SRU-HvJ-2017-17

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-673
  • Uitspraakdatum 17 november 2017
  • Publicatiedatum 26 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Tussenvonnis. Schadevergoeding. Bevoegdheid Hof van Justitie als Ambtenarengerecht.
    In artikel 79 van de Personeelswet is een limitatieve opsomming gegeven van de vorderingen waarover het hof mag oordelen. Daar een vordering tot wedertewerkstelling en de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 1614q BW. niet vallen onder de limitatieve opsomming, zal het hof zich onbevoegd verklaren om van deze vorderingen kennis te nemen.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van:

[eiser],

wonende te [district],

eiser, hierna aangeduid als [eiser],

gemachtigde: voorheen mr. S.R. Heijmans, advocaat, die zich op 07 januari 2015 als gemachtigde heeft onttrokken, thans mr. E.D. Esajas, advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME,

meer in het bijzonder het Ministerie van Financiën,

zetelende te Paramaribo,

verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,

gemachtigde: mr. A.R. Baarh, advocaat,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als rechter in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit als vervolg op het op 04 juli 2014 tussen partijen gewezen tussenvonnis.

1. Het verdere procesverloop

1.1 Na het op 04 juli 2014 tussen partijen gewezen tussenvonnis heeft de Staat geen conclusie genomen, en heeft vonnis gevraagd.

1.2 De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2. De verdere beoordeling van het geschil

2.1 Het hof volhardt bij de inhoud van de respectievelijk op 18 maart 2011 en 04 juli 2011 tussen partijen gewezen tussenvonnissen.

2.2 Het hof heeft reeds in het op 18 maart 2011 tussen partijen gewezen tussenvonnis overwogen dat [eiser] geen belang meer heeft bij vordering tot nietigverklaring van het aan hem gegeven ontslag en zal hij daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering ter zake.

2.3 Bij het op 18 maart 2011 tussen partijen gewezen tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent de vraag of hij zijn vordering tot wedertewerkstelling wenst te handhaven. [eiser] heeft bij akte tot uitlating d.d. 01 april 2011 duidelijk kenbaar gemaakt dat hij deze vordering blijft handhaven. Ter zake stelt het hof voorop dat in artikel 79 van de Personeelswet een limitatieve opsomming is gegeven van de vorderingen waarover het hof mag oordelen. Daar een vordering tot wedertewerkstelling niet valt onder de limitatieve opsomming, zal het hof zich onbevoegd verklaren om van deze vordering kennis te nemen.

2.4 Bij tussenvonnis d.d. 04 juli 2011 is de Staat in de gelegenheid gesteld om een productie over te leggen waaruit blijkt dat de betaling van het bedrag ad SRD 65.221,18 op de bankrekening van [eiser] zou zijn overgemaakt. Dit, naar aanleiding van de stelling van [eiser] bij nadere conclusie d.d. 15 juli 2011 dat de Staat slechts een bedrag groot SRD 31.875,58 op zijn rekening bij de Finabank heeft gestort. De Staat heeft nagelaten de productie over te leggen en heeft in stede daarvan gevraagd om vonnis te wijzen. Het hof zal daarom overgaan tot het wijzen van een eindvonnis in de onderhavige zaak en zal het ervoor moeten houden dat de Staat slechts het bedrag ad SRD 31.875,58 op de bankrekening van [eiser] heeft gestort en dus nog het verschil ad SRD 33.345,60 als vergoeding van schade op de bankrekening van [eiser] dient te storten. Derhalve zal de Staat daartoe worden veroordeeld, hetgeen betekent dat de vordering tot betaling van vergoeding van schade zal worden toegewezen tot het hiervoor vermelde bedrag.

2.5 Voor wat betreft het onderdeel betreffende de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging, heeft het hof reeds onder 3.3.3 van het op 18 maart 2011 tussen partijen gewezen tussenvonnis, waarbij het hof volhardt bij de inhoud van dat tussenvonnis, overwogen dat zij onbevoegd is van dit onderdeel kennis te nemen en heeft zij zich reeds ter zake onbevoegd verklaard.

2.6 De gevorderde proceskosten zullen worden afgewezen omdat gevorderde niet valt onder de limitatieve opsomming van artikel 79 Personeelswet van hetgeen bij het Hof van Justitie als ambtenarenrechter kan worden gevorderd.

3. De beslissing

Het hof:

3.1 Verklaart [eiser] niet ontvankelijk in de vordering tot vernietiging van het aan hem gegeven ontslag.

3.2 Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tot wedertewerkstelling en van de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 1614q BW.

3.3 Veroordeelt de Staat om aan [eiser] te betalen het bedrag ad SRD. 33.345,60 (Drieendertigduizend Driehonderd en Vijfenveertig Surinaamse Dollar en Zestig Surinaamse dollarcent), zijnde het saldo bedrag aan vergoeding van schade dat nog niet door de Staat op de bankrekening van [eiser] is gestort.

3.4 Verklaart hetgeen hiervoor onder 3.3 is beslist uitvoerbaar bij voorraad.

3.5 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu
en mr. S.S.S. Wijnhard, Leden en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 17 november 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. S.M.M. Chu

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. C.S. Djajadi namens advocaat mr. E.D. Esajas, gemachtigde van verzoeker terwijl verweerder noch bij gemachtigde noch bij vertegenwoordiging is verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld