechter heeft gehanteerd, onbegrijpelijk is geworden.
5.7 Morgenster N.V. heeft in haar pleitnota ter onderbouwing van het appèl gesteld dat haar vordering gebaseerd is op feiten en omstandigheden die genoegzaam indiceren dat haar rechten en belangen door handelingen van de Staat in een zodanige positie gemanoeuvreerd zijn dat er sprake is van onherstelbare schade die geen uitstel gedoogd. Dit zou volgens Morgenster N.V. ook gebleken zijn tijdens de gerechtelijke plaatsopneming. Morgenster N.V. is de mening toegedaan dat de aard van het rechtsgeschil van zodanige aard is dat de kantonrechter rechtens een voorziening bij voorraad had dienen te geven dan wel kunnen nemen.
5.8 In de antwoord pleitnota heeft de Staat aangevoerd dat Morgenster N.V. in de pleitnota heeft verzuimd aan te geven op welke feiten en omstandigheden zij doelt, noch waar de onherstelbare schade uit zou bestaan.
5.9 In de repliek pleitnota heeft Morgenster N.V. in dit kader verwezen naar de adviezen die door de respectieve instanties (Dienst Grondinspectie, Ressortleider van [district] van het Ministerie van L.V.V. en het Ministerie van L.V.V. (zelve)) zijn uitgebracht en haars inziens gewag maken van deze feiten c.q. deze feiten bevestigen. Uit de adviezen blijken volgens Morgenster N.V. ook de door haar gepleegde beheersdaden.
Morgenster N.V. heeft eveneens gesteld dat de door haar ten processe overgelegde foto’s de ingrijpende vernielingen en wijzigingen gepleegd door de Staatsolie Maatschappij Suriname N.V. adstrueren.
5.10 Het spoedeisend belang is naar dezerzijds voorlopig oordeel in voldoende mate gebleken uit het door Morgenster gesteld dreigend verlies van de door hem gepleegde investeringen op het aangevraagd terrein.
5.11 Het Hof overweegt allereerst dat op basis van de processtukken weliswaar blijkt dat Morgenster N.V. het recht van grondhuur heeft aangevraagd op het betreffend perceelland, maar dat dit niet tot gevolg heeft dat zij ten aanzien daarvan beheersdaden mocht verrichten. Aan het enkel indienen van een verzoek tot toekenning van een recht op domeingrond kan de aanvrager immers geen rechten ontlenen. De aanvrager is pas gerechtigd beheersdaden te verrichten nadat aan hem een toewijzende beschikking is uitgereikt. Het Hof is dan ook vooralsnog van oordeel dat indien en voor zover Morgenster N.V. nog voordat aan haar een toewijzende beschikking is uitgereikt investeringen heeft gepleegd op het door haar in grondhuur aangevraagd perceelland, zulks voor eigen rekening en risico is geschiedt. Naar het voorlopig oordeel van het Hof kan de Staat niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele financiële verliezen die Morgenster N.V. daardoor lijdt.
5.12 Het Hof constateert dat Morgenster N.V. heeft gesteld dat zij op basis van artikel 3 van het Decreet Beginselen Grondbeleid erop mocht vertrouwen dat het recht van grondhuur haar wordt toegewezen. Het Hof overweegt dat uit artikel 3 van voornoemd Decreet, waarin is bepaald dat rechten op domeingrond in beginsel toekomen aan hen die de grond bebouwen, bewonen en bewerken, niet valt af te leiden dat dit principe in alle gevallen zonder meer moet worden toegepast. Immers, dit wetsartikel stelt zelf dat het recht op de grond in beginsel toekomt aan degene die de grond bewerkt. Morgenster heeft derhalve naar dezerzijds voorlopig oordeel op basis van dit artikel niet terecht erop mogen vertrouwen dat het recht van grondhuur hem zou worden toegekend. De Staat komt bij aanvraag van domeingrond de vrijheid toe te beoordelen, mede in het licht van artikel 6 van het Decreet Uitgifte Domeingrond, of een aanvraag voor toewijzing in aanmerking komt.
5.13 Het Hof komt wel tot de voorlopige conclusie dat de Staat, gelijk Morgenster N.V. heeft gesteld, in casu heeft gehandeld in strijd met artikel 5 lid 4 van het Decreet Uitgifte Domeingrond. De Staat heeft immers het door Morgenster N.V. gestelde, namelijk dat van de Staat nimmer enige reactie is vernomen na de indiening van het betreffend verzoek, niet betwist. Door in strijd met voornoemde artikel van het Decreet Uitgifte Domeingrond te handelen, heeft de Staat onrechtmatig gehandeld jegens Morgenster N.V..
Naar dezerzijds voorlopig oordeel heeft de Staat in casu tevens gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, door Morgenster N.V. gedurende 23 jaren in onzekerheid te laten ten aanzien van het door hem in grondhuur aangevraagd perceelland.
Het voorgaande is voor het Hof aanleiding om in deze een voorlopige voorziening te treffen overeenkomstig de bedoeling van voornoemd decreet. De Staat zal, gezien de lange tijd die verstreken is sedert het indienen van de aanvraag door Morgenster N.V., worden bevolen om binnen twee maanden na de betekening van dit vonnis een besluit te nemen ten aanzien van de door Morgenster N.V. ingediende aanvraag en dit besluit uiterlijk twee weken daarna schriftelijk ter kennis te brengen van Morgenster N.V. op straffe van een na te noemen dwangsom.
5.14 De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden verwezen.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
6.1 Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton de dato 5 augustus 2010 (A.R. 091251) en opnieuw recht doende:
6.2 Gelast de Staat om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te beslissen op de door Morgenster N.V. op 4 april 1991 ingediende aanvraag (LaD no. [nummer 4]) en dit besluit uiterlijk twee weken daarna schriftelijk ter kennis van Morgenster N.V. te brengen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 3.000 (drieduizend Surinaamse dollar) per dag, het maximum van SRD 300.000,= (driehonderd duizend Surinaamse dollar) niet overschrijdend, voor iedere dag dat de Staat mocht nalaten aan dit vonnis te voldoen.
6.3 Veroordeelt de Staat in de kosten van het geding aan de zijde van Morgenster N.V. in eerste aanleg en in hoger beroep gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op
SRD. 739,50,–.
6.4 Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid en mr. J.M. Jensen, Lid-Plaatsvervanger, en w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President, uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 20 februari 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. F.M.S. Ishaak, gemachtigde van appellant, en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Meijnaar namens advocaat mr. D.S. Kraag, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld