SRU-HvJ-2015-8

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14673
  • Uitspraakdatum 05 juni 2015
  • Publicatiedatum 12 april 2021
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het vonnis van 10 november 2008 (AR. No. 08-0040) zal onder verbetering van rechtsgronden bekrachtigd worden.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van:

[appellante],
wonende te [district],
appellante, hierna (ook wel) aangeduid als [appellante], e.a
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,

tegen

[geïntimeerde],
wonende in [district 2],
geïntimeerde, hierna (ook wel) aangeduid als [geïntimeerde],
gemachtigde: mr. M.I. Vos, advocate,

gelet op het door het Hof gewezen tussenvonnis van 03 januari 2014 inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis in kort geding van 10 november 2008 (A.R.No. 08-0040) tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie tevens gedaagde in reconventie in kort geding tegen [appellante] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie in kort geding alsmede tegen [gedaagde 1],[gedaagde 2] en [gedaagde 3] als gedaagden in conventie in kort geding,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

  • de verklaring van de griffier d.d. 18 maart 2009 waaruit blijkt dat [appellante] op 18 maart 2009 hoger beroep heeft ingesteld;
  • de pleitnota d.d. 20 april 2012;
  • het antwoord pleitnota d.d. 03 augustus 2012;
  • het repliek pleitnota d.d. 05 oktober 2012, met een productie;
  • de dupliek pleitnota en uitlating productie d.d. 15 februari 2013;
  • het vonnis in het incident d.d. 03 januari 2014;
  • het proces-verbaal van het gehouden verhoor van partijen d.d. 25 maart 2014;
  • de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis welke is bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het beroep
Partijen waren op de dag van de uitspraak van het vonnis waarvan beroep d.d. 10 november 2008, noch in persoon noch bij gemachtigde ter terechtzitting aanwezig. Een afschrift van het vonnis is aan partijen per griffiersbrief d.d. 16 maart 2009 verstrekt. Nu [appellante] bij schrijven van haar gemachtigde op 18 maart 2009 appèl heeft aangetekend, is dit appèl tijdig geschied en kan zij daarin worden ontvangen.

3. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist en op grond van de inhoud van de overgelegde bescheiden, voorzover niet bestreden, staat het volgende tussen partijen vast.

3.1 De heer [gedaagde 3] (hierna: [gedaagde 3]) heeft door overschrijving van een afschrift der akte verkoop en koop d.d. 27 september 1984 in register C 943 onder nummer [nummer 1] op 04 oktober 1984 de eigendom verkregen van het perceelland, groot 781,55 m² met alhetgeen daaropstaat, gelegen in [district 3], thans [district], ten westen van de [weg] op de kaart van de landmeter Ing. Ch. Kanhai d.d. 21 december 1982 aangeduid met de letters ABCD en met het nummer 151 (hierna: het perceelland).

3.2 Blijkens akte d.d. 02 april 1991 verleden ten overstaan van de notaris, mr. Ramdew Ramautar, heeft de heer [naam], handelende als gevolmachtigde van de heer [gedaagde 3] en mevrouw [gedaagde 2], krachtens een onderhandse akte van lastgeving getekend te [district] d.d. 23 juli 1990, welke onderhandse akte van lastgeving door de lasthebber in tegenwoordigheid van de notaris en de na te noemen getuigen voor echt is erkend en ten blijke waarvan door allen ondertekend aan de minuutakte wordt vastgehecht, het perceelland aan [geïntimeerde] verkocht, welke akte op 11 april 1991 is overgeschreven in register C 1146 onder nummer [nummer 2].

3.3 [geïntimeerde] verhuurt vanaf het jaar 1991 het pand gelegen op het litigieuze perceelland aan derden.

3.4 [gedaagde 3] voornoemd is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met mevrouw [gedaagde 2], welk huwelijk op 22 april 1993 is ontbonden middels echtscheiding, waarbij partijen nimmer tot scheiding en deling zijn overgegaan.

3.5 Op 05 april 1993 wordt onder overlegging van een verklaring, gedagtekend 16 februari 1993, in het hypotheekregister aangetekend dat [gedaagde 3], krachtens artikel 173 van het Decreet C-11 van 11 maart 1981, Staatsblad no. 23, jegens de heer [geïntimeerde] heeft verklaard, dat hij de verkoop en levering van het in dit register onder nummer [nummer 2] omschreven percelen door zijn echtgenote, [gedaagde 2], nietig verklaard.

3.6 In de zaak bekend onder A.R.no.920475 van [appellante] tegen [gedaagde 3], [gedaagde 2], [geïntimeerde] en [naam], heeft [appellante] ondermeer gevorderd om de notariële akte d.d. 02 april 1991 nietig te verklaren althans te vernietigen met veroordeling van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] tot levering van het perceelland aan [appellante]. Zij stelde daartoe dat zij het perceelland in of omstreeks de eerste helft van 1990 van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] heeft gekocht en waarvoor zij ook de koopprijs van Sf 650.000,- aan hen had voldaan; voorts dat het perceelland bewust niet aan haar is geleverd, doch aan [geïntimeerde] en wel voor de koopsom van Sf 70.000,-, hetgeen in strijd is met de wet en goede zeden en dus een ongeoorloofde oorzaak oplevert, als gevolg waarvan de notariële akte ingevolge artikel 1341 lid 4 BW nietig is; Tenslotte stelde zij dat de bij voornoemde akte gebruikte volmacht niet ondertekend door [gedaagde 3], waardoor de koop/verkoop aan [geïntimeerde] nietig, althans vernietigbaar is.

3.7 Bij vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 22 juni 2004 in de zaak bekend onder A.R.no. 920475, is de vordering van [appellante] ontzegd, onder de overweging dat [appellante] er niet in was geslaagd het van haar verlangde bewijs van de gestelde koop/verkoop overeenkomst te leveren, waardoor deze niet in rechte was komen vast te staan.

3.8 Bij akte d.d. 13 juni 2007 verleden ten overstaan van de notaris mr. Christiaan Albert Calor, hebben de heer [gedaagde] en mevrouw [gedaagde 2], echtelieden, aan [appellante] verkocht en overgedragen de eigendom van de onverdeelde helft in het perceelland, welke akte op 18 juni 2007 is overgeschreven in register C 1798 onder nummer [nummer 3].

3.9 De Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft bij vonnis in kort geding van 10 november 2008 (A.R.No. 08-0040), in de zaak van [geïntimeerde] tegen [appellante], [gedaagde], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], ondermeer als volgt beslist:

  • in conventie de werking van de eigendomslevering, zoals opgenomen in de akte van 13 juni 2007, waarbij [gedaagde] en [gedaagde 2] de onverdeelde helft in het litigieuze perceelland aan [appellante] hebben verkocht en overgedragen, geschorst totdat in de bodemprocedure definitief hierover zal zijn beslist en [gedaagde 3] gelast om het in deze gewezen vonnis te gehengen en te gedogen, met de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis;
  • in reconventie de vordering afgewezen.

3.10 Henk heeft in de zaak tussen partijen bekend onder A.R.no. 08-0015 ondermeer de nietigheid van de akte d.d. 13 juni 2007 gevorderd.

4. De vorderingen in eerste aanleg

4.1 [geïntimeerde] heeft in conventie gevorderd om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad:
I. De werking van de eigendomslevering, zoals opgenomen in de akte van 13 juni 2007, waarbij [gedaagde] en [gedaagde 2] de onverdeelde helft in het litigieuze perceelland aan [appellante] hebben verkocht en overgedragen, te schorsen althans op te schorten totdat in de bodemprocedure definitief hierover zal zijn beslist.
II. De bewaarder van de registers van het Hypotheekkantoor te gelasten de overschrijving op 18 juni 2007 van de akte van transport van 13 juni 2007 in register C 36078 en straatregister 86557, door te halen.
III. [gedaagde 3] te gelasten het in deze te wijzen vonnis te gehengen en te gedogen.

4.2 [appellante] heeft in reconventie gevorderd om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad:
I. [geïntimeerde] te verbieden zich als eigenaar van het litigieuze perceelland te gedragen.
II. Voorts zich te onthouden van elke handeling of nalaten, die inbreuk maakt op de eigendomsrechten van [appellante], inclusief het zich vertonen op het litigieuze perceelland, alles op straffe van een direct opvorderbare dwangsom ad SRD 10.000,- voor iedere dag of keer dat gedaagde weigert aan het te wijzen vonnis te voldoen.

5. De grieven
[appellante] heeft in hoger beroep grieven aangevoerd welke als volgt kunnen worden verwoord:

Grief I: neerkomende op de nietigheid van de akte van transport d.d. 02 april 1991.
Ten onrechte neemt de kantonrechter in overweging 4.3 aan dat [geïntimeerde] in processuele zin als de vermoedelijke rechthebbende c.q. de eigenaar van het perceel moet worden aangemerkt op grond de overweging dat [geïntmeerde] het litigieuze perceel al zeker 16 jaren verhuurt en als zodanig als de bezitter mag worden aangemerkt. Dit, ondanks [appellante] duidelijk heeft bewezen dat de volmacht die [geïntimeerde] heeft gebruikt om de notariële akte van overdracht te bewerkstelligen om het perceel op zijn naam over te schrijven, nooit is ondertekend door [gedaagde 3], die als eigenaar in openbare registers geboekt stond. De akte van transport die is ondertekend met gebruikmaking van de niet-ondertekende volmacht, ontbeert dus van meet af aan rechtsgevolg. [geïntimeerde] is dus nooit eigenaar geworden noch is hij bezitter geweest, althans is hij nooit bezitter te goeder trouw geweest.

Grief II: neerkomende op een onterechte belangenafweging.
Ten onrechte overweegt de kantonrechter in overweging 4.4 dat [geïntimeerde] er alle belang bij heeft dat zijn vermeende eigendomsrechten hem ex artikel 604 lid 1 en 604 lid 2 BW geboden, niet illusoir worden gemaakt in die zin dat hij er alle belang bij heeft niet met een eventuele verkoop en overdracht van het litigieuze perceelland door gedaagden geconfronteerd te worden. De kantonrechter zelf spreekt van vermeende eigendomsrechten. Bij deze overweging heeft de kantonrechter dus een onjuiste belangenafweging gemaakt en op grond van vermeende rechten van [geïntimeerde] de balans in zijn richting zwaarder doen wegen, terwijl de belangen van [appellante] ten onrechte licht of van geen belang zijn bevonden hoewel haar eigendomsrechten wel bestaan. Zij is met name voor de helft eigenaar van het litigieuze perceelland, terwijl [gedaagde 3] voornoemd voor de andere helft eigenaar is.

Grief III: neerkomende op de ten onrechte afwijzing van de vordering in reconventie.
Ten onrechte overweegt de kantonrechter in overweging 4.7 dat op grond van de vermeende processuele vermoedens het onjuist zou zijn het door [appellante] in reconventie gevorderde toe te wijzen. Dit, terwijl al duidelijk gebleken is dat de processuele vermoedens waar de kantonrechter van uitgaat, onjuist zijn. Als de kantonrechter voor een moment de volmacht waarvan Henk gebruik heeft gemaakt bij het ondertekenen van de transport akte (lees: had gezien), dan had hij net als [appellante] direct gezien dat de handtekening van [gedaagde 3] ontbreekt, met andere woorden is [gedaagde 3] voornoemd onbevoegd vertegenwoordigd (lees: geweest). De transport akte ontbeert dus elke rechtskracht waarmee de grondslag die [appellante] stelt in rechte is komen vast te staan en de vordering in reconventie diende te worden toegewezen.

Grief IV: neerkomende op de ten onrechte veroordeling in de proceskosten.
Nu vaststaat dat de vordering in conventie diende te worden afgewezen en die in reconventie diende te worden toegewezen, is het rechtens duidelijk dat [appellante] ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten.

6. De vordering in Hoger Beroep
[appellante] concludeert in dit hoger beroep op deze gronden te vernietigen het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende de vordering in conventie af te wijzen en de vordering in reconventie toe te wijzen.

7. Het verweer
[geïntimeerde] heeft tegen de door [appellante] aangevoerde grieven verweer gevoerd erop neerkomende dat de aangevoerde grieven geen stand kunnen houden. Bij de beoordeling zal het Hof voor zover nodig daarop terug komen. [geïntimeerde] concludeert ten slotte dat hij zich kan verenigen met de beslissing van de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het gevorderde onder sub I en sub III van zijn inleidend verzoekschrift, doch kan hij niet meegaan met de ter zake gegeven beslissing in overweging 5.2 van het dictum van voormeld vonnis met betrekking tot het gevorderde onder II van zijn inleidend verzoekschrift. Henk voert hiertoe aan dat de kantonrechter onjuist tot de conclusie is gekomen dat de doorhaling van de overschrijving van de transport akte van 18 juni 2007 niet kan worden gevorderd. Het handhaven en herstellen van het bezit van een bezitter te goeder trouw brengt ook met zich mee dat ook de feitelijke situatie wordt teruggebracht in de toestand voor de verstoring in de vermoedelijke eigendom van de bezitter.

8. De verdere beoordeling

8.1 Het Hof volhardt geheel bij hetgeen in meergenoemd tussenvonnis is overwogen en beslist.

8.2 Het Hof heeft in vermeld tussenvonnis van 04 januari 2014, partijen in de gelegenheid gesteld de zaak mondeling te bepleiten, hetgeen ook is geschied.

8.3 De gemachtigde van [appellante] heeft voor zover van belang bij het mondelinge pleidooi aangevoerd dat uit de door haar bij repliekpleidooi overgelegde volmacht blijkt dat de handtekening van [gedaagde 3] daarop ontbreekt, daar hij de machtiging nooit heeft ondertekend. Op de volmacht zijn duidelijk te onderscheiden de handtekeningen van mevrouw [gedaagde 2], meneer [naam], de notaris Ramautar en twee andere handtekeningen die niet anders kunnen zijn dan van de getuigen in de akte genoemd. Als dus de handtekening van de eigenaar ontbreekt, kan er van een rechtsgeldige overdracht aan [geïntimeerde] nimmer sprake zijn en dus mocht de Kantonrechter in zijn vonnis er ook niet van uitgaan dat [geïntimeerde] al jaren beheersdaden onderneemt en zich daarom heeft gedragen als eigenaar en dus als eigenaar zou moeten worden aangemerkt.

8.4 [geïntimeerde] heeft voor zover van belang bij het mondelinge pleidooi aangevoerd dat de thans aan de orde zijnde rechtsvragen reeds zijn beantwoord door de Kantonrechter in het vonnis gewezen tussen partijen in 2004, welk vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Voorts was [appellante] geen partij bij de overeenkomst van 1991. Bovendien kan een machtiging die onvolkomenheden heeft worden bekrachtigd en is het niet zo dat alles daardoor nietig is.

8.5 Beoordeling met betrekking tot grief I.
Voorop wordt gesteld dat hoewel [appellante] geen partij was bij de overeenkomst c.q. de akte van 02 april 1991, zij hetzelfde perceelland in kwestie van [gedaagde 2] heeft gekocht in 2007, waardoor haar belang als ‘rechtsopvolger’ in rechte vast staat. Het Hof heeft kennis genomen van de door [appellante] overgelegde volmacht d.d. 23 juli 1990 en constateert vooralsnog – zoals gesteld door [appellante] en niet althans onvoldoende betwist door [geïntimeerde] – dat de volmacht slechts is ondertekend door mevrouw [gedaagde 2] en dat [gedaagde 3] de volmacht, als haar toenmalig echtgenoot, niet heeft mede-ondertekend. Dit wordt nog eens bevestigd door de aantekening gemaakt op 05 april 1993 in de openbare registers van de verklaring van nietigheid uitgesproken door [gedaagde 3] met betrekking tot de verkoop van het perceelland door [gedaagde 2] aan [geïntimeerde]. Naar het voorlopig oordeel van het Hof brengt het enkele feit dat [gedaagde 3] de volmacht niet heeft mede-ondertekend, niet met zich mee dat er geen sprake is van een rechtsgeldige overdracht van het perceelland aan [geïntimeerde]. Zoals terecht gesteld door [appellante] kan de andere echtgenoot, in casu [gedaagde 3], ingevolge artikel 173 BW middels een tot de wederpartij bij die handeling gerichte verklaring een dergelijke rechtshandeling vernietigen binnen een jaar nadat bedoelde rechtshandeling ter kennis is gekomen van die andere echtgenoot, in casu [gedaagde 3]. Nu niet aannemelijk is geworden dat de nietigverklaring door [gedaagde 3] is uitgesproken tegen [geïntimeerde], is naar het voorlopig oordeel van het Hof in ieder geval niet voldaan aan de vereiste van artikel 173 BW, zodat de aantekening in de openbare registers van voornoemde verklaring geen rechtsgevolgen heeft. Het voorgaande brengt met zich mee dat hoewel [gedaagde 3] de volmacht d.d. 27 juli 1990 niet heeft mede-ondertekend, het perceelland naar het voorlopig oordeel van het Hof rechtsgeldig door [gedaagde 2] aan [geïntimeerde] is verkocht en overgedragen bij akte d.d. 02 april 1991. De kantonrechter in eerste aanleg is dan ook terecht uitgegaan van het vermoeden van het eigendomsrecht van [geïntimeerde], weliswaar is de kantonrechter langs een andere weg tot het voorlopig oordeel gekomen. In zoverre zal verbetering van rechtsgronden geschieden. Grief I is derhalve ongegrond.

8.6 Beoordeling met betrekking tot grief II.
Nu het Hof voorshands heeft geconcludeerd dat het perceelland rechtsgeldig aan [geïntimeerde] is overgedragen bij akte d.d. 02 april 1991, wordt het ervoor gehouden dat [gedaagde 2] niet beschikkingsbevoegd was hetzelfde perceelland aan [appellante] over te dragen bij akte d.d. 13 juni 2007, immers kan [gedaagde 2] geen eigendomsrechten overdragen die zij niet (meer) heeft. Aangezien [geïntimeerde] in de zaak tussen partijen bekend onder A.R.no. 08-0015 ondermeer de nietigheid van de akte van overdracht aan [appellante] d.d. 13 juni 2007 heeft gevorderd, zal de vordering van [geïntimeerde] naar een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden toegewezen. Nu niet aannemelijk is geworden dat [appellante] eigenaar is geweest van de onverdeelde helft van het litigieuze perceelland, is naar het voorlopig oordeel van het Hof de kantonrechter in eerste aanleg daarom terecht voorbij gegaan aan aan het hetgeen [appellante] terzake heeft gesteld. Ook de tweede grief is ongegrond.

8.7 Beoordeling met betrekking tot grief III.
Nu de eigendomsrechten van [geïntimeerde] aannemelijk zijn geworden, terwijl aannemelijk is geworden dat [appellante] van een beschikkingsonbevoegde overgedragen heeft gehad, heeft de kantonrechter in eerste aanleg de vordering in reconventie terecht afgewezen. Ook deze grief faalt.

8.8 Beoordeling met betrekking tot grief IV.
Nu de door [appellante] aangevoerde grieven ongegrond zijn bevonden en de vordering in reconventie in eerste aanleg terecht is afgewezen, is [appellante] naar het voorlopig oordeel van het Hof als de in het ongelijk gestelde partij terecht veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg.

8.9 Met betrekking tot het door [geïntimeerde] gevoerd verweer dat de kantonrechter onjuist tot de conclusie is gekomen dat hij de doorhaling van de overschrijving van de transport akte d.d. 13 juni 2007 niet kon vorderen, wordt overwogen dat [geïntimeerde] incidenteel appèl had moeten instellen hiertegen. Hoewel [geïntimeerde] dit heeft nagelaten, overweegt het Hof ten overvloede dat de zaak in eerste aanleg een zaak in kort geding betrof en dat het karakter van bedoelde gedeelte van de vordering, namelijk het doorhalen van de overschrijving in de openbare registers, zich verzet tegen de aard van een beslissing in kort geding. De vordering tot doorhaling betreft namelijk een beslissing van definitieve aard waartoe de kort geding rechter onbevoegd is kennis te nemen.

8.10 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigd dienen te worden onder verbetering van rechtsgronden.

8.11 [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en zoals begroot in de beslissing.

9. De beslissing in hoger beroep in kort geding
Het Hof:

9.1 Bekrachtigt het vonnis van 10 november 2008 (A.R.No. 08-0040), waarvan beroep onder verbetering van rechtsgronden.

9.2 Veroordeelt [appellante] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot aan de uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran en mr. S.M.M. Chu, Leden en w.g. D.D. Sewratan door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 5 juni 2015, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Codrington namens mr. B.A. Halfhide, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Chen namens mr. S. Mangroelal, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld