SRU-HvJ-2017-10

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-880
  • Uitspraakdatum 04 augustus 2017
  • Publicatiedatum 25 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Onbevoegdheid van het Hof . Niet-ontvankelijkheid van verzoeker.
    Het Hof als ambtenarenrechter is slechts bevoegd om, de in artikel 79 van de Personeelswet (hierna: PW) genoemde gevallen besluiten van overheidsor-ganen nietig te verklaren, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen.
    Ten aanzien van vorderingen met een andere strekking dient het Hof zich on-bevoegd te verklaren. Dit betekent dat het Hof niet de bevoegdheid heeft te oordelen over de door verzoeker ingestelde vorderingen.
    Deze vorderingen strekken immers niet tot nietigverklaring van een besluit of tot vergoeding van schade die het gevolg is van een besluit of de weigering een besluit te nemen, dan wel wegens strijd met voorschriften van de Perso-neelswet, zoals limitatief opgesomd onder lid 2 van voornoemde artikel.
    Het hof overweegt dat, nu verzoeker de beschikking van de Minister van Justi-tie en Politie, op 17 december 2015, heeft ontvangen, hij zijn vordering tot nie-tigverklaring van voornoemd besluit, bij het hof had dienen in te stellen op ui-terlijk 16 januari 2015. Nu, verzoeker de vordering pas op 06 mei 2015 heeft ingediend, is verzoeker naar het oordeel van het hof ingevolge het bepaalde in artikel 80 lid 1 PW niet-ontvankelijk in zijn vordering.

    Het hof overweegt dat, nu verzoeker het schrijven van de Korpschef, op 27 december 2014 heeft ontvangen, dit met zich meebrengt dat hij zijn vordering bij het hof had dienen in te stellen uiterlijk op 26 januari 2015. Aangezien ver-zoeker zijn vordering pas op 06 mei 2015 heeft ingediend, is hij naar het oor-deel van het hof ingevolge het bepaalde in artikel 80 lid 1 PW tardief met zijn vordering en zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

[verzoeker],

wonende te [district],

verzoeker,

gemachtigde: mr. S. Marica, advocaat (thans wijlen),

tegen

DE STAAT SURINAME,

meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Politie (JusPol),

in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, zetelende te Paramaribo,

verweerder,

gevolmachtigde: mr. A.R. Rathipal, Substituut Officier van Justitie, spreekt de fungerend-president, in naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

– het verzoekschrift met producties dat op 06 mei 2015 ter Griffie van het Hof van Justitie is ingediend;

– het verzoek tot verlenging van de termijn voor de indiening van het verweerschrift d.d. 16 juni 2015;

– de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 22 juni 2015, waarbij de termijn voor indiening van het verweerschrift m.i.v. 22 juni 2015 met 6 weken is verlengd;

– het verzoek tot verlenging van de termijn voor de indiening van het verweerschrift d.d. 29 juli 2015;

– de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 05 augustus 2015, waarbij de termijn voor indiening van het verweerschrift m.i.v. 03 augustus 2015 voor de laatste maal met 6 weken is verlengd;

– de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 07 december 2015, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 15 januari 2016;

– het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 15 januari 2015;

– de conclusie tot overlegging van relevante stukken zijdens verweerder op 04 maart 2016, met producties;

– de conclusie tot uitlating producties zijdens verzoeker op 06 mei 2016;

– de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die is gesteld op 21 oktober 2016.

De motivering

De feiten

1.Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:

1.1 Bij schrijven van de Korpschef, kenmerk K.A.[nummer], d.d. 04 november 2013, is verzoeker in gebreke gesteld en op grond van artikel 44 van het Politie Handvest in de gelegenheid gesteld om zich binnen 7 dagen te verweren.

1.2 Verzoeker heeft zich bij schrijven d.d. 06 november 2013 schriftelijk verweerd bij de Korpschef.

1.3 Bij schrijven van de Korpschef, kenmerk K.A.[nummer], is onder meer aan verzoeker medegedeeld:

“(…) Na nadere informatie te hebben verzameld kom ik toch tot de conclusie dat uw voertuig achter het voertuig van [naam 1] stond geparkeerd waardoor zij met heel veel moeite kon wegrijden. U belemmerde opzettelijk en wederrechtelijk met uw voertuig de inrit. Op grond van het bovenstaande heb ik het besluit genomen om de tuchtstraf van een (1) week schorsing voor te stellen aan de Minister van Justitie en Politie. (…)”

1.4 Bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie, Bureau [nummer], d.d. 17 december 2014, is besloten om verzoeker wegens ernstig plichtsverzuim de tuchtstraf van schorsing voor de duur van een week op te leggen, met stilstand van de aan zijn betrekking verbonden inkomsten gedurende de schorsingsperiode, waarbij onder meer is overwogen dat:

– verzoeker misbruik heeft gemaakt van zijn positie als politieambtenaar en [naam 1] opzettelijk en wederrechtelijk in haar vrijheid heeft belemmerd;

– verzoeker op woensdag 29 mei 2013 door misbruik van gezag dwang heeft uitgeoefend op de directrice van de [naam school] en uiteindelijk de mobiele telefoon heeft teruggekregen;

– de gepleegde handelingen door verzoeker in strijd zijn met de ambtsinstructies;

1.5 Bij schrijven van de Korpschef van het Korps Politie Suriname, kenmerk K.A.[nummer], d.d. 24 december 2014, is aan verzoeker onder andere mede gedeeld dat het samenvattend resultaat van het beoordelingstraject in verband met zijn bevordering in naast hogere rang, negatief is, omdat hij zich in het beoordelingstraject schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en er disciplinaire maatregelen tegen hem zijn getroffen.

1.6 Bij schrijven d.d. 30 december 2014, heeft verzoeker bezwaar aangetekend tegen het schrijven van de Korpschef, kenmerk K.A.[nummer], d.d. 24 december 2014.

1.7 Bij schrijven d.d. 19 januari 2015, heeft verzoeker zijn beklag ingediend bij de President van de Republiek Suriname tegen het besluit om hem niet meer te bevorderen tot onderinspecteur.

De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daartegen

2.1 Verzoeker vordert, zakelijk weergegeven, om:

1. voor recht te verklaren dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld jegens verzoeker;

2. nietig te verklaren althans te vernietigen het besluit van verweerder d.d. 24 december 2014, kenmerk K.A.[nummer];

3. nietig te verklaren althans te vernietigen het besluit van verweerder d.d. 17 december 2014, kenmerk K.A.[nummer];

4. verweerder te veroordelen om verzoeker te bevorderen in de naast hogere rang tot onderinspecteur per ingaande 24 oktober 2014 en wel binnen een maand na uitspraak;

5. verweerder te veroordelen om aan verzoeker bij wege van dwangsom te betalen het bedrag groot SRD 10.000,- voor elke keer of dag dat verweerder in strijd handeltmet de veroordeling onder 4;

6. verweerder te veroordelen dit vonnis te gehengen en te gedogen.

2.2 Verzoeker heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij op 27 december 2014 een schrijven, kenmerk K.A. [nummer], van de Korpschef heeft ontvangen met de mededeling dat in het kader van zijn beoordeling het samenvattend resultaat negatief is, met als redenen dat hij tijdens het beoordelingstijdvak zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat er disciplinaire maatregelen tegen hem zijn getroffen.

Verzoeker stelt dat hij op 30 december 2014 tegen voormeld besluit in beroep is gegaan bij de politie (het hof begrijpt: Minister van Justitie en Politie) en op 19 januari 2015 zijn beklag heeft ingediend bij de President van de Republiek Suriname, doch heeft hij geen reactie ontvangen van de Korpschef en is ten aanzien van het beklag geen besluit genomen, terwijl hij op 26 maart 2015 een besluit van de Minister van JusPol heeft ontvangen waaruit blijkt dat hij geschorst is. Verzoeker stelt dat verweerder onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door niet te reageren op het beroep en/of het beklag, alsmede dat er sprake is van machtsmisbruik, aangezien hij, verzoeker, nimmer buiten functie is gesteld.

Volgens verzoeker lijdt hij door dit onrechtmatig handelen schade en heeft hij er belang bij dat deze onrechtmatigheid wordt opgeheven en hij per 24 oktober 2014 evenals alle anderen wordt bevorderd.

2.3 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De beoordeling van het geschil

3.1 Het Hof stelt voorop dat hij op grond van artikel 79 lid 1 juncto lid 2 van de Personeelswet oordeelt als ambtenarengerecht in eerste en hoogste aanleg over vorderingen:

a. tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor vatbaar – ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar als zodanig genomen – besluit, wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur;

b. tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een dergelijk besluit of van het niet, of niet tijdig, nemen van een besluit, dan wel uit het verrichten of nalaten van een handeling, in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;

c. tot vorderingen tot oplegging van een dwangsom voor het verder achterwege laten van een besluit of handeling – dan wel voor het voortzetten of herhalen van een handeling – in strijd met hetgeen bij of krachtens deze wet ten aanzien van ambtenaren, gewezen ambtenaren en hun nagelaten betrekkingen is bepaald.

2. Vatbaar voor nietigverklaring zijn besluiten:

a.betreffende salaris, verlofsbezoldiging, pensioenen of wachtgeld;

b. tot verlaging van rang;

c. betreffende vrijstelling van dienst, verlof of non-activiteit;

d. waarbij een tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping, is opgelegd;

e. tot schorsing of ontslag.

Gelet op lid 5 van hetzelfde artikel is het Hof niet bevoegd kennis te nemen van andere vorderingen dan de in artikel 79 lid 1 van de Personeelswet bedoelde.

3.2 Gezien het voorgaande is het Hof als ambtenarenrechter slechts bevoegd om in de in artikel 79 van de Personeelswet (hierna: PW) genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen nietig te verklaren, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen.

Ten aanzien van vorderingen met een andere strekking dient het Hof zich onbevoegd te verklaren. Dit betekent dat het Hof niet de bevoegdheid heeft te oordelen over de door verzoeker ingestelde vorderingen onder 1, 4 en 6 van het petitum. Deze vorderingen strekken immers niet tot nietigverklaring van een besluit of tot vergoeding van schade die het gevolg is van een besluit of de weigering een besluit te nemen, dan wel wegens strijd met voorschriften van de Personeelswet, zoals limitatief opgesomd onder lid 2 van voornoemde artikel.

3.3 Gelet op het voren overwogene acht het Hof zich bevoegd om van het gevorderde onder 2, 3 en 5 van het petitum kennis te nemen.

3.4 Het hof overweegt dat, nu verzoeker de beschikking van de Minister van Justitie en Politie, Bureau [nummer], d.d. 17 december 2015, op voormelde datum heeft ontvangen, hij zijn vordering tot nietigverklaring van voornoemd besluit, bij het hof had dienen in te stellen op uiterlijk 16 januari 2015. Nu, verzoeker de vordering pas op 06 mei 2015 heeft ingediend, is verzoeker naar het oordeel van het hof ingevolge het bepaalde in artikel 80 lid 1 PW niet-ontvankelijk in zijn vordering onder 3 van het petitum.

3.5 Het hof overweegt voorts dat verzoeker het schrijven van de Korpschef, kenmerk K.A.[nummer], d.d. 24 december 2014, op 27 december 2014 heeft ontvangen. Dit brengt met zich mee dat hij zijn vordering bij het hof had dienen in te stellen uiterlijk op 26 januari 2015. Aangezien verzoeker zijn vordering pas op 06 mei 2015 heeft ingediend, is hij naar het oordeel van het hof ingevolge het bepaalde in artikel 80 lid 1 PW tardief met zijn vordering onder 2 van het petitum, weshalve hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard daarin.

3.6 Aangezien de vordering onder 5 van het petitum een sequeel is van het gevorderde onder 4 van het petitum, zal verzoeker eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard daarin.

3.7 Verzoeker zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van verweerder gevallen en zoals nader te begroten in het dictum van dit vonnis.

4. De beslissing

Het Hof:

4.1 Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de onderdelen van de vordering onder 1, 4 en 6 van het petitum.

4.2 Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in de onderdelen van zijn vordering onder 2, 3 en 5 van het petitum.

4.3 Veroordeelt verzoeker in de proceskosten aan de zijde van verweerder gevallen en tot aan de uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. M.V. Kuldip Singh, Lid, en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 4 augustus 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. V.V.C. Pique, gemachtigde van verzoeker, terwijl verweerder noch bij gemachtigde noch bij vertegenwoordiger is verschenen.