- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-791
- Uitspraakdatum 20 maart 2015
- Publicatiedatum 21 april 2021
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verzoeker vordert nietig verklaring van zijn ontslagbeschikking. Verzoeker stelt dat de beschikking in strijd is met het motiveringsbeginsel en het beginsel van een behoorlijke belangenafweging. Naar het oordeel van het hof kunnen ook gedragingen in de privésfeer plichtsverzuim opleveren. Het Hof stelt dat verweerder had kunnen volstaan met een lichtere tuchtstraf, te weten schorsing voor bepaalde duur casu quo voorwaardelijk ontslag.
De beschikking wordt nietig verklaart.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME IN AMBTENARENZAKEN
In de zaak van
[verzoeker] ,
wonende aan de [adres 1] in het [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. E.D. Esajas, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name de Minister van Justitie en Politie,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
kantoorhoudende te Paramaribo,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. A.R. Rathipal, Substituut Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Partijen worden in het hierna volgende gemakshalve (ook) aangeduid als [verzoeker] respectievelijk de Staat.
1.Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/proceshandelingen:
- het verzoekschrift met bijbehorende productie ingediend ter griffie van het Hof van Justitie d.d. 07 november 2012;
- het zijdens de Staat ingediend verweerschrift, onder overlegging van producties, d.d. 25 januari 2013;
- de zijdens [verzoeker] genomen akte naamswijziging d.d. 17 mei 2013;
- de processen-verbaal van het verhandelde in Raadkamer van het Hof van Justitie d.d. 17 mei 2013 en 21 juni 2013;
- de pleitnota zijdens [verzoeker] d.d. 02 augustus 2013;
- de antwoordpleitnota, onder overlegging van producties, zijdens de Staat d.d. 01 november 2013;
- de repliekpleitnota en uitlating producties, onder overlegging van een productie, d.d. 17 januari 2014;
- de dupliekpleitnota en uitlating productie d.d. 21 februari 2014.
1.2.De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was vervolgens aanvankelijk bepaald op 06 juni 2014, doch nader op heden.
2. De feiten
2.1 [verzoeker] is bij beschikking d.d. 18 september 2012 onder No. J.[nummer 1], als voorts K.A. No. [nummer 2] (hierna: de beschikking) ontslagen uit Staatsdienst bij het Korps Politie Suriname, ingevolge artikel 40 lid 1 onder j van het Politiehandvest.
2.2 De beschikking is op 12 oktober 2012 ter kennis van [verzoeker] gebracht.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- de beschikking, althans het besluit d.d. 18 september 2012 onder No.J.[nummer 1] als voorts K.A. No. [nummer 2], waarbij [verzoeker] uit Staatsdienst is ontslagen, nietig zal worden verklaard;
- de Staat zal worden veroordeeld[verzoeker] weder te werk te stellen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 10.000,=, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag voor iedere dag dat de Staat weigert aan de uitvoering van het vonnis te voldoen;
- de Staat zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2. [verzoeker] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Dat de kwestie die tot zijn ontslag heeft geleid zich heeft afgespeeld in zijn privé relationele sfeer en als zodanig geen grondslag oplevert voor het opleggen van een tuchtstraf door de Staat, casu quo de grondslag van plichtsverzuim oplevert, laat staan enige grondslag voor het opleggen van de tuchtstraf van ontslag oplevert. Voorts heeft hij aangegeven dat er toch plichtsverzuim aangevoerd is en aan hem de tuchtstraf van ontslag is opgelegd, ondanks dat hij bij zijn mondelinge verweer d.d. 16 augustus 2012 heeft aangegeven onschuldig te zijn. Deze conclusie is onbegrijpelijk, althans niet voldoende gemotiveerd en kan de beslissing tot het opleggen van de tuchtstraf tot ontslag naar de mening van [verzoeker] niet dragen. Hij is nota bene door de rechter-commissaris voor de beschuldigingen waarvoor hij in verzekering was gesteld op 29 december 2011 in vrijheid gesteld en daarna nimmer in deze kwestie gedagvaard om zich ter terechtzitting te verantwoorden. De beschikking is voorts in strijd met het motiveringsbeginsel en het beginsel van een behoorlijke belangenafweging. Bij gebruikmaking van zijn ontslagbevoegdheid dient de minister een deugdelijke motivering te geven en de belangen van [verzoeker] mee te wegen. In casu klemt zulks te meer nu [verzoeker] in vaste dienst is getreden bij het Korps en nooit eerder in opspraak is geweest, noch disciplinair is gestraft.
3.3. De Staat heeft verweer gevoerd. Het hof komt – voor zover nodig – daarop terug in de beoordeling.
4.De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1 Gesteld en evenmin is gebleken dat [verzoeker] niet binnen de gestelde termijn in beroep is gekomen tegen de beschikking, zodat hij ontvankelijk is in de onderhavige vordering.
4.2. Bij akte naamswijziging d.d. 17 mei 2013 heeft [verzoeker] verzocht dat in stede van [verzoeker naam 1], zal worden gelezen [verzoeker], . De Staat heeft zich daartegen niet verzet, weshalve aan [verzoeker] ter zake daarvan akte zal worden verleend.
4.3 De Staat heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verweer gevoerd. In de beschikking wordt als grondslag voor het besluit vermeld niet slechts de kwestie welke zich in privé relationele sfeer heeft afgespeeld, doch ook het ambt dat [verzoeker] op dat moment bekleedde. De strafbare handelingen die [verzoeker] contra [naam] etaleerde zijn afgewogen tegen de achtergrond van de dienstvoorschriften die inherent zijn aan het ambt van politieambtenaar. Beide omstandigheden zijn cumulatief te kwalificeren en leveren de grondslag van plichtsverzuim op, welk gesanctioneerd is met een tuchtstraf. Het besluit tot ontslag van [verzoeker] is weloverwogen genomen, daar dit besluit in overleg met superieuren (de Korpschef en de Procureur-Generaal) van [verzoeker] is genomen door de Minister van Justitie en Politie. Ingevolge het bepaalde in artikel 61 van de Personeelswet heeft de Minister van Justitie en Politie de vrijheid om de zwaarte van de op te leggen straf te bepalen en heeft de minister geen wettelijke verplichting om rekening te houden met buitenwettelijke omstandigheden. Het gaat om de afkeurenswaardige strafbare handelingen van [verzoeker] tegen de achtergrond van zijn toenmalig ambt.
4.4 Naar het oordeel van het hof kunnen – anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd – ook gedragingen in de privésfeer plichtsverzuim opleveren. Bepalend is daarbij of het wangedrag, gelet op de aard en ernst daarvan, zijn weerslag heeft op het functioneren van de ambtenaar en op het aanzien van de dienst. Voor politieambtenaren geldt als uitgangspunt dat hun integriteit boven iedere twijfel verheven dient te zijn, aangezien zij bekleed zijn met direct openbaar gezag en nog meer dan de ‘gewone’ ambtenaar een voorbeeldfunctie hebben. Naar het oordeel van het hof is [verzoeker] in de fout gegaan door zich op deze manier te misdragen in de relationele sfeer en betrokkene ([naam]) tegen haar wil weg te voeren. Het voorgaande siert een ambtenaar van politie allerminst. Aan de andere kant wordt gekeken naar de staat van dienst van [verzoeker] en daaruit blijkt niet dat hij een ambtenaar van politie is die zich bij herhaling aan wangedrag heeft schuldig gemaakt, dan wel dienstvoorschriften bij herhaling heeft geschonden. Voorts slaat het hof acht op de kennelijke impact die dit gebeuren op [verzoeker] heeft gehad en schat dat in op een maximale impact. Tevens slaat het hof acht op de arbeidskansen van [verzoeker] in het maatschappelijk verkeer en op zijn huidige leeftijd alsmede zijn rang binnen het Korps Politie Suriname. Immers dienen alle omstandigheden van betrokkene en van de dienst in ogenschouw te worden genomen en tegen elkaar te worden afgewogen.
4.5 Alles overziende komt het hof tot de slotsom dat de aard en omvang van het door [verzoeker] geëtaleerde wangedrag in de privésfeer, afgezet tegen de vereiste integriteit van een politieambtenaar die met direct openbaar gezag is bekleed, inderdaad afkeurenswaardig zijn en de kwalificatie van ernstig plichtsverzuim opleveren. De staat van dienst van [verzoeker] afgezet tegen het belang van de dienst leidt tot de slotsom dat de zwaarste tuchtstraf, ontslag, niet evenredig is aan de aard en omvang van het geëtaleerde wangedrag. Naar het oordeel van het hof had de Minister van Justitie en Politie kunnen volstaan met een lichtere tuchtstraf, te weten schorsing voor bepaalde duur casu quo voorwaardelijk ontslag. Het hof zal derhalve bepalen dat voornoemde minister alsnog binnen een maand na dagtekening van dit vonnis een nieuw besluit neemt met inachtneming van het vorenoverwogene.
4.6 Gelet op al het voorgaande zal het hof het gevorderde toewijzen als hierna te vermelden. De mede gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal worden afgewezen nu het hof rechtdoende in Ambtenarenzaken in eerste en hoogste instantie beslist. Het gevorderde onder sub II en III van het petitum van het verzoekschrift kan niet worden gecategoriseerd onder de limitatieve opsomming van artikel 79 van de Personeelswet en zal derhalve worden afgewezen. Het gevorderde onder sub I van het petitum zal worden toegewezen in voege als hierna te vermelden.
4.7 De Staat zal, als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de gedingkosten aan de zijde van [verzoeker] gevallen en zoals nader te begroten in het dictum van het vonnis.
5. De beslissing
Het hof:
5.1 Verleent aan [verzoeker] akte van naamswijziging als verzocht.
5.2 Verklaart nietig de beschikking d.d. 18 september 2012 onder No. J.[nummer 1] en K.A. No. [nummer 2] waarbij [verzoeker] uit Staatsdienst is ontslagen.
5.3 Bepaalt dat de Staat binnen een maand na dagtekening van dit vonnis een besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen onder 4.5 van dit vonnis is overwogen.
5.4 Veroordeelt de Staat in de kosten van het geding aan de zijde van [verzoeker] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD. 60,= (Zestig Surinaamse Dollars).
5.5 Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu, Lid, en mr. R.M. Praag, Lid-Plaatsvervanger, en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie te Paramaribo van vrijdag 20 maart 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend–Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat R.M.E. Wittenberg LL.M. namens advocaat mr.E.D. Esajas, gemachtigde van verzoeker, en verweerder vertegenwoordigd door mr. R.Jhinkoenamens mr. A.R. Rathipal, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.