SRU-HvJ-2017-1

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-15040
  • Uitspraakdatum 03 maart 2017
  • Publicatiedatum 19 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Procesrecht. Appeltermijn. Tardief appel.
    Vaste rechtspraak en rechtspraktijk is dat de appèltermijn begint te lopen vanaf de dagtekening van de griffiersbrief. Het instellen van appèl voordat de griffiersbrief is verzonden hoeft in beginsel niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid, tenzij de andere partij daardoor in zijn/haar belangen wordt geschaad. Voor de indiening van stukken ter griffie is niet van belang de dagtekening van het ingediend stuk, doch de aantekening van de griffier daarop van de datum waarop het stuk op de griffie is binnengekomen.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

DE STAAT SURINAME, met name de Ministeries van Regionale Ontwikkeling en van Openbare Werken, rechtspersoon, vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, zetelende te diens Parkette te Paramaribo,

appellant,

gemachtigde: mr. F.F.P. Truideman, advocaat,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [district],

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis van 21 juni 2011 (A.R.no. 05-0986) tussen geïntimeerde als eiser in eerste aanleg en appellant als gedaagde in eerste aanleg, spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

1. Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handeling:

– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat appellant op 18 oktober 2011 hoger beroep heeft ingesteld;

– de pleitnota overgelegd op 20 november 2015;

– het antwoordpleidooi overgelegd op 01 april 2016;

– het repliekpleidooi met een productie overgelegd op 03 juni 2016;

– het dupliekpleidooi en uitlating productie, met een productie, overgelegd op 05 augustus 2016;

– de conclusie tot uitlating productie overgelegd op 07 oktober 2016;

– de rechtsdag voor de uitspraak die is bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het beroep

2.1 Partijen waren op de dag van de uitspraak (21 juni 2011) noch in persoon noch bij gemachtigde ter terechtzitting aanwezig dan wel vertegenwoordigd. Appellant heeft eerst bij schrijven van zijn procesgemachtigde d.d. 04 juli 2011 appèl aangetekend, doch is voornoemd appèl bij schrijven van dezelfde procesgemachtigde d.d. vrijdag 14 oktober 2011, ter griffie ingekomen op dinsdag 18 oktober 2011, ingetrokken onder gelijktijdige aantekening van een nieuw appèl. Aan partijen is een afschrift van het vonnis waarvan beroep per griffiersbrief d.d. 15 september 2011 verzonden, zodat appellant het appèl in ieder geval uiterlijk 15 oktober 2011 moest hebben ingesteld.

2.2 Appellant voert aan dat hij de griffiersbrief op 13 oktober 2011 heeft ontvangen en daarom bij schrijven d.d. 14 oktober 2011 appèl heeft aangetekend.

2.3 Geïntimeerde stelt zich op het standpunt dat appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn appèl, omdat hij tardief is daarmee. Voorts voert geïntimeerde aan dat appellant niet heeft aangetoond dat hij de griffiersbrief op 13 oktober heeft ontvangen en indien appellant de griffiersbrief op 13 oktober 2011 zou hebben ontvangen – quod non – appellant de mogelijkheid had om verlenging van de termijn te vragen aan de Kantonrechter ex artikel 264 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.4 Appellant voert hiertegen aan dat hij tijdig appèl heeft aangetekend, nu hij de griffiersbrief op 13 oktober 2011 heeft ontvangen en bij schrijven d.d. 14 oktober 2011 opnieuw appèl heeft aangetekend, uitgaande van de dagtekening van de griffiersbrief, weshalve hij niet begrijpt dat hij te laat is daarmee en geen enkele behoefte had om verlenging van de termijn te vragen.

2.5 Geïntimeerde persisteert dat appellant tardief is en voert aan dat het hof zal moeten beslissen over de betreffende rechtsvraag.

2.6 Het hof stelt voorop dat het vaste rechtspraak en rechtspraktijk is dat de appèltermijn begint te lopen vanaf de dagtekening van de griffiersbrief, hetgeen uitdrukkelijk wordt vermeld op de griffiersbrief,waarbij in beginsel wordt uitgegaan van de verzendtheorie, dagtekening griffiersbrief, en niet van de ontvangsttheorie, dag van ontvangst door partijen, tenzij uit feiten en/of omstandigheden mocht blijken dat door toedoen van de griffier een partij de griffiersbrief niet tijdig had kunnen ontvangen en derhalve niet op de hoogte was c.q. op de hoogte had kunnen zijn van de uitspraak. Het hof stelt eveneens voorop dat het instellen van appèl voordat de griffiersbrief is verzonden in beginsel niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid, tenzij de andere partij daardoor in zijn/haar belangen wordt geschaad. Tevens wordt vooropgesteld dat voor de indiening van stukken ter griffie niet van belang is de dagtekening van het ingediend stuk, doch de aantekening van de griffier daarop van de datum waarop het stuk op de griffie is binnengekomen.

2.7 Naar het oordeel van het hof staat vast dat appellant (opnieuw) appèl heeft aangetekend op 18 oktober 2011 en niet op 14 oktober 2011 zoals hij stelt. Voorts heeft appellant – gelijk door geïntimeerde aangevoerd – naar het oordeel van het hof in ieder geval niet kunnen aantonen dat hij de griffiersbrief op 13 oktober 2011 heeft ontvangen en/of dat het aan de griffie gelegen is dat hij de griffiersbrief pas op 13 oktober 2011 zou hebben ontvangen. Eveneens staat vast dat appellant in ieder geval vóór 13 oktober 2011 op de hoogte was van de uitspraak, getuige het eerste appèl. Tenslotte overweegt het hof dat niet gesteld of gebleken is dat appellant zich in een overmachtssituatie bevond, waardoor het appèl niet tijdig kon worden ingediend. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof tot het oordeel dat appellant tardief is met zijn hernieuwde appèl aantekening, weshalve hij daarin niet kan worden ontvangen.

2.8 Appellant zal, als de niet ontvangen partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van geïntimeerde in hoger beroep gevallen, zoals begroot in de beslissing.

3. De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

3.1 Verklaart appellant niet-ontvankelijk in het ingesteld hoger beroep.

3.2 Veroordeelt appellant in de proceskosten aan de zijde van geïntimeerde in hoger beroep gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. M.V. Kuldip Singh, Lid, en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 03 maart 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g.S.C.Berenstein w.g. A. Charan

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S.H. Boedhoe namens mr. F.F.P. Truideman, gemachtigde van appellant en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.S.J. Lo Tam Loi namens advocaat mr. A.R. Baarh, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld