- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14900
- Uitspraakdatum 06 november 2015
- Publicatiedatum 07 april 2021
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Hoger beroep. Appellante vordert vernietiging van het vonnis en vraagt scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap. Geïntimeerde stelt dat de kantonrechter de scheiding en deling niet kon toewijzen omdat het niet gevorderd is.
Naar het oordeel van het Hof is dat een juist standpunt, omdat volgens de algemene regels van het procesrecht de kantonrechter niet meer kan toewijzen dan gevorderd is.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
[appellante],
wonende te [district 1],
appellante,
hierna aangeduid als ”de vrouw”,
gemachtigde: mr. A.E. Telting, advocaat,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [district 1],
geïntimeerde,
hierna aangeduid als ”de man”,
gemachtigde: mr. H.R. Derby, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton uitgesproken vonnis van 02 december 2009 (A.R. No. 09-2888) tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde,
spreekt de Fungerend-President, in de Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat de vrouw op 09 december 2009 hoger beroep heeft ingesteld;
- de pleitnota d.d. 17 oktober 2014;
- de antwoordpleitnota d.d. 05 december 2014;
- de repliekpleitnota d.d. 19 december 2014;
- de dupliekpleitnota d.d. 16 januari 2015.
De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
Ontvankelijkheid in hoger beroep
Uit de verklaring van de griffier der kantongerechten d.d. 09 december 2009 blijkt dat de vrouw op 09 december 2009 hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis van 02 december 2009. Op de dag van de uitspraak was de vrouw ter terechtzitting aanwezig. Gebleken is dat het door de vrouw ingestelde hoger beroep binnen de bij wet gestelde termijn is geschied. Derhalve zal de vrouw worden ontvangen in het hoger beroep
De beoordeling
De in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis vermelde feiten, waartegen geen grieven zijn gericht of anderszins bezwaar is gemaakt, dienen ook in hoger beroep tot uitgangspunt. Het gaat in dit geding om het volgende.
1.1 Op 03 mei 1994 zijn partijen in het [district 2] in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
1.2 Uit dit huwelijk zijn kinderen geboren. De kinderen zijn thans meerderjarig.
1.3 In eerste aanleg heeft de vrouw gevorderd:
- de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, in algehele gemeenschap van goederen gehuwd op 03 mei 1994 in het Ressort geh. [district 2] akte [nummer];
- een bijdrage van SRD 400,- per maand aan haar toe te kennen om in haar dagelijkse levensonderhoud te kunnen voorzien.
1.3.1 De vrouw heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht, wegens frequente onderlinge ruzie waardoor partijen niet meer samenwonen.
Voorts dat zij momenteel behoeftig is, omdat zij niet in haar dagelijkse levensonder–houd kan voorzien.
1.3.2 Tegen de man die behoorlijk was opgeroepen en niet was verschenen, is verstek verleend. Hij is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het volgende beslist:
”5.1 Spreekt uit de echtscheiding tussen:
[geïntimeerde], en
[appellante],
gehuwd op 3 mei 1994 in het [district 2] .
5.2 Veroordeelt de man om maandelijks aan de vrouw ter voorziening in haar levensonderhoud te betalen voor de periode van 1 jaar het bedrag van SRD. 400,= (vierhonderd Surinaamse Dollar), ingaande de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de Burgerlijke Stand.
5.3 Wijst af hetgeen meer of anders gevorderde.”
1.4 De vrouw concludeert in het hoger beroep tot vernietiging van het bestreden vonnis d.d. 02 december 2009 met A.R. No. 09-2888, althans het gedeelte onder 5.2 hiervan, en opnieuw rechtdoende:
- de bijdrage ad SRD 400,- toe te wijzen voor een onbepaalde periode;
- de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap alsnog toe te wijzen met benoeming van een boedelnotaris en onzijdige personen ingevolge de wet;
- veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
Daartoe voert de vrouw de twee hierna volgende grieven aan:
1) De kantonrechter diende ook de scheiding en deling van de huwelijksgoederen–gemeenschap te bevelen, hetgeen niet is gebeurd. Hierdoor is ook geen boedel–notaris aangewezen en zijn evenmin onzijdige personen aangewezen.
2) De kantonrechter heeft de alimentatie slechts voor een jaar toegewezen, terwijl alimentatie was gevorderd zonder een termijn welke daaraan zou moeten worden verbonden. De kantonrechter heeft zijn beslissing om de alimentatie tot een jaar te beperken ook niet gemotiveerd.
1.5 Ten aanzien van de eerste grief heeft de man aangevoerd dat de vrouw uitgaat van een onjuist standpunt, omdat zij niet heeft gevorderd ”de ontbinding van het huwelijk met alle wettelijke gevolgen van dien”. Voorts is, aldus het betoog van de man, de vrouw altijd vrij een verzoek tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap bij de kantonrechter in te dienen.
1.5.1 Zoals het Hof de man begrijpt, beroept hij zich erop dat de kantonrechter de scheiding en deling niet kon toewijzen omdat het niet gevorderd is.
Naar het oordeel van het Hof gaat de man uit van een juist standpunt, omdat volgens de algemene regels van het procesrecht de kantonrechter niet meer kan toewijzen dan gevorderd is. De vrouw stelt evenwel dat de kantonrechter op grond van artikel 52 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht is rechtsgronden aan te vullen, doch neigt datgene wat de vrouw aanvoert richting het in het petitum lezen van wat zij wenst te vorderen en niet richting aanvulling van rechtsgronden. In dat licht brengt het Hof de vrouw in herinnering dat bij aanvulling van rechtsgronden de kantonrechter door middel van uitleg een juridische structuur aanbrengt in de stellingen van partijen. Het in het petitum lezen van datgene dat de vrouw wenst te vorderen, moet kunnen worden gerechtvaardigd door de feiten die zij in het inleidend verzoekschrift heeft gesteld. Het Hof constateert dat de vrouw ter zake de huwelijksgoederengemeen–schap niets heeft gesteld. Met name heeft zij niet gesteld dat de man zal weigeren mee te werken aan de scheiding en deling. Om die reden is er geen ruimte om het petitum zodanig te lezen dat de scheiding en deling wordt mede gevorderd. In dit specifiek geval zou het lezen van het petitum als zou de scheiding en deling zijn mede gevorderd, in strijd zijn met de beginselen van een goede procesorde.
Daarom zal het Hof de eerste grief van de vrouw verwerpen.
1.6 Ten aanzien van de tweede grief werpt de man op dat de vrouw na de uitspraak van het vonnis waarvan beroep, in bodemprocedure een vordering tot alimentatie in de zaak bekend onder A.R. No. 10-1414 tegen de man heeft ingesteld. In die zaak is de man bij beschikking d.d. 07 februari 2011 door de kantonrechter veroordeeld om met ingang van 01 maart 2011 maandelijks het bedrag van SRD 30O,-, zijnde alimentatie, aan de vrouw uit te keren. Dit bedrag ontvangt de vrouw maandelijks van de man.
Deze stelling heeft de vrouw niet betwist, hetgeen het Hof tot het oordeel brengt dat de vrouw het hiervoor vermelde bedrag maandelijks voor onbepaalde tijd van de man ontvangt.
Anders dan de vrouw is het Hof van oordeel dat de kantonrechter het vonnis wel voldoende heeft gemotiveerd. Daarbij neemt het Hof in overweging dat de man bij verstek is veroordeeld en de vrouw ter zake de gevorderde alimentatie zelf als grondslag heeft gesteld dat zij momenteel behoeftig is en het dus vanzelfsprekend is dat alimentatie voor bepaalde duur zou worden toegewezen. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot verwerping van de tweede grief van de vrouw.
1.7 Uit de verwerping van beide grieven vloeit voort dat het bestreden vonnis zal worden bevestigd, onder aanvulling van de gronden.
1.8 De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van de man gevallen.
De beslissing
Het Hof:
Bevestigt het bestreden vonnis van 02 december 2009 in de zaak bekend onder A.R. No. 09-2888, onder aanvulling van de gronden zoals overwogen onder 1.7.
Veroordeelt de vrouw in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van de man gevallen en begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President, mr. R.G. Chatterpal, Lid, en mr. A.C. Johanns,Lid-Plaatsvervanger, en
w.g. S.M.M. Chu
door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 06 november 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. D.D. Sewratan w.g. S.C. Berenstein
Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat R.M.E. Wittenberg LL.M. namens advocaat mr. A.E. Telting, gemachtigde van appellante, en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. S.W. Amirkhan namens advocaat mr. H.R. Derby, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.