- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-704
- Uitspraakdatum 20 februari 2015
- Publicatiedatum 01 oktober 2023
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof komt tot de conclusie dat de Staat op basis van deugdelijke feiten heeft geoordeeld dat verzoeker zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Hier doet niet aan af dat hij niet door de Staat buiten functie is gesteld of is geschorst, aangezien geen verplichting daartoe bestaat. Om dezelfde reden doet hier evenmin aan af dat het Overlegorgaan in Ambtenarenzaken, de Vakvereniging bij de Brandweer en de Procureur-Generaal niet bij de ontslagprocedure zijn betrokken. Naar het oordeel van het Hof is de toegepaste tuchtstraf een passende, gezien de aard van het plichtsverzuim en het feit dat ingevolge artikel 22 lid 2 van de Wet Brandweer Suriname 1993 jo. artikel 37 lid 1 van het Politiehandvest binnen het Korps Brandweer Suriname de discipline in militaire trant wordt gehandhaafd. De vordering van verzoeker wordt om die reden afgewezen.
Uitspraak
A-704
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[Verzoeker],
wonende in [district],
verzoeker, hierna aangeduid als “[verzoeker]”,
gemachtigde: mr. J.F. Echteld, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
gevolmachtigde: mr. P.J. Campagne, jurist op het Ministerie van Justitie en Politie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie, op de voet van artikel 22 van de Wet Brandweer Suriname 1993 jo. artikel 47 van het Politiehandvest jo. artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken, gewezen vonnis uit.
Het procesverloop
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift d.d. 12 mei 2010, ter griffie ingediend op 11 mei 2010, met producties;
- de beschikking van het Hof van 16 juli 2010 waarbij de termijn binnen welke het verweerschrift moet worden ingediend, is verlengd met zes weken;
- het verweerschrift d.d. 2 augustus 2010;
- de beschikking van het Hof van 26 oktober 2010 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 7 januari 2011;
- het proces-verbaal van de op 7 januari 2011 gehouden mondelinge behandeling;
- de conclusie tot overlegging van stukken zijdens de Staat d.d. 1 april 2011;
- de pleitnota d.d. 6 mei 2011, met producties;
- de antwoordpleitnota d.d. 15 juli 2011;
- de repliekpleitnota d.d. 5 augustus 2011;
- de dupliekpleitnota d.d. 7 oktober 2011, met een productie;
- de conclusie tot uitlating zijdens [verzoeker] d.d. 21 oktober 2011.
1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
De feiten
2.1 [verzoeker] is als ambtenaar in de rang van Brandwacht 1e klasse in dienst van de Staat.
2.2 [verzoeker] is van 14 augustus 2008 tot en met 15 september 2008 met verlof
geweest, waarbij hij toestemming van de dienst had om dit verlof in het buitenland door te brengen.
2.3 [Verzoeker] heeft op 6 oktober 2008 gebeld met de Rayon Commandant post [plaats 2] en er melding van gedaan dat hij in Nederland is aangehouden wegens een drugsgerelateerde zaak.
2.4 [Verzoeker] heeft zich in oktober 2009 aangemeld voor hervatting van zijn dienst, waarop hem is gezegd thuis te blijven en zich te verweren ter zake plichtsverzuim.
2.5 [Verzoeker] heeft zich bij schrijven van 20 oktober 2009 verweerd. In dit schrijven geeft hij aan dat hij bij aankomst in Nederland is aangehouden voor money laundering. Hij meldt daarin tevens dat hij op 18 september 2009 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld en dat hij zich na zijn terugkeer onmiddellijk heeft aangemeld voor hervatting van zijn werkzaamheden. Bij zijn verweerschrijven heeft hij gevoegd een bewijs van voorwaardelijke invrijheidstelling, blijkens welke zijn invrijheidstelling op 18 september 2009 diende plaats te vinden.
2.6 [verzoeker] is bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 15 maart 2010 [nummer] ontslagen wegens plichtsverzuim. In deze beschikking is daartoe onder meer overwogen:
- “dat volgens het rapport d.d. 02 oktober 2008 afkomstig van de Wacht Commandant van post [plaats 1] (…) betrokkene zijn diensten op 18 september 2008 diende te hervatten, echter heeft hij zulks nagelaten;
- dat gelezen het rapport d.d. 06 oktober 2008, van de Rayon Commandant post [plaats 2], betrokkene gebeld heeft om mee te delen, dat hij is aangehouden in Nederland in verband met een drugs gerelateerde zaak;
- dat betrokkene, ingevolge het bepaalde in artikel 63 lid 2 van de Personeelswet, middels een telefonische mededeling van de Commandant Brandweer in de gelegenheid is gesteld zicht te verweren;
- dat betrokkene op 20 oktober 2009 een verweerschrift, met bijvoeging van een besluit tot voorwaardelijke invrijheidsstelling, heeft ingediend;
- dat het verweer van betrokkene niet steekhoudend is bevonden;
- dat blijkens het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 14 september 2009 afkomstig van de advocaat-generaal mr. E.J. Julsing, betrokkene met ingang van de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling, thans berekend op 18 september 2009 gedurende een proeftijd van 365 dagen heeft te houden aan de bij wet gestelde Algemene Voorwaarde, zijnde het niet plegen van een strafbaar feit;
- dat dit impliceert dat betrokkene in Nederland werd veroordeeld tot een vrijheidsstraf;
- dat betrokkene zich, ingevolge artikel 61 van de Personeelswet, zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim;
- dat het gedragspatroon en de vastgestelde feiten het ingezette integriteitsbeleid van het Korps doorkruisen.”
De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis van het Hof van Justitie in Ambtenarenzaken vernietiging van het besluit genomen bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 15 maart 2010, houdende zijn ontslag wegens plichtsverzuim, met betaling van zijn ingehouden salaris vanaf de maand oktober 2008.
3.2 Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [verzoeker] aangevoerd dat het door hem gelaakt besluit jegens hem onrechtmatig is omdat:
1. sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel: de Staat had niet mogen volstaan met aan te geven “dat het verweer van betrokkene niet steekhoudend is bevonden”;
2. hij niet buiten functie gesteld of geschorst is; hem is slechts mondeling gezegd thuis
nadere berichten af te wachten, waarna hem zonder verdere plichtplegingen de beschikking van ontslag is uitgereikt;
3. de Staat voor het nemen van het ontslagbesluit slechts heeft gesteund op de informatie door hem verstrekt. De Staat heeft niet de moeite genomen de Commissie van Overleg in Ambtenarenzaken in zo’n zwaarwichtige zaak te betrekken;
4. de Staat de plank heeft misgeslagen met de overweging dat hij zich ingevolge artikel 61 van de Personeelswet heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
3.3 De Staat heeft de vordering weersproken.
Het Hof komt, voor zover van belang, daarop bij de beoordeling terug.
Bevoegdheid
4.1 Op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn besluiten tot ontslag vatbaar voor nietigverklaring.
In artikel 22 van de Wet Brandweer Suriname 1993 (S.B. 1996, no. 16) is bepaald dat het vierde hoofdstuk van het Politiehandvest (dit zijn de artikelen 32 tot en met 49) met uitzondering van de artikelen 32, 35 lid 2 en 37 leden 3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing is op de ambtenaren van de Brandweer.
In artikel 47 van het Politiehandvest (G.B. 1971, no. 70) is bepaald dat de rechtsmacht van de gewone rechter in ambtenarenzaken – dit is het Hof van Justitie – zich mede uitstrekt tot zaken betreffende ambtenaren van politie.
4.2 De Staat heeft aangevoerd dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn vordering die strekt tot vernietiging van het te zijnen aanzien genomen ontslagbesluit, omdat ingevolge artikel 79 van de Personeelswet een besluit slechts vatbaar is voor gehele of gedeeltelijke nietigverklaring. Het Hof begrijpt dat de Staat de rechtsvraag opwerpt of het Hof als ambtenarengerecht bevoegd is kennis te nemen van een vordering tot vernietiging van een besluit.
4.3 Het Hof overweegt ten aanzien hiervan dat bij de vordering tot vernietiging aan het Hof wordt gevraagd een handeling te verrichten waardoor het bestreden besluit van onwaarde wordt, terwijl bij de vordering tot nietigverklaring het Hof slechts dient te constateren dat het besluit van onwaarde is. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat de vordering tot vernietiging als het meerdere ten opzichte van een vordering tot nietigverklaring moet worden gezien. Immers, indien wordt gevraagd een besluit te vernietigen en gebleken is dat dit besluit zelf nietig is, hoeft het Hof niet over te gaan tot het vernietigen daarvan, maar dient het slechts het besluit nietig te verklaren. Aan het verweer van de Staat ter zake wordt daarom voorbijgegaan.
Gelet op het voorgaande is het Hof dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot vernietiging van het besluit van de Staat tot beëindiging van het dienstverband met een ambtenaar van de Brandweer, waarvan in het onderhavige geval sprake is.
Ontvankelijkheid
5 Het afschrift van de betreffende beschikking waartegen [verzoeker] opkomt dateert van 15 maart 2010. Volgens verklaring van[verzoeker] is deze beschikking op
13 april 2010 aan hem uitgereikt. De Staat heeft dit niet betwist, zodat hiervan zal worden uitgegaan.
Dit heeft tot gevolg dat [verzoeker], nu zijn verzoekschrift binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, ontvankelijk is in zijn vordering.
De verdere beoordeling van het geschil
6.1 Het Hof stelt voorop dat de Staat in de Personeelswet en het Politiehandvest ten aanzien van ‘plichtsverzuim’ de ruimte is gelaten om deze term verder in te vullen, zodat naar het oordeel van het Hof in deze sprake is van beoordelingsruimte zijdens de Staat en bij de beoordeling in rechte slechts marginaal getoetst mag worden. Ter beoordeling van het Hof ligt slechts de vraag voor of de Staat in redelijkheid tot de bestreden beslissing had kunnen komen. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betreffende ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt.
6.2 In de bestreden beschikking die, naar het oordeel van het Hof, op ongelukkige wijze is gestructureerd, is in de laatste vier overwegingen wel gemotiveerd waarom het verweer van [verzoeker] niet steekhoudend is. Deze overwegingen houden in ’s Hofs visie een onderbouwing in van de daaraan voorafgegane overweging dat het verweer niet steekhoudend is. Overigens constateert het Hof dat [verzoeker] in de gelegenheid is gesteld zich te verweren wegens zijn afwezigheid gedurende de periode 18 september 2008 tot oktober 2009 en dat hij in zijn verweerschrift slechts heeft toegegeven zich aan een strafbaar feit te hebben schuldig gemaakt en dat hij op 18 september 2009 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, hetgeen inhoudelijk niet als een verweer heeft te gelden.
6.3 Blijkens artikel 61 lid 2 onder b van de Personeelswet is sprake van plichtsverzuim indien een landsdienaar in de loop van het dienstverband bij rechterlijk gewijsde is veroordeeld tot vrijheidsstraf ter zake van een buiten verband met de dienst opzettelijk begaan misdrijf.
De Staat heeft tezamen met de antwoordpleitnota overgelegd de naar aanleiding van een verzoek om rechtshulp van 22 maart 2010 van de Minister van Justitie van Nederland ontvangen documenten waaruit blijkt dat [verzoeker] op 22 augustus 2008 is aangehouden omdat hij in het bezit was van 2.838,9 gram cocaïne. Uit de documenten blijkt eveneens dat
[verzoeker] hiervoor een gevangenisstraf van 15 maanden is opgelegd. [verzoeker] heeft deze door de Staat overgelegde producties niet betwist, zodat deze feiten zijn komen vast te staan.
6.4 Zijdens [verzoeker] is weliswaar aangevoerd dat hij heeft getracht om zijn zaak in een hoger rechtscollege behandeld te krijgen, maar dat hij na zijn invrijheidstelling een one-way ticket richting Suriname heeft gekregen en dat hem niet de gelegenheid is geboden zich hogerop te verdedigen. Dit argument snijdt echter geen hout omdat voor het aantekenen van hoger beroep slechts een vrij korte tijd de gelegenheid wordt geboden. Nu vaststaat dat [verzoeker] in de periode augustus 2008 tot en met september 2009 in Nederland is geweest, heeft hij de gelegenheid gehad om tegen het veroordelend vonnis op te komen. Zijn heenzenden naar Suriname, bijkans een jaar na zijn veroordeling, heeft daar geen invloed op gehad.
6.5 Artikel 61 lid 2 sub b van de Personeelswet bepaalt tevens dat de veroordeling moet strekken tot een opzettelijk begaan misdrijf. Naar de mening van het Hof is in casu daarvan sprake.
Uit de door de Staat bij antwoordpleitnota overgelegde producties blijkt immers dat de cocaïne (3 pakken) werd vervoerd in opgerolde spijkerbroeken. Uit deze wijze van vervoer wordt geconcludeerd dat het strafbaar feit opzettelijk is begaan.
6.6 Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de Staat op basis van deugdelijke feiten heeft geoordeeld dat [verzoeker] zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Hier doet niet aan af dat hij niet door de Staat buiten functie is gesteld of is geschorst, aangezien geen verplichting daartoe bestaat. Om eenzelfde reden doet hier evenmin aan af dat het Overleg Orgaan in Ambtenarenzaken, de Vakvereniging bij de Brandweer en de Procureur-Generaal niet bij de ontslagprocedure zijn betrokken.
Naar het oordeel van het Hof is de toegepaste tuchtstraf een passende, gezien de aard van het plichtsverzuim en het feit dat ingevolge artikel 22 lid 2 van de Wet Brandweer Suriname 1993 jo. artikel 37 lid 1 van het Politiehandvest binnen het Korps Brandweer Suriname de discipline in militaire trant wordt gehandhaafd.
De vordering van [verzoeker] zal dan ook worden afgewezen.
De beslissing
Het Hof:
Wijst de vordering van [verzoeker] af.
Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid, en mr. J.M. Jensen, Lid-Plaatsvervanger, en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President, uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 20 februari 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Chen namens advocaat
mr. J.F. Echteld, gemachtigde van verzoeker, en verweerder vertegenwoordigd door zijn gevolmachtigde, mr. P.J. Campagne, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld