SRU-HvJ-2015-39

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-755
  • Uitspraakdatum 17 april 2015
  • Publicatiedatum 02 oktober 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Naar het oordeel van het Hof is het door verzoekster ingediend verzoek tardief, zelfs indien wordt uitgegaan van de voor verzoekster meest gunstige situatie, namelijk dat zij opkomt tegen het fictief besluit van de Minister van Justitie en Politie. Nu het door de Staat genomen besluit betreft een fictie ex artikel 78 lid 2 van de Personeelswet, heeft naar het oordeel van het Hof verzoekster door het enkele verstrijken van de termijn genoemd in laatstgenoemd artikel redelijkerwijs kennis kunnen nemen van het fictief besluit. Tegen dit fictief besluit kon verzoekster ingevolge artikel 80 lid 3 sub b uiterlijk 11 juni 2011 opkomen bij het ambtenarengerecht. Het verzoekschrift van verzoekster is echter ná 11 juni 2011 ontvangen door het Hof van Justitie. Verzoekster zal derhalve in haar subsidiaire en meer subsidiaire vordering niet ontvankelijk worden verklaard.

Uitspraak

A-755

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[verzoekster],
Wonende te [plaats],
verzoekster, hierna aangeduid als “[verzoekster]”,
procederend in persoon,

tegen

DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
gemachtigde: mr. P.J. Campagne, wnd. Onderdirecteur Algemeen Beheer van het Ministerie van Justitie en Politie,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als rechter in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift d.d. 28 oktober 2011, met producties;
  • de beschikking van het Hof van 13 december 2011 waarbij de termijn binnen welke het verweerschrift moet worden ingediend is verlengd met zes weken;
  • het verweerschrift d.d. 23 januari 2012;
  • de beschikking van het Hof van 18 mei 2012 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 6 juli 2012;
  • het proces-verbaal van de op 6 juli 2012 gehouden mondelinge behandeling;
  • de pleitnota d.d. 5 oktober 2012;
  • de antwoord pleitnota d.d. 2 november 2012, met een productie;
  • de repliek pleitnota en uitlating productie d.d. 7 december 2012;
  • de dupliek pleitnota d.d. 18 januari 2013.

1.2 De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

De feiten
2.1 [verzoekster] is op basis van een arbeidsovereenkomst op 16 maart 2004 als Hoofdbeleidsmedewerker in dienst getreden van de Staat onder toekenning van een bezoldiging conform de schaal verbonden aan de rang van Hoofdambtenaar B 3e klasse (schaal 18).

2.2 [verzoekster] is ingevolge resolutie van de President van de Republiek Suriname
d.d. 23 augustus 2008, [nummer 1] bezoldigd volgens de schaal verbonden aan de rang van Hoofdambtenaar B 2e klasse (schaal 19).

2.3 Bij resolutie van de President van de Republiek Suriname d.d. 11 september 2008
no. [nummer 2] is [verzoekster] te rekenen van 1 september 2007 in vaste dienst aangesteld in de functie van Hoofdbeleidsmedewerker 2e klasse en is haar de rang toegekend van Hoofdambtenaar B 2e klasse (schaal 19).

2.4 Bij de implementatie van het functiewaarderingssysteem FISO is [verzoekster] ingepast in schaal 10B.

2.5 Bij schrijven van de Onderdirecteur van Justitie d.d. 28 oktober 2010, kenmerk [nummer 3] is aan [verzoekster] medegedeeld dat de inpassing in schaal 10B onterecht was en gecorrigeerd dient te worden. Met [verzoekster] diende een traject te worden uitgezet voor onterecht getoucheerd salaris. [verzoekster] werd in de gelegenheid gesteld daartoe voorstellen te doen.

2.6 [verzoekster] heeft bij schrijven d.d. 11 november 2010 beklag gedaan bij de Minister van Justitie en Politie. Op dit schrijven heeft [verzoekster] generlei reactie ontvangen.

2.7 Bij schrijven van de Wnd. Directeur van Justitie d.d. 30 juni 2011, kenmerk [nummer 4], is [verzoekster] uitgenodigd een regeling te treffen met de sectie Salarisadministratie ten aanzien van de inhouding van het teveel ontvangen bedrag aan bezoldiging.
[verzoekster] heeft op dit schrijven gereageerd bij brief van 8 juli 2011 waarin zij verwees naar haar beklag bij de Minister van Justitie en Politie en opmerkte dat de uitnodiging om een regeling te treffen ter inhouding van een te veel ontvangen bedrag aan bezoldiging tegen haar wil was.

2.8 Over de maand juli 2011 is SRD 471 minder aan salaris gestort voor [verzoekster].

De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1 [verzoekster] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis van het Hof van Justitie in Ambtenarenzaken:
Primair:
de Staat te veroordelen haar aan te stellen in de gedifferentieerde functie van Beleidscoördinator, de salariëring en alle emolumenten;

Subsidiair:
Inpassing conform schaal 10B onder handhaving van het reeds toegekend salaris met alle emolumenten.

Meer subsidiair:
de Staat te veroordelen haar te compenseren voor al de jaren waarin zij als Hoofdbeleidsmedewerker heeft gefunctioneerd.

3.2 Ter onderbouwing van haar vordering heeft [verzoekster] aangevoerd dat het door haar gelaakt besluit jegens haar onrechtmatig is omdat het in strijd is met artikel 5 lid 2a van de Personeelswet. Zij heeft gedurende 7 jaren in de ruim omschreven functie (Hoofdbeleidsmedewerker) gefunctioneerd zodat aangenomen mag worden dat zij impliciet ook in de functie van Senior Beleidsmedewerker en Beleidscoördinator is benoemd.
3.3 De Staat heeft verweer gevoerd.
Op dat verweer en op de overige standpunten van partijen wordt in het hiernavolgende ingegaan.

Bevoegdheid
4 Op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur.
Artikel 79 van de Personeelswet behelst een limitatieve opsomming van de vorderingen waarover het Hof van Justitie als ambtenarengerecht heeft te oordelen. De vordering tot aanstelling maakt daar geen onderdeel van uit, zodat het Hof de bevoegdheid mist kennis te nemen van de primaire vordering.
Blijkens het tweede lid van artikel 79 van de Personeelswet zijn besluiten met betrekking tot het salaris vatbaar voor nietigverklaring.
Gelet op het voorgaande is het Hof dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Staat genomen met betrekking tot het salaris van [verzoekster]. Aangezien ingevolge artikel 79, lid 1, sub b het Hof oordeelt over vorderingen met betrekking tot vergoeding van schade die voor een ambtenaar of gewezen ambtenaar is voortgevloeid uit een besluit of uit het niet, of niet tijdig nemen van een besluit in strijd met het bij of krachtens de Personeelswet bepaalde, is het Hof eveneens bevoegd kennis te nemen van de meer subsidiaire vordering, indien de subsidiaire vordering niet toewijsbaar mocht zijn.

De beoordeling van het geschil
5.1 Geconstateerd wordt dat [verzoekster] opkomt tegen de wijziging van haar inpassing in het zogenaamd FISO systeem. Dit besluit, vervat in het schrijven van de Onderdirecteur van Justitie van 28 oktober 2010, heeft [verzoekster] in ieder geval vóór 11 november 2010 bereikt, aangezien zij op deze datum schriftelijk haar beklag heeft gedaan bij de Minister van Justitie en Politie, van wie zij generlei reactie heeft ontvangen. Ingevolge artikel 78 lid 2 wordt de Minister geacht zes maanden na 11 november 2010 – dit is op 11 mei 2011 – een besluit te hebben genomen.
Uit het door [verzoekster] ingediend verzoekschrift blijkt niet expliciet tegen welk besluit zij opkomt:
het besluit vervat in het schrijven van de Onderdirecteur van Justitie of het fictief besluit van de Minister van Justitie en Politie.
Naar het oordeel van het Hof is het door [verzoekster] ingediend verzoek tardief, zelfs indien wordt uitgegaan van de voor [verzoekster] meest gunstige situatie, namelijk dat zij opkomt tegen het fictief besluit van de Minister van Justitie en Politie. Nu het door de Staat genomen besluit betreft een fictie ex artikel 78 lid 2 van de Personeelswet, heeft naar het oordeel van het Hof [verzoekster] door het enkele verstrijken van de termijn genoemd in laatstgenoemd artikel redelijkerwijs kennis kunnen nemen van het fictief besluit.
Tegen dit fictief besluit kon [verzoekster] ingevolge artikel 80 lid 3 sub b uiterlijk 11 juni 2011 opkomen bij het ambtenarengerecht.
Het verzoekschrift van [verzoekster] is echter ná 11 juni 2011 ontvangen door het Hof van Justitie. [verzoekster] zal derhalve in haar subsidiaire en meer subsidiaire vordering niet ontvankelijk worden verklaard.

5.2.1 Het Hof overweegt ten overvloede dat, ook indien het verzoekschrift niet tardief was, het door [verzoekster] gevorderde niet voor toewijzing vatbaar is.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering wordt overwogen dat de Staat heeft aangevoerd dat de inpassing van [verzoekster] binnen het FISO-systeem is geschied onder voorbehoud. De Staat heeft verder aangevoerd dat, nadat gebleken is dat [verzoekster] verkeerd is ingepast, correctie heeft plaatsgevonden. Deze correctie heeft volgens de Staat niet tot gevolg gehad dat [verzoekster] een salaris is toegekend dat lager was dan het salaris dat haar vóór de inschaling in het FISO-systeem werd uitgekeerd. Ter adstructie heeft de Staat overgelegd een schematisch overzicht waaruit blijkt dat [verzoekster] vóór de implementatie van FISO een salaris genoot van
SRD 1.688,03 en na correcte inpassing in het FISO-systeem haar salaris SRD 2.219 bedroeg. [verzoekster] heeft hierop slechts gesteld dat zij binnen de FISO inschaling is terug gezet in een lagere salarisschaal nadat zij reeds enkele jaren in een hoger salarisschaal ingepast was. [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling tevens gesteld dat zij bij de implementatie van het FISO is geplaatst in een lagere functie zodat zij achteruit is gegaan in salariëring en wel van schaal 10B naar schaal 9C.
Het Hof constateert dat [verzoekster] niet betwist dat de inschaling binnen het FISO-systeem onder voorbehoud heeft plaatsgevonden, noch dat haar oorspronkelijke inschaling niet correct heeft plaatsgevonden, maar haar vordering doet stoelen op het feit dat zij reeds enkele jaren het hoger salaris heeft ontvangen. Dit argument is, nu inschaling onder voorbehoud geschiedde, naar het oordeel van het Hof niet valide, zodat de subsidiaire vordering niet toegewezen zou kunnen worden. Van verlaging van salaris is in casu geen sprake hoezeer ook de correctie van de inschaling door [verzoekster] als zodanig wordt ervaren. Van inschaling conform een lagere functie is naar de mening van het Hof evenmin sprake, aangezien [verzoekster] vóór de implementatie van FISO de functie van Hoofdbeleidsmedewerker bekleedde en deze functie thans in het FISO systeem is gewaardeerd volgens functiegroep 9C en de huidige salariëring van [verzoekster] conform deze functiegroep geschiedt.

5.2.2 De meer subsidiaire vordering kan, als onvoldoende onderbouwd, niet voor toewijzing vatbaar zijn.

De beslissing
Het Hof:

6.1 verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de primaire vordering.

6.2 verklaart [verzoekster] niet ontvankelijk in haar subsidiaire en meer subsidiaire vordering.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Lid en mr. J.M. Jensen, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 17 april 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. P.J. Campagne, gemachtigde van verweerder, terwijl verzoekster niet is verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld