SRU-HvJ-2015-3

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-845
  • Uitspraakdatum 20 maart 2015
  • Publicatiedatum 06 augustus 2020
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Verzoeker wordt in verzekering gesteld inzake de overtreding van art. 3, 3a van de Rijwet, te weten rijden onder invloed van alcohol. In casu is er sprake van plichtsverzuim. Hieronder valt ook het gedrag in privésfeer. Naar het oordeel van het Hof dient een ambtenaar zich in zijn vrije tijd correct te gedragen. Door dronken achter het stuur plaats te nemen en deel te nemen aan het verkeer en zijn dienstwapen daarbij kwijt te raken, heeft verzoeker zich schulidig gemaakt aan plichtsverzuim.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME IN AMBTENARENZAKEN

In de zaak van

[verzoeker],
wonende aan [adres]
in [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. I. Asarfi-Lalji, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Justitie en Politie,
rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door
de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Danning,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve (ook) aangeduid als [verzoeker] respectievelijk de Staat;

1.Het procesverloop
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
Het verzoekschrift met bijbehorende producties ingediend ter griffie van het Hof van Justitie d.d. 25 april 2014;
Het proces-verbaal van het op 07 november 2014 gehouden verhoor van partijen;

1.2. De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was vervolgens aanvankelijk bepaald op 20 februari 2015 doch nader op heden;

2. De feiten
2.1. [verzoeker] is bij de Staat in dienst getreden en wel bij het Korps Politie Suriname en was in vaste dienst en bekend onder persoonsnummer [nummer 1];

2.2. [verzoeker] is bij beschikking d.d. 31 maart 2014 K.A. [nummer 2] (hierna: de beschikking) ontslag aangezegd als tuchtstraf;

2.3. [verzoeker] is op zondag 2 juni 2013 omstreeks 19.30 uur in verzekering gesteld ter zake het overtreden van art. 3, 3a van de Rijwet, te weten rijden onder invloed van alcohol;

2.4. [verzoeker] had op vrijdag 1 juni 2013 verlof opgenomen voor het weekend en had dus geen dienst ten tijde van het gebeuren;

2.5. Het rijden onder invloed is door het Openbaar Ministerie met een boete afgedaan;

2.6. [verzoeker] heeft de geldboete voldaan en heeft zijn rijbewijs terug gehad;

2.7. Naderhand bleek dat het dienstwapen van [verzoeker] ontbrak en werd [verzoeker] op het Bureau ontboden op 03 juni 2013. Ook zijn vriend genaamd [naam] werd ontboden en beiden werden in verzekering gesteld ter zake de artikelen 370 en 381 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de Politie het vermoeden had dat [verzoeker] het wapen gestolen dan wel verduisterd had;

2.8. [verzoeker] is bij de voorgeleiding op het Parket in vrijheid gesteld en de zaak is nimmer verder vervolgd en is aan [verzoeker] ook niet medegedeeld dat hij gedagvaard zal worden;

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1. [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis van het Hof van Justitie in Ambtenarenzaken, uitvoerbaar bij voorraad:
A. vernietiging althans nietigverklaring van de beschikking;
B. veroordeling van de Staat tot betaling casuquo doorbetaling van het salaris van [verzoeker] vanaf 31 maart 2014, verhoogd met emolumenten en toelagen en verhogingen totdat de dienstbetrekking op rechtens juiste wijze beëindigd is;
C. veroordeling van de Staat om [verzoeker] tot de werkplek toe te laten en hem in staat te stellen arbeid te verrichten binnen een week na uitspraak, onder verbeurte van een dwangsom van SRD. 10.000,-voor elke dag dat de Staat weigert aan het vonnis gevolg te geven;
D. veroordeling van de Staat in de kosten van het proces, waaronder ook de proceskosten ad SRD. 2.500,-;

3.2. [verzoeker] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. De beschikking is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van een deugdelijke motivering van een Overheidsbeslissing, het beginsel van willekeur en in strijd met het handelen door de Overheid met het beginsel van rechtszekerheid en handelen in strijd met het beginsel van zorgvuldige afweging van belangen.

3.3. De Staat heeft verweer gevoerd. Het Hof komt – voor zover nodig- daarop terug in de beoordeling.

4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1. Gesteld en evenmin is gebleken dat [verzoeker] niet binnen de gestelde termijn in beroep is gekomen tegen de beschikking zodat hij ontvankelijk is in de onderhavige vordering.

4.2. De Staat heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verweer gevoerd. Bij de beoordeling van de opgelegde straf aan [verzoeker] heeft de Korpschef ook acht geslagen op het aantal dienstjaren van [verzoeker]. Door het Managementteam heeft er een afweging van belangen plaatsgevonden, wat erin geresulteerd heeft dat [verzoeker] is ontslagen. [verzoeker] is amper twee jaren in dienst en heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol alsmede verlies van zijn dienstwapen. Er is rekening gehouden met de op te leggen tuchtstraf en daarom is de strafzaak tegen [verzoeker] geseponeerd. De Staat had toen al het vermoeden dat de tuchtstraf van ontslag boven het hoofd van [verzoeker] hing. Het gaat in casu om een samenloop van omstandigheden en het feit dat [verzoeker] pas in dienst is.

4.3. In het onderhavig geval dient de vraag te worden beantwoord of [verzoeker] zich al dan niet heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim zoals hem door de Staat wordt verweten en is vervat in de beschikking, en voorts of dit plichtsverzuim zo ernstig is dat de tuchtstraf van ontslag zou moeten worden opgelegd. In casu staat onomstotelijk vast dat [verzoeker] op 1 juni 2013 met verlof was en dat hij op die dag danig onder invloed van alcohol zijnde, als autobestuurder, heeft deelgenomen aan het verkeer. Daar komt nog bovenop dat zijn auto op een gegeven moment zonder brandstof kwam te zitten waardoor hij niet verder kon rijden en genoodzaakt was om bij een inrit van een woonhuis halt te houden. Hij heeft zich derhalve gewend tot de bewoners aldaar en aangegeven – tot grote verbazing van de bewoners – dat hij daar was als ambtenaar van politie naar aanleiding van een melding, teneinde een burenruzie te onderzoeken. Van een burenruzie bleek namelijk in het geheel geen sprake te zijn. Bij het weggaan stapte [verzoeker] bovendien in de auto van de bewoners in plaats van in zijn eigen voertuig. Het voorgaande wekte bevreemding bij de bewoners die daarop de politie inschakelden. De ter plekke gearriveerde politie nam [verzoeker] mee en hij werd in verzekering gesteld op verdenking van – kort gezegd – dronken rijden. Na het betalen van een geldboete werd hij in vrijheid gesteld en kreeg zijn rijbewijs terug. Naderhand bleek evenwel dat [verzoeker] eveneens zijn dienstwapen was kwijtgeraakt en dat hij daar geen aannemelijke verklaring voor kon geven. Op grond daarvan werd hij ter zake van diefstal casu quo verduistering wederom in verzekering gesteld en naderhand bij de voorgeleiding op het Parket in vrijheid gesteld. Tot zover het feitenrelaas dat vaststaat. Naar het oordeel van het hof levert voormeld handelen van [verzoeker] plichtsverzuim op. Plichtsverzuim betekent volgens van Dale ”Groot woordenboek van de Nederlandse taal” het volgende (citaat): het verzuimen van zijn plicht. Daaronder verstaat het hof – kort gezegd – het overtreden van opgelegde verplichtingen, het overtreden van een voorschrift en het zich niet als een goed politieambtenaar gedragen.

4.4. In casu is er geen sprake van het overtreden van opgelegde verplichtingen casu quo het overtreden van een voorschrift. Wel is er sprake van het zich niet als een goed politieambtenaar gedragen. Daaronder valt ook gedrag in de privésfeer. Naar het oordeel van het hof dient een ambtenaar van politie zich ook in zijn vrije tijd correct te gedragen. Door dronken achter het stuur van zijn auto plaats te nemen en deel te nemen aan het verkeer en zijn dienstwapen daarbij kwijt te raken, heeft [verzoeker] zich verre van correct gedragen en zich derhalve – naar het oordeel van het hof – schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Het hof slaat daarbij acht op het feit dat het gedrag van [verzoeker], gelet op de aard en de ernst daarvan, een uitstraling heeft naar het functioneren van hem als politieambtenaar en het imago van de dienst. Tevens wordt daarbij acht geslagen op zijn rang, de mate van integriteit die deze functie vereist en/of die functie gezichtsbepalend is voor de Overheid. Voor politieambtenaren geldt als uitgangspunt dat hun integriteit boven iedere twijfel verheven moet zijn omdat het ambtenaren betreft die, meer dan de ’gewone’ ambtenaren bekleed zijn met direct openbaar gezag en ter zake verregaande bevoegdheden jegens burgers hebben.

4.5. Bij de beantwoording van de vraag of dat ernstig plichtsverzuim oplevert dienen alle omstandigheden mede in aanmerking te worden genomen. Naar het oordeel van het hof leveren voormelde feitelijke handelingen geen ernstig plichtsverzuim op; wel is er sprake van plichtsverzuim in die zin dat [verzoeker] zich in zijn vrije tijd incorrect heeft gedragen hetgeen niet strookt met de betamelijkheid van een politieman. Evenwel betreft het in casu een politieambtenaar die aan het begin van zijn carrière staat en zich voor de eerste keer heeft vergaloppeerd terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Het gebruik van alcohol verdisculpeert hem uiteraard niet maar wordt afgezet tegen kwaadaardig handelen door een politieambtenaar die welbewust – na afweging van alle pro’s en contra’s – een weloverwogen keus maakt om over de schreef te gaan aangezien hij tot de slotsom is gekomen dat misdaad loont. De relatief lage rang van [verzoeker] (aspirant agent van politie) maakt dat voor wat betreft het functioneren van hem in de toekomst er – naar de inschattting van het hof – geen onoverkomelijke obstakels zullen zijn en het imago van het Korps Politie Suriname door zijn handelen geen grote deuk heeft gekregen. Daarenboven had [verzoeker] al getransigeerd voor dronken rijden en was er klaarblijkelijk geen vuiltje meer aan de lucht. Toen evenwel bleek dat hij de ware toedracht met betrekking tot het kwijtraken van zijn dienstwapen had trachten te verhullen, is hem dat – terecht overigens – niet in dank afgenomen door de Korpsleiding. Nu [verzoeker] naar het oordeel van het hof oprecht spijt heeft betuigd en daarbij bij zijn verhoor heeft aangegeven de laakbaarheid van zijn handelingen in te zien en te betreuren, komt het hof tot de slotsom dat de opgelegde tuchtmaatregel niet evenredig is aan de aard en omvang van het aan [verzoeker] verwetene. Derhalve dient de beschikking wat dit onderdeel betreft te worden gecorrigeerd.

4.6. In het verlengde hiervan oordeelt het hof dat bij het opleggen van een tuchtmaatregel gekeken moet worden naar de aard van de gedraging afgezet tegen de staat van dienst van [verzoeker].Niet is gebleken dat [verzoeker] eerder een tuchtstraf opgelegd heeft gekregen in de ongeveer twee jaren dat hij in dienst is bij het Korps Politie Suriname. Verder blijkt uit de ten processe | overgelegde dagorders – welker inhoud niet is betwist- dat voor soortgelijke vergrijpen binnen * de dienstuitoefening er andersoortige tuchtmaatregelen dan ontslag aan betrokkenen worden opgelegd. Naar het oordeel van het hof leidt een redelijke en billijke belangenafweging in casu tot de slotsom dat de opgelegde tuchtmaatregel van ontslag disproportioneel is ten opzichte van het gepleegd plichtsverzuim zijdens [verzoeker]. De daartoe strekkende grondslag van het gevorderde is derhalve komen vast te staan en zal het gevorderde worden toegewezen in voege als na te melden. Naar het oordeel van het hof dient [verzoeker] de kosten gepaard gaande met verlies van het dienstwapen aan het Korps Politie Suriname te vergoeden en zou een schorsing voor een periode van drie maanden recht doen aan de aard van het door [verzoeker] gepleegd vergrijp. Ingevolge het bepaalde in artikel 82 lid 4 van de Personeelswet zal het hof zelf de passende tuchtstraf als hiervoor aangegeven bepalen en aangeven dat het vonnis in de plaats treedt van het besluit van de Staat.

4.7. Ten aanzien van de onderdelen van het gevorderde dat betreft betaling salaris casu quo doorbetaling van het salaris alsmede het toelaten tot de werkplek, komt het hof tot de slotsom dat dat niet voor toewijzing in aanmerking kan komen. Immers behelst de opsomming in artikel 79 lid 1 van de Personeelswet een limitatieve opsomming en gesteld noch gebleken is dat voormelde onderdelen van het gevorderde daaronder gerubriceerd kunnen worden. De mede gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad zal eveneens worden afgewezen nu het Hof rechtdoende in Ambtenarenzaken in eerste en hoogste instantie oordeelt, zodat het het hof ontgaat welk belang [verzoeker] heeft bij toewijzing van dat onderdeel van het gevorderde;

4.8. Gelet op al het voorgaande zal het gevorderde worden toegewezen in voege als na te melden;

4.9. Bespreking van de overige stellingen en weren van partijen zal het hof, als voor de beslissing niet langer relevant zijnde, achterwege laten.

5. De beslissing
Het hof:
5.1. Verklaart nietig de algehele beschikking de dato 31 maart 2014, bekend onder K.A. [nummer 2] van het Ministerie van Justitie en Politie bureau [nummer 3], welke aan [verzoeker] in persoon is uitgereikt en waarbij [verzoeker] is ontslagen.

5.2. Legt aan [verzoeker] de navolgende tuchtstraf op: schorsing voor een periode van drie maanden | met ingang van 4 juni 2013;

5.3. Veroordeelt de Staat in de kosten van het geding aan de zijde van [verzoeker] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD. 60,– (Zestig Surinaamse Dollars);

5.4. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en mr.M.V. KuldipSingh, Leden, en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo op vrijdag 20 maart 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Meijnaar namens advocaat mr.I.S. Asarfi-Lalji, gemachtigde van verzoeker, en verweerder vertegenwoordigd door mr. M. Danning, gemachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.