SRU-HvJ-2015-37

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-731
  • Uitspraakdatum 17 april 2015
  • Publicatiedatum 02 oktober 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Vast staat dat verzoeker bij beschikking van de Minister van Financiën is benoemd tot directeur van Surpost. Voorts is in de Wet Surpost bepaald dat het ontslag van de directeur Surpost geschiedt na verkregen goedkeuring van de Raad van Ministers. Niet gesteld noch is gebleken dat er voor de directeur van Surpost een aparte rechtspositie is geregeld noch is er een arbeidsovereenkomst met hem getekend. Het voorgaande brengt derhalve met zich dat verzoeker ingevolge artikel 1 lid 2 sub a van de Personeelswet landsdienaar is en dat de bepalingen van de Personeelswet op hem van toepassing zijn, op grond waarvan hij het Hof als Ambtenaren Gerecht mag adiëren. Bovendien wordt overwogen dat ook indien verzoeker geen landsdienaar zou zijn, hij het Hof toch zo mogen adiëren aangezien de artikelen 79 tot en met 83 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing zouden zijn op grond van artikel 6 lid 7 van de Wet Surpost. Het Hof zal zich daarom in beginsel dan ook bevoegd dienen te verklaren om kennis te nemen van de vordering.

    Gelet op de aard van de vorderingen van verzoeker zal het Hof zich in casu echter onbevoegd dienen te verklaren, nu het door verzoeker gevorderde niet de strekking heeft om een besluit nietig te verklaren dan wel om schadevergoeding te vorderen voortvloeiend uit een besluit dan wel oplegging van een dwangsom te vorderen voor het verder achterwege laten van een besluit.

Uitspraak

A-731

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[Verzoeker],
wonende in [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Marica, advocaat,

tegen

A. DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Financiën, rechtspersoon,
in rechte vertegenwoordigd door de Procureur Generaal, zetelende te Paramaribo,
gevolmachtigde: mr. D. Parohi, jurist bij het Ministerie van Financiën,

B. HET SURINAAMS POSTBEDRIJF (SURPOST), rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
gemachtigde: mr. H.R. Lim A Po, advocaat, verweerders,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken alsmede op de voet van artikel 6 van de Wet Surpost 1993 gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

  • het verzoekschrift d.d. 08 april 2011, met producties;
  • het verzoek tot verlenging van de termijn voor verweerschrift, d.d. 23 mei 2011;
  • de beschikking van het Hof d.d. 31 mei 2011, waarbij de termijn voor verweerschrift m.i.v. 25 mei 2011 met 6 weken is verlengd;
  • het verweerschrift namens het ministerie d.d. 29 juni 2011, met een productie;
  • de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 01 november 2011, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 18 november 2011;
  • het verweerschrift namens Surpost d.d. 06 januari 2012;
  • het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 20 januari 2012;
  • de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen en het overleggen van stukken zijdens het ministerie d.d. 02 maart 2012, met producties;
  • de conclusie tot uitlating na gehouden comparitie van partijen en het overleggen van stukken zijdens Surpost d.d. 02 maart 2012, met producties;
  • de pleitnota d.d. 15 juni 2012, met een productie;
  • het antwoord pleitnota en uitlating productie zijdens het ministerie d.d. 20 juli 2012;
  • het antwoord pleitnota en uitlating productie zijdens Surpost d.d. 16 november 2012;
  • het repliek pleitnota d.d. 15 maart 2013, met producties;
  • het dupliek pleitnota en uitlating producties zijdens het ministerie d.d. 05 april 2013;
  • het dupliek pleitnota en uitlating producties zijdens Surpost d.d. 17 mei 2013;
  • de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die aanvankelijk was gesteld op 16
  • augustus 2013, doch nader bepaald op heden.

De motivering
De feiten
1. Tussen partijen (hierna respectievelijk ”[verzoeker]”, ”het ministerie” en “Surpost” te noemen) staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:

1.1. Surpost is bij Wet Surpost, Staatsblad 1993 no.34, als rechtspersoon ingesteld.

1.2 De leden 3 en 7 van artikel 6 van de Wet Surpost luiden als volgt:
3. De directeur wordt op voordracht van de Raad benoemd en ontslagen door de Minister, na verkregen goedkeuring van de Raad van Ministers. De onderdirecteuren worden benoemd en ontslagen door de directeur, na goedkeuring van de Raad van Commissarissen.
7. Tegen schorsing en ontslag staat beroep open bij het Hof van Justitie binnen 30 dagen nadat het ontslag ter kennis van betrokkene is gebracht. De artikelen 79 tot en met 83 van de Personeelswet zijn van overeenkomstige toepassing. Het beroep heeft geen schorsende werking.

1.3 Artikel 16 lid 1 en lid 2 van de Wet Surpost luiden als volgt:
1. De op het tijdstip van de instelling van SURPOST bij dit bedrijf werkzame landsdienaar en SURPOST zijn gerechtigd om binnen zes maanden daarna een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan te gaan, welke zal ingaan op de datum van de instelling van SURPOST.
Aan de betrokken landsdienaar zal in dat geval ontslag uit Staatsdienst worden verleend conform het in de Personeelswet (S.B.1985 no.41) ter zake bepaalde. De rechtspositie van het personeel dat aldus de status van landsdienaar verliest, wordt geregeld in een Collectieve Arbeidsovereenkomst op grond van de individuele arbeidsovereenkomsten (lees: die) met de personeelsleden zullen worden gesloten.
2. De op het tijdstip van de instelling van SURPOST werkzame landsdienaar met wie binnen de in lid 1 genoemde termijn geen arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, blijft in dat geval Landsdienaar in dienst van het Ministerie van Financiën. Bedoelde Landsdienaren zullen niet langer dan zes maanden na de instelling te werk gesteld blijven bij SURPOST. In uitzonderlijke, door de Minister te bepalen gevallen, kan hiervan worden afgeweken.

1.4 [verzoeker] is bij beschikking van de Minister van Financiën d.d. 24 oktober 1999 [nummer 3], te rekenen van 22 september 1999, benoemd tot Directeur van Surpost.

1.5 Bij schrijven d.d. 17 februari 2011 van het Ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu, kenmerk [nummer 1], is aan de Raad van Commissarissen van Surpost vergunning verleend om de dienstbetrekking met [verzoeker] te beëindigen met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.

1.6 Bij beschikking van de Minister van Financiën d.d. 10 maart 2011, [nummer 2], is aan [verzoeker] ingaande 10 juli 2011ontslag verleend, met inachtneming van artikel 1615f lid 3 BW en gelet op:

  • de beschikking van de Minister van Financiën d.d. 30 oktober 1999 (lees: 24 oktober) [nummer 3];
  • artikel 6 lid 3 van de Wet SURPOST S.B. 1993 no.34;
  • de voordracht van de Raad van Commissarissen van SURPOST voor ontslag van de directie d.d. 13 januari 2011;
  • de beslissing van de Raad van Ministers d.d. 13 januari 2011 (missive d.d. 13 januari 2011 no. [nummer 4]);
  • de ontslagvergunning van de Ontslagcommissie van het Ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu d.d. 17 februari 2011, kenmerk [nummer 1].

De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
2.1 [verzoeker] vordert om bij vonnis:
1. voor recht te verklaren dat het aan [verzoeker] verleende ontslag kennelijk onredelijk is.
2. verweerders te veroordelen de dienstbetrekking met [verzoeker] te herstellen op een door de rechter in goede justitie te bepalen datum met bepaling van voorzieningenomtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking.

2.2 [verzoeker] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat bij beschikking van de Minister van Financiën is benoemd in zijn functie, hetgeen met zich meebrengt dat hij valt onder de omschrijving van artikel 1 lid 1 van de Personeelswet. Bovendien zijn bij of krachtens wet geen afzonderlijke voorschriften omtrent de rechtstoestand van het personeel van Surpost vastgesteld, op grond waarvan vast staat dat de dienstbetrekking tussen [verzoeker] en het ministerie een publiekrechtelijke grondslag heeft waarop de bepalingen van de Personeelswet van toepassing zijn, hetgeen wordt gesteund door het bepaalde in artikel 6 lid 7 van de Wet Surpost. Het ministerie heeft verzuimd, althans nagelaten [verzoeker] in de gelegenheid te stellen zich ter zake mondeling of schriftelijk te verantwoorden alvorens de tuchtstraf van ontslag aan [verzoeker] op te leggen. Het aan [verzoeker] verleende ontslag komt niet voor onder artikel 69 lid 2 van de Personeelswet waardoor er sprake is van een ondeugdelijke grondslag. [verzoeker] stelt voorts dat indien het Hof van mening mocht zijn dat de dienstbetrekking van [verzoeker] niet van publiekrechtelijke aard is en dat de bepalingen van de Personeelswet niet van toepassing zijn op hem, dat hij in dat geval wenst aan te voeren dat het aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is omdat de grond waarop het ontslag rust, niet steunt op feiten en omstandigheden die op waarheid berusten.

2.3 Het ministerie en Surpost hebben als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat Surpost vanaf 01 januari 1993 is verzelfstandigd bij Wet Surpost S.B. 1993 no.34. Daar, voor de directie en het personeel de rechtspositie wordt geregeld in artikel 6 van de Wet Surpost, kan mede op grond van artikel 1 lid 2 van de Personeelswet geconcludeerd worden dat [verzoeker] geen ambtenaar is in de zin van de Personeelswet. [verzoeker] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.

De beoordeling van het geschil
3.1 Voorop wordt gesteld dat het Hof ingevolge artikel 79 lid 1 van de Personeelswet slechts bevoegd is kennis te nemen van vorderingen tot algehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een besluit dan wel tot vergoeding van schade voortvloeiend uit een besluit dan wel tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit.

3.2 Met betrekking tot de vraag of [verzoeker] wel of geen ambtenaar c.q. landsdienaar is in de zin van artikel 1 lid 1 van de Personeelswet, overweegt het Hof als volgt. Vast staat dat [verzoeker] bij beschikking van de Minister van Financiën is benoemd tot directeur van Surpost. Voorts is in de Wet Surpost bepaald dat het ontslag van de directeur Surpost geschiedt na verkregen goedkeuring van de Raad van Ministers. Niet gesteld noch is gebleken dat er voor de
directeur van Surpost een aparte rechtspositie is geregeld noch is er een arbeidsovereenkomst met hem getekend. Het voorgaande brengt derhalve met zich dat [verzoeker] ingevolge artikel 1 lid 2 sub a van de Personeelswet landsdienaar is en dat de bepalingen van de Personeelswet op hem van toepassing zijn, op grond waarvan hij het Hof als Ambtenaren Gerecht mag adiëren. Bovendien wordt overwogen dat ook indien [verzoeker] geen landsdienaar zou zijn, hij het Hof toch zo mogen adiëren aangezien de artikelen 79 tot en met 83 van de Personeelswet van overeenkomstige toepassing zouden zijn op grond van artikel 6 lid 7 van de Wet Surpost. Het Hof zal zich daarom in beginsel dan ook bevoegd dienen te verklaren om kennis te nemen van de vordering.

3.3 Gelet op de aard van de vorderingen van [verzoeker] zal het Hof zich in casu echter onbevoegd dienen te verklaren, nu het door [verzoeker] gevorderde niet de strekking heeft om een besluit nietig te verklaren dan wel om schadevergoeding te vorderen voortvloeiend uit een besluit dan wel oplegging van een dwangsom te vorderen voor het verder achterwege laten van een besluit.

De beslissing
Het Hof:

verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.

Aldus gegeven door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Lid en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 17 april 2015 in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. V.V.C. Pique namens advocaat mr. S. Marica, gemachtigde van verzoeker en verweerder sub A vertegenwoordigd door mr. D. Parohi en mr. P.J. Campagne namens advocaat mr. A.W. van der San, gemachtigden van verweerder sub A en verweerder sub B vertegenwoordigd door mr. A. Codrington namens advocaat mr. H.R. Lim A Po, gemachtigde van verweerder sub B, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld