SRU-HvJ-2017-15

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-885
  • Uitspraakdatum 03 november 2017
  • Publicatiedatum 26 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Wijziging van de eis toegestaan.
    Verzoekster heeft bij incidentele conclusie verzocht om toe te staan dat het verzoekschrift wordt herzien namelijk dat enkele beschikkingen die naderhand zijn uitgereikt worden vernietigd dan wel nietig verklaard.
    Naar het oordeel van het hof hebben de naderhand uitgereikte beschikkingen allen betrekking op het eerste besluit tot ontslagverlening aan verzoekster, op grond waarvan de onderhavige vordering is ingesteld, c.q. vloeien deze beschikkingen voort uit dat eerste besluit, zodat er geen sprake is van een eisvermeerdering. Evenmin is naar het oordeel van het hof verweerder in zijn verdediging geschaad.

Uitspraak

A-885

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

Vonnis in het incident en in de hoofdzaak van

[verzoekster],

wonende in [district],

verzoekster in de hoofdzaak alsmede in het incident, gemachtigde: mr. M.A. Guman, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,

meer in het bijzonder het Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer (ROGB), in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, zetelende te Paramaribo,

verweerder in de hoofdzaak alsmede in het incident,

gevolmachtigde: mr. R.Y. Gravenbeek, wnd. Substituut Officier van Justitie,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:

– het verzoekschrift met producties dat op 24 juni 2015 ter Griffie van het Hof van Justitie is ingediend;

– het verzoek tot verlenging van de termijn voor de indiening van het verweerschrift, d.d. 07 augustus 2015;

– de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 11 augustus 2015 gegeven, waarbij de termijn voor de indiening van het verweerschrift m.i.v. 11 augustus 2015, met 6 weken is verlengd;

– het verzoek tot verlenging van de termijn voor de indiening van het verweerschrift, d.d. 17 september 2015;

– de beschikking van het Hof van Justitie d. 06 oktober 2015 gegeven, waarbij de termijn voor de indiening van het verweerschrift m.i.v. 22 september 2015, met 6 weken is verlengd;

– het verweerschrift, ingediend op 27 oktober 2015;

– de beschikking van het Hof van Justitie d. 07 december 2015, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 15 januari 2016;

– het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d. 18 maart 2016;

– de incidentele conclusie tot herziening c.q. wijziging van het verzoekschrift, met producties, ingediend d.d. 18 maart 2016;

– de conclusie van antwoord in het incident, met producties, ingediend d. 03 juni 2016;

– de conclusie tot uitlating producties zijdens verzoekster, ingediend d. 05 augustus 2016;

– de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die is gesteld op 17 februari 2017

De vordering, de grondslag daarvan en bet verweer daartegen

In de hoofdzaak

2.1 Verzoekster vordert, zakelijk weergegeven, om:

a. haar te ontvangen in haar vordering;

nietig te verklaren, althans te vernietigen, de beschikking d.d. 13 mei 2015, Bureau no. [nummer 1];

b. verweerder te gelasten verzoekster te rehabiliteren in de rang waarin zij diende voor de gewraakte beschikking;

c. verzoekster in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid op de normale wijze en in de voorheen bekleedde functie, te kunnen vervullen zonder enige hindernis zijdens verweerder;

d. verweerder te gelasten het salaris aan verzoekster uit te betalen en daarmee voort te gaan conform beschikking d.d. 24 december 2013, no. [nummer 2];

e. verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van SRD 10.000,- voor iedere keer of dag dat bij in strijd handelt met het hierboven gevorderde;

f. verweerder te veroordelen in de kosten van het geding;

g. één of meer beslissingen te geven zoals het het hof geraden voorkomt.

2.2 Verzoekster heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de ontslag beschikking d.d. 13 mei 2015 berust op onware feiten, niet deugdelijk is gemotiveerd, tot stand is gekomen in strijd met de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur en in strijd is met wet. Tevens stelt verzoekster dat de tuchtmaatregel van ontslag niet in overeenstemming is met het vermeend door haar gepleegd plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan.

2.3 Verweerder heeft bij wege van verweer aangevoerd dat de gewraakte beschikking zal worden ingetrokken en dat verzoekster de intrekkingsbeschikking ten spoedigste tegemoet mag zien.

In het incident

2.4 Verzoekster heeft bij incidentele conclusie verzocht om toe te staan dat het verzoekschrift wordt herzien, in dier voege dat het petitum onder b als volgt wordt gelezen:

”nietig te verklaren, althans te vernietigen de beschikkingen d.d. 13 mei 2015 Bureau no. [nummer 1], d.d. 3 november 2015 no. [nummer 3], d.d. 23 oktober 2015 no. [nummer 4] en d.d. 22 februari 2016 en voorts verweerster te gelasten de verzoekster te rehabiliteren in de rang en functie waarin zij diende voor de gewraakte beschikkingen;

2.5 Verzoekster legt aan haar incidentele vordering ten grondslag dat zij bij exploot d.d. 12 januari 2016 de beschikking d.d. 03 november 2015 heeft ontvangen eensluidend als de gewraakte ontslagbeschikking, waarin slechts de ingangsdatum van het ontslag is weggelaten, terwijl zij bij exploot d.d. 14 januari 2016 de beschikking d.d. 23 oktober 2016 heeft ontvangen inhoudende de intrekking van de gewraakte ontslagbeschikking. Tevens heeft verzoekster op 15 maart 2016 ontvangen, de beschikking d.d. 22 februari 2016, waarin de ingangsdatum van het aan haar verleend ontslag is vastgesteld op 13 januari 2016. Verzoekster stelt dat vanwege de gekozen volgorde het aan haar verleend ontslag nimmer heeft opgehouden c.q. heeft voortgeduurd, weshalve zij geen reden heeft om af te zien van de onderhavige vordering, terwijl de handelingen van verweerder blijk geven van het grovelijk in strijd handelen met de goede procesorde, te meer daar partijen voor wat betreft het onderwerpelijke te midden van het rechtsproces zijn.

2.6 Verweerder heeft in zijn conclusie van antwoord op het incident als verweer aangevoerd dat de beschikking d.d. 13 mei 2015 bij beschikking d.d. 23 oktober 2015 is ingetrokken, weshalve deze niet meer van kracht is, terwijl de beschikking d.d. 23 oktober 2015 ingevolge artikel 79 lid 2 PW, niet betreft een besluit tot ontslag. Verweerder voert voorts aan dat verzoekster de beschikking d.d. 03 november 2015 heeft ontvangen op 12 januari 2016, terwijl de incidentele vordering tot wijziging verzoekschrift is ingediend op 18 maart 2016, en is derhalve niet conform artikel 80 PW binnen een maand na kennisname ingediend. Verweerder concludeert derhalve dat verzoekster conform artikel 80 PW niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar incidentele vordering.

De beoordeling van het geschil in het incident en in de hoofdzaak

In het incident

3.1 Het hof stelt voorop dat thans de vraag beantwoord dient te worden of de gevorderde eiswijziging is toegestaan, zonder in dit stadium op de inhoudelijke beoordeling van het gevorderde in te gaan, zodat het hof slechts zal nagaan of er in casu sprake is van een ongeoorloofde eisvermeerdering en/of dat verweerder door de gevorderde eiswijziging in zijn verdediging wordt geschaad en/of dat het proces daardoor onredelijk wordt vertraagd.

Het hof overweegt dat de eiswijziging erop neerkomt dat dat behalve de reeds gevorderde nietigverklaring c.q. vernietiging van de beschikking d.d. 13 mei 2015 Bureau no. [nummer 1], eveneens worden meegenomen de gedurende het proces aan verzoekster uitgereikte beschikkingen d.d. 3 november 2015 no. [nummer 3], d.d. 23 oktober 2015 no. [nummer 4] en d.d. 22 februari 2016.

Naar het oordeel van het hof hebben de naderhand uitgereikte beschikkingen allen betrekking op het eerste besluit tot ontslagverlening aan verzoekster, op grond waarvan de onderhavige vordering is ingesteld, c.q. vloeien deze beschikkingen voort uit dat eerste besluit, zodat er geen sprake is van een eisvermeerdering. Evenmin is naar het oordeel van het hof verweerder in zijn verdediging geschaad. Meer nog, verweerder heeft de gelegenheid te baat genomen om bij zijn conclusie van antwoord in het incident alsnog inhoudelijk verweer te voeren op de vordering van verzoekster, hetgeen hij eerder had nagelaten. Van een onredelijke vertraging van het proces is evenmin sprake, integendeel worden kosten en tijd bespaard door de beschikkingen in het onderhavig proces mee te nemen.

3.2 Gelet op het voren overwogene zal de gevorderde eiswijziging worden toegestaan, zodat het petitum onder b zal komen te luiden zoals overwogen onder 2.4 van dit vonnis.

In de hoofdzaak

3.3 Nu, de vordering in het incident zal worden toegewezen, zal in de hoofdzaak voort geprocedeerd dienen te worden in de stand waarin het zich bevond voordat de zaak voor vonnis in het incident werd bepaald, weshalve de hoofdzaak weder ter rolle zal worden afgeroepen voor voortzetting verhoor van partijen op de datum zoals bepaald in de beslissing.

3.4 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.