- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-749
- Uitspraakdatum 20 februari 2015
- Publicatiedatum 02 oktober 2023
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Met betrekking tot de beschikking d.d. 27 september 2010, wordt overwogen dat het in casu duidelijk gaat om correcties van fouten en/of aanvullingen in de beschikking d.d. 31 mei 2010. Nergens uit blijkt dat de opgelegde tuchtmaatregelen zijn ingetrokken dan wel vervallen. Meer nog, de maatregelen zijn nader gespecificeerd in de overwegingen. Hoewel het Hof van oordeel is dat de beschikking door de wijzigingen c.q. aanvullingen ietwat onoverzichtelijk kan overkomen, is er geen onduidelijkheid over de strekking van de beschikking. In ieder geval kan verzoeker zich in casu, naar het oordeel van het Hof, in alle redelijkheid niet op overmacht beroepen voor het tardief zijn. Het beroep op overmacht wordt derhalve verworpen en verzoeker zal ingevolge artikel 80 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet niet-ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft de vordering tot nietigverklaring van de beschikking d.d. 27 september 2010.
Uitspraak
A- 749
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[verzoeker],
wonende [plaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.E. Telting, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.W. van der San, advocaat,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
- het verzoekschrift, met producties, ter griffie ingediend op 15 juli 2011;
- het verweerschrift ter griffie ingediend op 29 augustus 2011;
- de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 10 mei 2012, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 15 juni 2012;
- het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 05 oktober 2012;
- de pleitnota d.d. 01 maart 2013;
- de antwoordpleitnota d.d. 03 mei 2013;
- de repliekpleitnota d.d. 17 mei 2013;
- de dupliekpleitnota d.d. 21 juni 2013;
- de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die aanvankelijk was gesteld op 15 november 2013, doch nader bepaald op heden.
1. De motivering
De feiten
Tussen partijen (hierna respectievelijk ”[verzoeker]” en ”het ministerie” te noemen) staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
1.1 [verzoeker] is vanaf het jaar 1979 als penitentiair ambtenaar in dienst van het ministerie en heeft thans de rang van hoofd penitentiair ambtenaar 2e klasse en functioneert als groepscommandant in de Centrale Penitentiaire Inrichting.
1.2 Bij schrijven van de directeur van de Penitentiaire Inrichting Duisburglaan (PID) d.d. 09 juli 2010 [nummer 1] werd [verzoeker] in de gelegenheid gesteld zich binnen 1×24 uur na ontvangst van het schrijven, schriftelijk te verweren ter zake gedragingen, handelingen en uitlatingen
door hem gedaan naar aanleiding van een beklagschrift van de penitentiaire ambtenaar 2e klasse W. Nakchedi tegen [verzoeker].
1.3 Bij schrijven van de directeur van de PID d.d. 09 juli 2010 [nummer 2], is [verzoeker] namens de onderdirecteur van Justitie belast met de algehele leiding van de Hoofdafdeling Delinquentenzorg, hierna aangeduid als “de onderdirecteur van Justitie”, met inachtneming van artikel 23 van de Personeelswet, met ingang van dezelfde datum buiten functie gesteld in verband met een tegen hem ingesteld onderzoek.
1.4 Bij schrijven d.d. 10 juli 2010 heeft [verzoeker] een beklagschrift gericht aan de onderdirecteur van Justitie met betrekking tot de manier waarop hij werd behandeld op 09 juli 2010 door de directeur en de onderdirecteur van de PID.
1.5 Bij schrijven d.d. 10 juli 2010 gericht aan de directeur van de PID, heeft [verzoeker] zich schriftelijk verweerd naar aanleiding van de verweeraanzegging d.d. 09 juli 2010 [nummer 1].
1.6 Bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 31 mei 2010 [nummer 3], is besloten om [verzoeker] wegens plichtsverzuim op te leggen de tuchtstraffen van:
a. ontslag onder voorwaarde ingevolge artikel 32 lid 1 onder j van het Penitentiair Besluit juncto artikel 64 lid 2 van de Personeelswet, dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij hij zich binnen een proeftijd van twee jaren, welke proeftijd zal ingaan op de dag volgende op die waarop dit besluit ingevolge artikel 5 van de Personeelswet ter kennis van hem is gebracht, wederom schuldig maakt aan een soortgelijke vorm van plichtsverzuim als waarvoor die bestraffing geldt of enig ander plichtsverzuim;
b. degradatie ingevolge artikel 32 lid 1 onder i van het Penitentiair Besluit, bestaande uit verlaging van de rang tot penitentiair ambtenaar der 1e klasse (schaal 6C), onder toekenning van een bezoldiging van SRD 1.295,=.
1.7 Bij schrijven d.d. 02 augustus 2010 ref. [nummer 4].don gericht aan de onderdirecteur van Justitie heeft [verzoeker] via zijn gemachtigde bezwaar aangetekend tegen de buitenfunctiestelling door de directeur van de PID.
1.8 Bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 10 augustus 2010 [nummer 5], is besloten om [verzoeker] wegens plichtsverzuim ingevolge artikel 32 lid 1 onder h van het Penitentiair Besluit juncto artikel 61 lid 2 van de Personeelswet schorsing op te leggen voor de duur van drie maanden, met stilstand van de aan zijn betrekking verbonden inkomsten gedurende de schorsingsperiode.
1.9 Naar aanleiding van het bezwaarschrift van [verzoeker] d.d. 02 augustus 2010 ref. [nummer 4]. don, heeft de onderdirecteur van Justitie bij schrijven d.d. 25 augustus 2010 de gemachtigde van [verzoeker] medegedeeld dat [verzoeker], hoofd penitentiair ambtenaar der 2e klasse, reeds op 12 augustus 2010 wederom een aanvang heeft gemaakt met zijn werkzaamheden.
1.10 Bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 27 september 2010 [nummer 6], is besloten om onder verbetering c.q. aanvulling, de beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 31 mei 2010 [nummer 3] in te trekken, overwegende:
- dat in paragraaf II a. moet worden gelezen “degradatie bestaande uit verlaging van de rang tot Penitentiaire Ambtenaar der 3e klasse zal ingaan op de dag volgende waarop dit besluit ingevolge artikel 5 van de Personeelswet ter kennis van hem is gebracht”;
- dat paragraaf I als volgt zal luiden: “degradatie ingevolge artikel 32 lid i (lees: artikel 32 lid 1 onder i) van het Penitentiair Besluit, bestaande uit verlaging van de rang tot Penitentiaire Ambtenaar der 1e klasse (schaal 6C) voor de duur van 1 jaar, onder toekenning van een bezoldiging van SRD 1.295,= (…)”;
- dat paragraaf I zal worden aangevuld met de leden c en d welke als volgt luiden:
“c. dat bij deze degradatie de Hoofd Penitentiaire Ambtenaar der 3e klasse, de heer [verzoeker] voornoemd, op de ranglijst in anciënniteit de oudste zal zijn;
d. dat betrokkene na een jaar wederom op de ranglijst in de rang der Hoofd Penitentiaire Ambtenaar der 2e klasse de plaats zal innemen die hij voor de terugstelling tot de rang van Hoofd Penitentiaire Ambtenaar der 3e klasse had ingenomen.”
1.11 Bij schrijven d.d. 03 december 2010 heeft [verzoeker] een gesprek aangevraagd met de onderdirecteur van Justitie omtrent de onterechte tuchtmaatregelen tegen hem.
1.12 Bij schrijven d.d. 28 februari 2011 heeft de directeur van de Centrale Penitentiaire Inrichting aan [verzoeker] medegedeeld dat de hem bij beschikking d.d. 10 augustus 2010 [nummer 5] opgelegde schorsing voor de duur van drie maanden, door hem zal worden ondergaan van 01 maart 2011 tot en met 31 mei 2011.
2. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
2.1 [verzoeker] vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beschikkingen d.d. 31 mei 2010 [nummer 3], d.d. 10 augustus 2010 [nummer 5] en d.d. 27 september 2010 [nummer 6], waarin aan [verzoeker] tuchtstraffen worden opgelegd, nietig te verklaren;
II. het ministerie te gelasten [verzoeker] met terugwerkende kracht toe te kennen en uit te betalen zijn salaris en alle emolumenten die hij door de onrechtmatig opgelegde tuchtstraffen is misgelopen;
III. het ministerie te gelasten[verzoeker] te bevorderen in de naast hogere rang nadat de in punt I genoemde beschikkingen zijn vernietigd, waar hij recht op heeft gelet op de rangregeling Penitentiaire Ambtenaren;
IV. het ministerie te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van SRD 5.000,-, althans een door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat het ministerie weigert aan de uitvoering van het vonnis te voldoen.
2.2 [verzoeker] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de hem opgelegde tuchtstraffen onrechtmatig zijn opgelegd. [verzoeker] ontkent de handelingen die hem verweten worden te hebben verricht en zelfs indien bewezen, naar zijn mening de kern van de opgelegde tuchtstraffen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van feiten, de gevolgen van het vermeende plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder de feiten zouden hebben plaatsgevonden. [verzoeker] is van mening dat het ministerie niet tot het opleggen van dergelijke zware straffen kan overgaan zonder dat een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de werkelijke gang van zaken die zich hebben voorgedaan en die hebben geleid tot de hierboven genoemde beschikkingen, dit mede gelet op de zware gevolgen die deze straffen voor [verzoeker] met zich meebrengen.
2.3 Het ministerie heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [verzoeker] opkomt tegen beschikkingen, waarvan de uitreiking laatstelijk op 03 december 2010 heeft plaatsgevonden. Nu, blijkens de aantekening van de griffie van het Hof [verzoeker] het verzoekschrift op 15 juli 2011 heeft ingediend en alzo het Hof als ambtenarengerecht ruim 7 maanden na de uitreiking van de beschikking adieert, is [verzoeker] ingevolge artikel 79 e.v. van de Personeelswet niet-ontvankelijk in zijn vordering.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 79 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet acht het Hof zich als ambtenarengerecht bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.
3.2 In reactie op het door het ministerie gevoerd verweer beroept [verzoeker] zich in zijn pleitnota op artikel 80 lid 4 van de Personeelswet, stellende dat het genomen besluit waarvan hij thans de nietigverklaring vordert in september 2010 is gegeven nadat een eerdere beschikking was ingetrokken vanwege daarin voorkomende fouten. Door deze onduidelijkheden is [verzoeker] dusdanig in de war geraakt en heeft hij eerst geprobeerd via andere kanalen duidelijkheid daarover te krijgen en mogelijk een oplossing te bereiken buiten proces om. Deze situatie waarin [verzoeker] kwam te verkeren als direct gevolg van hetgeen hierboven is geschetst, dient onmiskenbaar als een overmachtssituatie te worden aangemerkt, aldus [verzoeker].
3.3 Het Hof overweegt dat, nu de beschikking d.d. 31 mei 2010 [nummer 3] bij beschikking d.d. 27 september 2010 [nummer 6] is ingetrokken, [verzoeker] geen belang meer heeft bij een nietigverklaring van voormelde beschikking, zodat [verzoeker] niet-ontvankelijk zal worden verklaard voor wat betreft de vordering tot nietigverklaring van de beschikking d.d. 31 mei 2010 [nummer 3].
3.4 Ten aanzien van de beschikkingen d.d. 10 augustus 2010 [nummer 5] en d.d. 27 september 2010 [nummer 6], wordt overwogen dat niet is betwist dat [verzoeker] de beschikkingen in ieder geval op 03 december 2010 uitgereikt heeft gehad en dus kennis heeft gedragen van de inhoud daarvan, mede gelet op het verzoek van [verzoeker] d.d. 03 december 2010 gericht aan de onderdirecteur van Justitie voor een gesprek omtrent de onterechte tuchtrechtelijke maatregelen tegen hem, terwijl het verzoekschrift bij het Hof op 15 juli 2011 is ingediend. Ingevolge artikel 80 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet is [verzoeker] derhalve tardief met zijn vorderingen nu deze binnen een maand na 03 december 2010 moesten zijn ingesteld.
3.5 Aangezien bij schrijven d.d. 28 februari 2011 aan [verzoeker] is medegedeeld dat de hem bij beschikking d.d. 10 augustus 2010 [nummer 5] opgelegde schorsing voor de duur van drie maanden, door hem zal worden ondergaan van 01 maart 2011 tot en met 31 mei 2011, wordt geconcludeerd dat er met betrekking tot de uitvoering c.q. strekking van de beschikking van 10 augustus 2010 [nummer 5] geen verwarring kon hebben bestaan bij [verzoeker], weshalve het beroep op overmacht in casu niet opgaat en [verzoeker] ingevolge artikel 80 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet niet-ontvankelijk zal worden verklaard voor wat betreft de vordering tot nietigverklaring van de beschikking van 10 augustus 2010 [nummer 5].
3.6 Met betrekking tot de beschikking d.d. 27 september 2010 [nummer 6], wordt overwogen dat het in casu duidelijk gaat om correcties van fouten en/of aanvullingen in de beschikking d.d. 31 mei 2010 [nummer 3]. Nergens uit blijkt dat de opgelegde tuchtmaatregelen zijn ingetrokken dan wel vervallen. Meer nog, de maatregelen zijn nader gespecificeerd in de overwegingen. Hoewel het Hof van oordeel is dat de beschikking door de wijzigingen c.q.
aanvullingen ietwat onoverzichtelijk kan overkomen, is er geen onduidelijkheid over de strekking van de beschikking. In ieder geval kan [verzoeker] zich in casu, naar het oordeel van het Hof, in alle redelijkheid niet op overmacht beroepen voor het tardief zijn. Het beroep op overmacht wordt derhalve verworpen en [verzoeker] zal ingevolge artikel 80 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet niet-ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft de vordering tot nietigverklaring van de beschikking d.d. 27 september 2010 [nummer 6 ].
3.7 Nu [verzoeker] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het onder I gevorderde van het petitum en de overige onderdelen van het petitum een sequeel vormen van het gevorderde onder I, zal [verzoeker] eveneens voor het overig gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De beslissing
Het Hof:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Lid, en mr. S.S. Nanhoe, Lid-Plaatsvervanger, en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President, uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 20 februari 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. E.D. Esajas namens advocaat mr. A.E. Telting, gemachtigde van verzoeker, en verweerder vertegenwoordigd door mr. P.J. Campagne namens advocaat mr. A.W. van der San, gemachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld