SRU-HvJ-2015-28

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-775
  • Uitspraakdatum 07 augustus 2015
  • Publicatiedatum 06 april 2021
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verzoeker vordert nietig verklaring van het besluit waarin staat dat hi is ontslagen. De staat heeft nagelaten de verzoeker te horen.

    Het Hof is van oordeel dat het besluit dient te worden vernietigd.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van
[verzoeker] ,
wonende in het [district],
verzoeker, hierna aangeduid als “[verzoeker]”,
gemachtigde: mr. I. Lalji, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
gevolmachtigde: mr. B. Tjin Liep Shie,
spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift ter griffie ingediend op 24 mei 2012, met producties;
  • de beschikking van het Hof van 4 juli 2012 waarbij de termijn binnen welke het verweerschrift moet worden ingediend is verlengd met zes weken;
  • het verweerschrift ter griffie ingediend op 16 augustus 2012;
  • de beschikking van het Hof van 22 oktober 2012 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 2 november 2012;
  • het schrijven van de procesgemachtigde van [verzoeker] inhoudend het verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling, welk verzoek door het Hof is ingewilligd;
  • het proces-verbaal van de op 15 februari 2013 gehouden mondelinge behandeling;
  • de pleitnota d.d. 7 juni 2013;
  • de antwoordpleitnota d.d. 3 oktober 2013, overgelegd op 18 oktober 2013, welke abusievelijk is vernoemd “conclusie van dupliek”;
  • de repliekpleitnota d.d. 3 januari 2014;
  • de dupliekpleitnota d.d. 7 maart 2014.

1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

De feiten

2.1 [verzoeker] is als hoofdonderwijzer in vaste dienst bij het Openbaar Onderwijs, werkzaam op de Lagere Technische School [district].
2.2 [verzoeker] is te rekenen van 22 januari 2008 in verzekerde bewaring gesteld, omdat hij verdacht werd van het plegen van ontuchtige handelingen.
2.3 [verzoeker] is bij beschikking van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling d.d. 28 maart 2012, AD [nummer], hierna aangeduid als “de ontslagbeschikking”, met ingang van 15 mei 2012 ontslagen uit staatsdienst.
Daartoe is onder meer overwogen:
dat de heer [VERZOEKER] meergenoemd, bij vonnis van de kantonrechter in het IIIe kanton van 19 maart 2008 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) jaar en 6 (zes) maanden voorwaardelijk met aftrek en bevel tot gevangen houding; dat als gevolg van de veroordeling zoals hierboven genoemd het pedagogisch niet verantwoord is de heer [VERZOEKER] meergenoemd, langer in het onderwijs te handhaven.
(…)
dat aan de heer [VERZOEKER] meergenoemd, wegens onvoldoende waarborgen voor betrouwbaarheid ingevolge artikel 69 lid 2 sub c juncto artikel 71 lid 3 te rekenen van 15 mei 2012 ontslag uit Staatsdienst zal worden verleend.”
2.4 De Staat is in kort geding bij vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton van 19 april 2012 (A.R. no. 115113) veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen zijn maandelijkse salaris naar de schaal waarin hij laatstelijk is ingedeeld, verhoogd met alle emolumenten en verhogingen vanaf 20 juli 2010 totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze is beëindigd.
2.5 De ontslagbeschikking is op 28 april 2012 ter kennis van [verzoeker] gebracht.

De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van het Hof van Justitie in Ambtenarenzaken:
A. vernietiging, althans nietigverklaring van de ontslagbeschikking;
B. de Staat te veroordelen hem te handhaven in zijn functie;
C. de Staat te veroordelen tot betaling c.q. doorbetaling van zijn salaris totdat de dienstbetrekking op rechtens juiste wijze is beëindigd, met emolumenten en toelagen en verhogingen;
D. de Staat te veroordelen in de kosten van het proces, waaronder ook de proceskosten ad SRD 2.500,=.
3.2 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [verzoeker] – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het door hem gelaakt besluit jegens hem onrechtmatig is, omdat het in strijd is met diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te weten:
1. het beginsel van hoor en wederhoor;
2. het motiveringsbeginsel;
3. het zorgvuldigheidsbeginsel;
4. het vertrouwensbeginsel.
3.3 De Staat heeft verweer gevoerd. Op dit verweer en de overige standpunten van partijen wordt hieronder bij de beoordeling ingegaan.

Bevoegdheid
4. Op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn besluiten tot ontslag en besluiten betreffende salaris vatbaar voor nietigverklaring.
Gelet op het voorgaande is het Hof dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot nietigverklaring van de ontslagbeschikking en die tot (door)betaling van het salaris.
Ten aanzien van de gevorderde veroordeling tot handhaving van [verzoeker] in zijn functie, is het Hof van oordeel dat het hiertoe niet bevoegd is; een dergelijke vordering is immers niet vervat in artikel 79 van de Personeelswet, in welk artikel de bevoegdheid van het Hof limitatief is omschreven.
Het Hof begrijpt het onder D van het petitum gevorderde aldus dat [verzoeker] vordert vergoeding van de schade die voor hem is voortgevloeid uit een door de Staat genomen besluit.
Ingevolge artikel 79 van de Personeelswet is het Hof bevoegd kennis te nemen van een dergelijke vordering.

Ontvankelijkheid
5. De ontslagbeschikking is op 28 april 2012 bij exploot van deurwaarder L. Gangaram Panday no. 153 betekend aan een huisgenoot van [verzoeker]. Nu het inleidend verzoekschrift op 24 mei 2012 ter griffie is ingediend, is dit binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn geschied, zodat [verzoeker] ontvankelijk is in zijn vordering.

De beoordeling van het geschil
Strijd met het beginsel van hoor en wederhoor
6.1 [verzoeker] heeft gesteld dat hij voorafgaand aan de ontslagbeschikking nimmer in de gelegenheid is gesteld zich te verweren. Uit de ontslagbeschikking blijkt ook niet dat het recht van hoor en wederhoor is geëerbiedigd.
6.2 De Staat heeft in zijn verweerschrift erkend dat [verzoeker] niet in de gelegenheid is gesteld zich te verweren. De Staat heeft daarbij tevens aangevoerd dat de omstandigheden van het geval van dien aard zijn dat het belang van [verzoeker] hierdoor niet geschaad is, daar hij bij vonnis van 19 maart 2008 is veroordeeld wegens ontucht en hij tegen dit vonnis niet in beroep is gegaan. Het horen van [verzoeker] zou slechts als formaliteit dienen. [verzoeker] heeft namelijk door zijn gedraging blijk gegeven van een zodanige gezindheid, dat hij redelijkerwijs niet geacht kan worden voldoende waarborgen voor een getrouwe plichtsbetrachting te bieden. De veroordeling van [verzoeker] voor het type strafbaar feit, te weten ontucht, heeft een vertrouwenscrisis doen ontstaan tussen de Staat en [verzoeker], zulks gelet op zijn werkzaamheden als opvoeder en onderwijzer van leerlingen, aldus de Staat.
6.3 Het Hof stelt voorop dat het beginsel van hoor en wederhoor één van de fundamentele beginselen van behoorlijk bestuur is. Dit beginsel is ook in de Personeelswet vervat en wel in artikel 63 lid 2 van deze wet.
Het staat de Staat naar het oordeel van het Hof niet vrij te beoordelen of hij dit fundamenteel beginsel al dan niet in acht wenst te nemen, hoe de omstandigheden van het geval ook mogen zijn. De vordering tot nietigverklaring van de ontslagbeschikking is derhalve toewijsbaar.

(Door)betaling van salaris
6.4 Het Hof constateert allereerst dat [verzoeker] in zijn inleidend verzoekschrift heeft nagelaten te stellen vanaf wanneer het salaris zou moeten worden (door)betaald.
Zijdens de Staat is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [verzoeker] is uitbetaald tot 19 maart 2008. De nabetaling van zijn salaris heeft hij na zijn invrijheidstelling in juli 2010 tot aan de ontvangst van zijn ontslagbeschikking ontvangen. [verzoeker] heeft deze verklaring in de verdere procesvoering niet betwist, zodat tussen partijen is komen vast te staan dat het salaris is uitbetaald tot aan 28 april 2012, zijnde de dag waarop de ontslagbeschikking aan [verzoeker] is uitgereikt.
Nu de vordering tot nietigverklaring van de ontslagbeschikking toewijsbaar is geacht, zal de Staat dan ook worden veroordeeld om het salaris aan [verzoeker] te doen uitbetalen vanaf 28 april 2012 totdat de tussen partijen bestaande dienstbetrekking op rechtmatige wijze zal zijn beëindigd.

Vergoeding van schade
6.5 Geconstateerd wordt dat [verzoeker] heeft nagelaten deze vordering te onderbouwen, zodat die, nu niet is voldaan aan de stelplicht, niet toewijsbaar is.

De beslissing
Het Hof:
7.1 Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van hetgeen onder B van het petitum is gevorderd;
7.2 Verklaart de beschikking van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling van 28 maart 2012 AD [nummer] nietig;
7.3 Veroordeelt de Staat om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen zijn maandelijkse salaris naar de schaal waarin hij laatstelijk is ingedeeld, verhoogd met alle emolumenten en verhogingen vanaf 28 april 2012 totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze is beëindigd;
7.4 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en mr. S.M.M. Chu, Leden, en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 7 augustus 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. S.W. Amirkhan namens advocaat mr. I. Lalji, gemachtigde van verzoeker, en verweerder vertegenwoordigd door mr. R. Koendan namens mr.B.TjinLiep Shie, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.