SRU-HvJ-2015-24

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-737
  • Uitspraakdatum 17 april 2015
  • Publicatiedatum 06 april 2021
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Eiseres vordert vernietiging van de resolutie waarin staat dat zij is ontslagen wegens plichtsverzuim.
    Het Hof is van oordeel dat de resolutie vernietigt dient te worden omdat het plichtsverzuim niet in verhouding is met de tuchtstraf

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[eiseres],
wonende in het [district] ,
eiseres, hierna aangeduid als “[eiseres]”,
gemachtigde: mr. M.I. Vos, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Financiën,
zetelende te Paramaribo,
verweerster, hierna aangeduid als “de Staat”,
gemachtigde: mr. D. Parohi, Hoofd Juridische Zaken van het Ministerie van Financiën,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift ter Griffie van het Hof van Justitie ontvangen op d.d. 27 mei 2011, met producties;
  • de beschikking van het Hof van 7 juli 2011 inhoudende de verlenging van de termijn binnen welke het verweerschrift moet worden ingediend;
  • het verweerschrift d.d. 12 augustus 2011;
  • de beschikking van het Hof van 16 maart 2012 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 4 mei 2012;
  • de aantekening uit het doorlopend proces-verbaal inhoudende uitstel van de mondelinge behandeling tot 5 oktober 2012;
  • het proces-verbaal van de op 5 oktober 2012 gehouden mondelinge behandeling;
  • de nota ter uitlating na verhoor van partijen zijdens [eiseres] d.d. 15 maart 2013;
  • de nota ter uitlating na verhoor van partijen zijdens de Staat d.d. 15 maart 2013;
  • de pleitnota d.d. 3 mei 2013;
  • de antwoord pleitnota d.d. 7 juni 2013;
  • de repliek pleitnota d.d. 17 januari 2014;
  • de dupliek pleitnota d.d. 4 april 2014.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

De feiten
2.1 Bij resolutie van de President van de Republiek Suriname d.d. 21 juni 2006, [nummer 1] , is de Directeur der Belastingen gemachtigd om met [eiseres] de bij die resolutie gevoegde arbeidsovereenkomst aan te gaan.

2.2 De Directeur der Belastingen en [eiseres] hebben een arbeidsovereenkomst ondertekend ingevolge welke [eiseres] te rekenen van 1 september 2005 in overheidsdienst trad en werd tewerkgesteld als fiscaal jurist bij de Inspectie der Directe Belastingen.

2.3 In artikel 4 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is bepaald dat [eiseres] aanspraak heeft op 15 dienstdagen vacantieverlof per kalenderjaar. In artikel 6 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat [eiseres], voor zover daarbij van toepassing, alle rechten en verplichtingen heeft die in de Personeelswet aan landsdienaren zijn toegekend c.q. opgelegd.

2.4 De Directeur der Belastingen heeft [eiseres] een schrijven d.d. 14 juni 2010, La B P/O [nummer 2] gezonden inhoudende onder meer: “Onlangs hebben wij van het Directoraat Financiën een overzicht ontvangen van de opgenomen ziekte- en verlofdagen over het jaar 2009 en over 2010 tot en met 6 mei jl. Het is ons opgevallen dat u veel meer verlofdagen hebt opgenomen dan waar u recht op hebt. Ook is het aantal ziektedagen vrij hoog.
Verder is ons door mw. [naam] gerapporteerd dat u in de afgelopen maanden nauwelijks werkzaamheden heeft verricht voor het Ministerie. Op grond van het voorgaande wordt u in de gelegenheid gesteld zich ingevolge artikel 63 van de Personeelswet (…) schriftelijk te verantwoorden en wel binnen 2 (twee) dagen na ontvangst van dit schrijven.”

2.5 Bij schrijven van 21 juni 2010 heeft [eiseres] zich verweerd naar aanleiding van de brief onder 2.4 genoemd.

2.6 Bij schrijven van 24 juni 2010, La B P/O [nummer 3], heeft de Directeur der Belastingen gereageerd op het verweerschrijven van [eiseres] en heeft hij haar medegedeeld dat de met haar gesloten arbeidsovereenkomst, die op 1 september (2010) zou expireren, niet zou worden verlengd.

2.7 [eiseres] heeft bij verzoekschrift d.d. 11 oktober 2010 (A-714) betoogd dat het schrijven onder 2.6 genoemd geen rechtsgevolg toekomt en heeft gevorderd de Staat te veroordelen tot (door)betaling van haar salaris.

2.8 De Staat heeft bij resolutie van de President van de Republiek Suriname d.d. 5 april 2011 [nummer 4] [eiseres] ontslagen wegens plichtsverzuim. In de betreffende resolutie is onder meer overwogen:
dat Mw. [eiseres], (…), zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, hierin bestaande dat zij volgens een overzicht van de opgenomen ziekte- en verlofdagen over het jaar 2009 en 2010 teveel verlofdagen heeft opgenomen, het aantal ziektedagen was ook vrij hoog, waardoor zij nauwelijks werkzaamheden verrichtte; dat bij schrijven van de Directeur van Belastingen van 14 juni 2010 La B P/O [nummer 2], Mw. [eiseres] voornoemd, in de gelegenheid is gesteld zich ter zake te verantwoorden, doch heeft in haar verweerbrief van 21 juni 2010 geen argumenten kunnen aanvoeren, welke ertoe zouden kunnen leiden dat van het opleggen van een tuchtstraf wordt afgezien;
dat Mw. [eiseres] voornoemd, sedert haar indiensttreding op 01 september 2005, verschillende werkplekken aangeboden gekregen heeft. Op geen van deze afdelingen heeft zij kunnen samenwerken met de functionarissen die daar werkzaam zijn. Ook het Ministerie van Financien is het niet goed gelukt en heeft zij zelfs geweigerd bepaalde opdrachten uit te voeren;
dat het voorgaande ernstig plichtsverzuim, in de zin van de aangehaalde “Personeelswet” oplevert;
dat het dienstbelang vordert, dat ter handhaving van de orde, de integriteit, het gezag met bijzondere gestrengheid, tegen voormelde vorm van plichtsverzuim dient op te treden;”.

De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis van het Hof van Justitie in ambtenaren zaken:
a. het besluit vervat in de resolutie van de President van de Republiek Suriname van 5 april 2011 [nummer 4] te vernietigen, althans nietig te verklaren;
b. de Staat te veroordelen haar een schadevergoeding te betalen.

3.2 Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] gesteld dat het door haar gelaakt besluit jegens haar onrechtmatig is omdat:
1. de feitelijke grondslag van het besluit ondeugdelijk is;
2. het besluit tot beëindiging van de dienstbetrekking wegens plichtsverzuim niet in overeenstemming is met het vermeend plichtsverzuim;
3. er sprake is van detournement de pouvoir: de bevoegdheid tot het doen beëindigen van de dienstbetrekking is kennelijk gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven, nl. het voorkomen van een veroordeling in het rechtsgeding bekend onder A-714.
4. de resolutie niet overeenkomstig artikel 5 van de Personeelswet ter kennis van haar is gebracht.

3.3 De Staat heeft de vordering weersproken.
Het Hof komt, voor zover van belang, daarop bij de beoordeling terug.

Bevoegdheid
4 Op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn besluiten tot ontslag vatbaar voor nietigverklaring.
Ingevolge artikel 79 lid 1 sub b van de Personeelswet oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot schade die voor een (gewezen) ambtenaar is voortgevloeid uit een door de Staat jegens hem genomen besluit.
Gelet op het voorgaande is het Hof dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres].

De ontvankelijkheid
5 Voor het beoordelen van de ontvankelijkheid moet worden uitgegaan van het moment waarop het bestreden besluit ter kennis van [eiseres] is gebracht, dan wel het moment waarop zij redelijkerwijs daarvan kennis kon nemen.
Uit de standpunten van de Staat blijkt dat de bestreden resolutie op 29 april 2011 ter hand is gesteld van de Procureur-Generaal. [eiseres] heeft gesteld dat zij op deze datum een concept van het exploot en de resolutie in haar brievenbus heeft aangetroffen.
Het Hof constateert dat de Staat heeft aangevoerd dat de bestreden resolutie met gebruikmaking van artikel 5 lid 2 sub c van de Personeelswet ter hand is gesteld aan de Procureur-Generaal. [eiseres] heeft weliswaar in haar verzoekschrift gesteld dat de bestreden resolutie niet conform de Personeelswet aan haar ter kennis is gebracht, maar heeft het door de Staat in dit kader aangevoerde verder niet gemotiveerd weersproken.
Aangezien de artikelen 3 en 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de mogelijkheid bieden om, bij afwezigheid van de geëxploiteerde (en andere huisgenoten) het exploot ter hand te stellen van de Procureur-Generaal, zoals in casu ook is geschied, is naar het oordeel van het Hof de bestreden resolutie op 29 april 2011 op correcte wijze ex artikel 5 lid 2 sub c van de Personeelswet ter kennis van [eiseres] gebracht.
Nu het verzoekschrift van [eiseres] op 27 mei 2011 is ontvangen door de griffie, is [eiseres] ontvankelijk in haar verzoek.

De beoordeling van het geschil
De opzegging door de Directeur der Belastingen
6.1.1 Het Hof constateert dat [eiseres] opkomt tegen het besluit tot beëindiging van het dienstverband met de Staat. Het besluit tot het beëindigen van het dienstverband is [eiseres] eerstens bij schrijven van de Directeur der Belastingen d.d. 24 juni, La B P/O [nummer 3] medegedeeld. [eiseres] heeft ten aanzien van dit schrijven gesteld dat daaraan geen betekenis toekomt, aangezien de Directeur der Belastingen slechts is gemachtigd om haar aan te trekken, maar de bevoegdheid mist een eind te maken aan de dienstbetrekking.

6.1.2 Het door [eiseres] gestelde is naar het oordeel van het Hof terecht, aangezien in artikel 3 lid 5 van de Personeelswet is bepaald dat tot het nemen van andere dan de in de leden 1 tot en met 4 van dat artikel bedoelde besluiten ten aanzien van een arbeidscontractant bevoegd is het gezag dat laatstelijk met hem (haar) een arbeidsovereenkomst heeft gesloten.
Ingevolge lid 3 van artikel 3 van de Personeelswet is tot het sluiten van arbeidsovereen- komsten voor het Land bevoegd onder andere de daartoe door de President of door een Minister gemachtigde landsdienaren.
Tussen partijen is niet in het geding dat de President van de Republiek Suriname ten aanzien van [eiseres] het bevoegd gezag is. Dit is naar dezerzijds oordeel niet anders indien een andere functionaris door hem wordt gemachtigd tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst.
Dit leidt tot de gevolgtrekking dat aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] gedaan door de Directeur der Belastingen geen rechtsgevolg wordt verbonden, nu deze functionaris ten aanzien van [eiseres] niet als het bevoegd gezag kan worden aangemerkt.

Het ontslag wegens plichtsverzuim
6.2.1 Uit de bestreden resolutie blijkt dat het [eiseres] verweten plichtsverzuim bestaat uit:
a. het opnemen van teveel verlofdagen en een hoog aantal ziektedagen;
b. het niet kunnen samenwerken met functionarissen op diverse afdelingen;
c. het weigeren om op het Ministerie van Financiën bepaalde opdrachten uit te voeren.

6.2.2 Gesteld noch gebleken is dat [eiseres], naast de verweeraanzegging genoemd onder 2.4 van dit vonnis, is aangezegd zich te verweren.
Uit de verweeraanzegging blijkt echter niet dat zij is aangezegd zich te verweren terzake de onder b en c genoemde aanleidingen tot het ontslag. [eiseres] is evenwel in haar verweerschrift wel ingegaan op deze aanleidingen tot het ontslag, zodat naar het oordeel van het Hof zij zich eveneens ten aanzien van deze ontslaggronden heeft kunnen verweren.

6.2.3 Zijdens het Hof wordt geconstateerd dat [eiseres] in haar verweerschrijven d.d. 21 juni 2010 ten aanzien van het hoog aantal verlof- en ziektedagen als volgt heeft gereageerd:
op pagina 1:
“Hoog verzuim
In reactie op het hoog aantal dagen van verzuim kan ik u het volgende mededelen.
Het is een zeer logische consequentie dat elke werknemer in mijn positie letterlijk ziek zou kunnen worden van frustratie van de betuttelende wijze waarop door u wordt omgegaan met een ambtenaar van mijn niveau. Hierbij wil ik u er tevens op attenderen dat ik, ondanks het feit dat ik verlof opneem, gewoon thuis doorwerk.”
en op pagina 2:
“Aangezien ik nog steeds werkzaam ben op het Ministerie van Financiën, was het een eenvoudige handeling geweest om mijn verlofkaart te willen opsturen naar Personeelszaken Financiën, hetgeen niet is geschied. Hierdoor is het voor mij volkomen onduidelijk op welke wijze het verlof moet worden aangevraagd. Bovendien heb ik totaal geen zicht op het aantal dagen waar ik rechtens aanspraak op maak.”

Uit de hierboven weergegeven citaten blijkt dat [eiseres] niet weerspreekt dat zij een hoog aantal verlof- en ziektedagen heeft. Dit is eveneens in de ten processe overgelegde pleitnota’s het geval. Daarbij is door [eiseres] gesteld dat zij geen weet had van het aantal verlofdagen, niet wist hoe aan te vragen. Zijdens [eiseres] is bij pleitnota gesteld dat het rechtens niet mogelijk is dat zij teveel verlofdagen zou hebben opgenomen zonder dat de Staat daarmee heeft ingestemd, aangezien afwezigheid van werk pas als een verlofdag wordt aangemerkt als de verlofaanvraag en de acceptatie daarvan met elkaar overeenstemmen, hetgeen naar het oordeel van [eiseres] in casu het geval is, nu blijkens het ontslagbesluit zelf het niet betreft onwettig verzuim (in de betekenis dat [eiseres] niet aan het werk zou zijn verschenen zonder medeweten van de Staat). Indien een dergelijke acceptatie niet zou hebben plaatsgevonden, zou de Staat de verzuimde dagen immers als “onwettig verzuimde dagen “ hebben aangemerkt. Daarnaast blijkt, aldus [eiseres], uit artikel 52 jo. artikel 48 lid 1 van de Personeelswet dat pas sprake is van een verlofdag als een verlofverzoek wordt gehonoreerd en het vakantieverlof wordt verleend. Evenzo is volgens [eiseres] ingevolge artikel 45 leden 1 en 2 van de Personeelswet pas sprake van een “ziektedag” als de aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte wordt erkend en die vrijstelling wordt verleend. De Staat heeft nagelaten afwijzend te beslissen op de verzoeken tot verlening van vakantieverlof en de vrijstelling wegens ziekte niet te verlenen.

6.2.4 De hierboven weergegeven redenering zijdens [eiseres] gaat naar het oordeel van het Hof mank.
In artikel 47 lid 1 van de Personeelswet is bepaald dat de ambtenaar aanspraak maakt op vakantieverlof met behoud van salaris onder de na te stellen regelen. Een der regelen is gegeven in artikel 48 lid 1 van de Personeelswet dat bepaalt dat er een schriftelijk verzoek daartoe moet worden ingediend. De bedoeling hiervan is dat de Staat de ruimte moet worden geboden het verzoek te beoordelen.
Zijdens de Staat is bij de comparitie van partijen aangevoerd dat [eiseres] telefonisch verlof aanvroeg, hetgeen zijdens [eiseres] niet is betwist.
Naar het oordeel van het Hof kan, nu de personeelswet slechts regelingen geeft voor het realiseren van de bestaande aanspraak op vakantieverlof, een (onvolkomen) aanvraag tot verlening van vakantieverlof niet resulteren in het verruimen van een aanspraak op vakantieverlof.
De aanspraak is immers vastgelegd in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
Daarnaast is het Hof van oordeel dat op [eiseres] de plicht rustte om zelfstandig haar verlofaanspraken bij te houden, zodat zij de overschrijding daarvan niet zonder meer op het conto van de Staat kan schuiven. Daarnaast blijkt uit het door de Staat overgelegd overzicht van de door [eiseres] wegens “verlof” niet gewerkte dagen, dat het over het jaar 2009 38 verlofdagen heeft genoten en over de eerste 5 maanden van 2010 28 verlofdagen heeft opgenomen. Dit terwijl [eiseres] slechts conform de met haar gesloten arbeidsovereenkomst aanspraak maakt op 15 verlofdagen per jaar. [eiseres] heeft, naar dezerzijds oordeel, dan ook gezien de grove overschrijding van haar verlofaanspraak, moeten kunnen begrijpen dat zij meer verlofdagen aanvroeg dan waar zij aanspraak op maakte. Een dergelijke handelwijze is niet hetgeen een goed en getrouw landsdienaar betaamt, zodat [eiseres] hiervoor terecht is verweten plichtsverzuim te hebben gepleegd.

6.2.5 Ten aanzien van het aantal ziektedagen constateert het Hof dat uit het door de Staat overgelegd overzicht van verlof- en ziektedagen blijkt dat ten aanzien van [eiseres] over het jaar 2009 een totaal van 12 ziektedagen zijn geregistreerd, alsook dat tot en met de maand mei 2010 [eiseres] twee ziektedagen heeft opgenomen. Een dergelijk aantal is echter naar het oordeel van het Hof niet als hoog te kwalificeren. Gesteld noch gebleken is dat er zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij het opnemen van de ziektedagen door [eiseres], zodat het aantal ziektedagen niet kan dienen tot onderbouwing van het door de Staat aan [eiseres] verleend ontslag wegens plichtsverzuim.

6.2.6 In de bestreden resolutie is overwogen dat [eiseres] op geen van de verscheidene werkplekken die haar zijn aangeboden heeft kunnen samenwerken met de functionarissen die daar werkzaam zijn. Een onmogelijkheid tot samenwerking is weliswaar ingevolge artikel 69 lid 3 sub e van de Personeelswet een ontslaggrond, maar daarvoor is vereist dat de onmogelijkheid tot samenwerking aan de landsdienaar te wijten is. De bestreden resolutie maakt hier echter geen melding van, zodat de door de Staat aangevoerde onmogelijkheid tot samenwerking niet kan leiden tot ontslagverlening.

6.2.7 [eiseres] heeft in haar verweerschrift weersproken dat zij opdrachten heeft geweigerd. In de overwegingen vervat in de bestreden ontslagresolutie is dit verweer zijdens [eiseres] niet weerlegd, zodat de ontslagverlening naar het oordeel van het Hof niet mede op deze grond gestoeld kan worden.

6.2.8 Zijdens [eiseres] is verder tegen de bestreden resolutie aangevoerd dat het daarin vervatte besluit is genomen zonder het resultaat van de procedure bekend onder A-714 af te wachten. Ten aanzien hiervan is het Hof van oordeel dat geen verplichting daartoe bestaat, zodat aan deze stelling zijdens [eiseres] zal worden voorbij gegaan.

6.2.9 Resumerend concludeert het Hof dat slechts het plichtsverzuim bestaande uit het overschrijden van de verlofaanspraken [eiseres] terecht is verweten. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] eerder een tuchtstraf is opgelegd zodat het ontslag naar het oordeel van het Hof niet in overeenstemming is met het gepleegd verzuim. Het Hof zal ex artikel 82 lid 4 van de Personeelswet [eiseres] schorsen voor de duur van twee maanden, onder inhouding van het salaris, nu dit naar het oordeel van het Hof een passende tuchtstraf is.

6.2.10 De vordering tot schadevergoeding zal, nu het Hof tot het oordeel komt dat de Staat [eiseres] terecht heeft verweten dat zij zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt, en [eiseres] deze vordering niet heeft onderbouwd, worden afgewezen.

De beslissing

Het hof:

7.1 Verklaart nietig de resolutie van de President van de Republiek Suriname de dato 5 april 2011 [nummer 4], waarbij [eiseres] uit ’s landsdienst is ontslagen;

7.2 Schorst [eiseres] wegens plichtsverzuim voor het tijdvak van twee maanden;

7.3 Bepaalt dat [eiseres] over het tijdvak van de schorsing geen aanspraak heeft op salaris;

7.4 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Lid en mr. J.M. Jensen, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 17 april 2015, in tegenwoordigheid van mr.S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Partijen, verzoekster vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Codrington namens advocaat mr.M.I. Vos, gemachtigde van verzoekster en verweerder vertegenwoordigd door mr. D. Parohi, gemachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.