- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14985
- Uitspraakdatum 17 november 2017
- Publicatiedatum 30 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Eigendomsrecht. Ontruiming niet toewijsbaar.
Het Hof overweegt dat, in de notariële akte vonnis van de kantonrechter mede ten grondslag is gelegd aan de vaststelling dat de verkopers de eigenaren van perceel 2 zijn gebleven en dat de kantonrechter heeft overwogen dat reeds is beslist dat appellante geen eigenaar is geworden, doch dat bedoeld vonnis niet in deze procedure is overgelegd, zodat het niet bij de beoordeling kan worden betrokken. Nu partijen twisten over de vraag wie als de rechtmatige eigenaar van perceel 2 moet(en) worden aangemerkt en over deze vraag diverse procedures aanhangig zijn waarin evenwel nog niet een definitief oordeel is gegeven, kan niet aannemelijk worden geacht dat geïntimeerde rechtmatig de eigendom heeft verkregen van perceel 2. Dit heeft tot gevolg dat de gevorderde ontruiming van appellante naar het oordeel van het Hof niet toewijsbaar is.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
A. [appellant sub A],
B. [appellant sub B],
beiden wonende te [district],
appellanten, hierna gezamenlijk aangeduid als “[appellanten]”,
gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
tegen
Stichting Zambrotta, rechtspersoon,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde, hierna aangeduid als “de Stichting”,
gemachtigde: mr. H.P. Boldewijn, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton in kort geding uitgesproken vonnis van 12 juni 2014 (A.R.No. 12-4859) tussen de Stichting als eiseres en [appellanten] als gedaagden,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
1.1 Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:
– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat [appellanten] bij schriftelijke verklaring van hun procesgemachtigde op 2 juli 2014 hoger beroep heeft ingesteld;
– de pleitnota d.d. 6 februari 2015;
– de antwoord pleitnota d.d. 20 maart 2015, met producties;
– de repliek pleitnota d.d. 5 juni 2015, met producties;
– de dupliek pleitnota en tot uitlating producties d.d. 5 november 2015, welke op
6 november 2015 is overgelegd.
1.2 De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
De ontvankelijkheid
2 [appellanten] zijn niet ter terechtzitting verschenen op de dag van de uitspraak.
Het vonnis is bij griffiersbrief van 25 juni 2014 aan partijen toegezonden.
[appellanten] hebben bij schrijven van hun gemachtigde op 2 juli 2014 appèl aangetekend.
Gelet op het voorgaande hebben [appellanten] tijdig appèl aangetekend tegen voormeld vonnis, nu dit binnen de wettelijke termijn is geschied, zodat zij ontvankelijk zijn in het ingesteld hoger beroep.
De feiten
3.1 [naam 1] c.s. hebben bij akte krediethypotheek op 23 oktober 1990 verleden ten overstaan van notaris mr. L.D. Hira Sing ten behoeve van de Surinaamse Bank N.V. – hierna aangeduid als “DSB”- hypotheek doen vestigen op onder meer het perceelland, met al hetgeen daarop staat, groot 2.26 ha. gelegen te [district], aangeduid op de kaart van de landmeter C.W. Mecidi de dato 31 oktober 1958 met de letters EFGHIBCD en deel uitmakende van het resterende gedeelte van het perceelland, groot 3.18 ha, in stede van 3,26 ha, zoals gemeld op de figuratieve kaart van de landmeter F. Emanuels de dato 13 mei 1947 met de letters AB’C’D, gedeelte van [gebied], gelegen aan de linkeroever van de [rivier], welk onroerend goed hierna wordt aangeduid als “het perceelland”.
De akte krediethypotheek is op 21 november 1990 ingeschreven ten hypotheekkantore in register B [nummer 1].
3.2 [naam 1] c.s. hebben bij akte van 8 januari 1991 verleden ten overstaan van notaris R.S. Hira Sing een deel van het perceelland, en wel een gedeelte groot 1,7185 ha, gelegen aan [adres 1], aangeduid op de kaart van de landmeter G.R. Liesdek de dato 12 december 1990 met de letters BIKC, hierna aangeduid als “perceel 1”, verkocht en geleverd aan [naam 2], [naam 3] en [naam 4], die hierna gezamenlijk worden aangeduid als “[groep]”. Voornoemde akte is op het hypotheekkantoor ingeschreven op 11 januari 1991 in register C [nummer 2].
3.3 DSB heeft in februari 1994 aan [naam 1] c.s. de openbare verkoop van het perceelland aangezegd.
In de aan de openbare verkoop vooraf gegane advertenties is bekend gemaakt dat het perceelland zou worden verkocht, met uitzondering van perceel 1.
Op 8 februari 1994 is ten kantore van notaris W.H. Tjon, notaris in Suriname, het perceelland, inclusief perceel 1, geveild.
Perceel 1 is gegund aan Balona N.V. Het resterend gedeelte van het perceelland groot 5467 m² – hierna aangeduid als “perceel 2”- is gegund aan [appellanten].
De van de openbare verkoop door notaris W.H. Tjon opgemaakte akte gedateerd 8 februari 1994 – hierna aangeduid als de veilingakte – is ten hypotheekkantore overgeschreven in register C [nummer 3].
3.4 [groep] heeft in een procedure in kort geding gevorderd dat Balona N.V. wordt bevolen c.q. zal worden gelast om alle activiteiten en/of handelingen met betrekking tot perceel 1 onmiddellijk te staken, alsook dat Balona N.V zal worden veroordeeld om zich te onthouden van elke handeling die het eigendomsrecht van [groep] kan schaden.
De kantonrechter heeft in die procedure bij vonnis in kort geding van 1 december 1994 de gevraagde voorzieningen geweigerd.
3.5 [groep] is vervolgens in hoger beroep gekomen tegen het onder 3.4 genoemd vonnis.
Het Hof van Justitie heeft hierop in hoger beroep bij vonnis de dato 2 juni 1995, G.R.No. 13492, het vonnis van 1 december 1994 vernietigd en, opnieuw recht doende, de vordering toegewezen.
3.6 Bij akte van 12 april 2001 verleden door mr. Carlo Randjit Jadnanansing, notaris in Suriname, is onder verwijzing naar het vonnis van het Hof d.d. 2 juni 1995, G.R.No. 13492, en het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 17 november 1995, A.R.No. 95-5828 door voornoemde notaris vastgesteld dat [naam 1] c.s. de eigenaren van perceel 2 zijn gebleven. Deze notariële akte is op 18 mei 2001 ten hypotheekkantore overgeschreven in register C [nummer 4].
3.7 Bij akte van 26 maart 2002 verleden voor mr. Derrick Alexander, notaris in Suriname hebben [naam 1] c.s. perceel 2 verkocht en geleverd aan [naam 5].
3.8 [naam 1] c.s. hebben in een bodemprocedure bekend onder A.R.No. 02-0028 die zij hebben aangelegd tegen onder andere [appellanten] gevorderd dat de veilingakte wordt vernietigd, althans wordt nietig verklaard en dat voor recht wordt verklaard dat zij eigenaren zijn van perceel 2. De Kantonrechter heeft in deze procedure bij vonnis van 1 november 2005 voor recht verklaard dat [naam 1] c.s.eigenaren zijn van perceel 2.
Daartoe is door de kantonrechter overwogen:
“De kantonrechter verenigt zich met het voorlopig oordeel van het Hof (Hof: dit is het vonnis van 2 juni 1995, G.R.No. 13492)(…)en de daaraan door het hof ten grondslag gelegde overwegingen. Dat brengt met zich dat ook de kantonrechter tot de conclusie komt dat zowel de verkoop als de levering niet rechtsgeldig hebben plaatsgevonden, waardoor niet alleen de in het Hofvonnis figurerende geïntimeerde partij Balona N.V. geen eigenaar is geworden maar evenmin de overige kopers op de veiling, te weten partij [appellant], naar reeds in het vonnis van de kantonrechter van 17 november 1995 is beslist”.
3.9 [appellanten] hebben bij schrijven van hun procesgemachtigde op 7 november 2005 hoger beroep aangetekend tegen het onder 3.8 vermeld vonnis.
3.10 Bij akte geldlening van 13 oktober 2006 heeft [naam 5] hypotheek doen vestigen op perceel 2.
3.11 Perceel 2 is op 27 juli 2007 in het openbaar verkocht en gegund aan de Stichting.
3.12 In de procedure bekend onder A.R.No. 07-3501 tussen de Stichting enerzijds en [appellanten] anderzijds, is bij vonnis in kort geding van 10 november 2008 de door de Stichting gevorderde ontruiming van perceel 2 geweigerd, waarbij door de kort geding rechter is overwogen dat [appellanten] moeten worden aangemerkt als eigenaren van perceel 2.
De Stichting heeft bij schrijven van haar procesgemachtigde d.d. 18 december 2008 hoger beroep aangetekend tegen voormeld vonnis.
3.13 De Stichting heeft hierna wederom een vordering ingesteld tegen [appellanten].
Deze vordering is bekend onder A.R.No. 12-4859.
De procedure in eerste aanleg bekend onder A.R.No. 12-4859
4.1 De Stichting heeft in eerste aanleg gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. [appellanten] te gelasten om binnen 1 (een) week na het te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, het pand aan de [adres 2] te [district] te ontruimen met medeneming van alles wat en iedereen die zich te hunnentwege aldaar mocht bevinden en ter algehele en vrije beschikking te stellen van de Stichting door afgifte van de sleutels aan de Stichting;
B. de Stichting te machtigen om desnoods met behulp van de Sterke Arm [appellanten] alsook alles wat en iedereen die zich te hunnentwege aldaar bevinden te ontruimen, indien zij geen gevolg geven aan het te wijzen vonnis.
4.2 De Kantonrechter heeft in deze procedure in het vonnis waarvan beroep – hierna aangeduid als “het vonnis”- het gevorderde toegewezen.
Daartoe is onder meer overwogen dat, hoewel [appellanten] geen partij waren bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis gewezen door het Hof op 2 juni 1995, de constatering dat de veilingkoop niet rechtsgeldig is wel in een zaak mag worden aangevoerd waarbij [appellanten] wel partij zijn; zij kunnen immers in die zaak wel hun standpunten daarover naar voren brengen, gelijk is geschied in de bodemzaak met A.R.No. 02-0028, waarin vonnis is gewezen op 1 november 2005.
Geconstateerd is dat ook in dat vonnis is geoordeeld dat [appellanten] geen eigenaar zijn geworden van perceel 2 en dat de overschrijving door [appellanten] ten onrechte is geschied.
De kantonrechter heeft op grond van het voorgaande geoordeeld dat de grondslag voldoende aannemelijk is gemaakt, zodat het gevorderde toewijsbaar is.
De vordering, de grieven en het verweer
5.1 [appellanten] concluderen in dit hoger beroep tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de Stichting in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.2 [appellanten] hebben tegen het bestreden vonnis de volgende grieven ingebracht:
Grief 1: de kantonrechter heeft ten onrechte de akte overlegging hypothecair uittreksel, met producties, niet betrokken bij de beoordeling. [appellanten] hebben gesteld dat het processtuk niet als processtuk is genoemd onder de kop “1. Het verloop van het geding” en dat er in het vonnis ook niets over wordt gezegd.
Grief 2: Ten onrechte is de kantonrechter er bij de feiten van uitgegaan dat bij eerder genoemd vonnis in kort geding van 2 juni 1995, G.R.No. 13492, het Hof heeft geoordeeld dat het proces-verbaal van de veiling d.d. 8 februari 1994 geen authentieke akte is in de zin van artikel 670 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en derhalve absoluut nietig is en dat er dus geen levering heeft plaats gehad aan Balona N.V. [appellanten] zijn van oordeel dat uit het voornoemd vonnis van het Hof een dergelijk oordeel niet blijkt en evenmin dat de akte d.d. 8 februari 1994 “absoluut nietig is”.
Grief 3: de kantonrechter is onder de feiten ten onrechte uitgegaan van:
“2.12 Perceel 2…; waarbij aantekening is gemaakt van de hypothecaire inschrijving van de akte ingeschreven op 21 januari 2009 in register B deel [nummer] ten behoeve van Stg. Cherry Blossom ten laste van onder andere eiseres voor het bedrag van Euro 165.000”.
[appellant] heeft verklaard dat het door [appellanten] op 21 november 2013 op last van de rechter overgelegd hypothecair uittreksel van het perceel geen melding maakt van voormelde hypothecaire inschrijving.
Grief 4: de kantonrechter heeft bij de beoordeling ten onrechte overwogen:
“4.2 Gedaagden stellen verder dat er geen spoedeisend belang aanwezig is aangezien eiseres vijf jaren heeft stilgezeten nadat het vonnis vermeld onder 2.13 is gewezen, om dan nu plotseling weer een vordering in te stellen.”
[appellanten] hebben gesteld dat het door de Stichting overgelegd hypothecair uittreksel d.d. 12 september 2012 vals is, zodat van een spoedeisend belang van de Stichting geen sprake is. De Stichting heeft, aldus [appellanten], de hypothecaire inschrijving als reden verzonnen om die als spoedeisend belang aan te voeren.
Grief 5: de kantonrechter heeft ten onrechte onder 4.7 van het vonnis overwogen:
“Voorts is er sprake van een novum, namelijk is volgens eiseres achteraf gebleken dat bij vonniswijzing onder 2.13 (Hof: dit is het in kort geding gewezen vonnis van 10 november 2008, A.R.No. 073501), de kantonrechter geen kennis droeg van het vonnis vermeld onder 2.8 (Hof: dit is het vonnis van 1 november 2005, A.R.No. 02-0028)”: [appellanten] hebben verklaard dat zij bij conclusie van dupliek deze stelling nadrukkelijk hebben betwist, aangezien het bedoelde vonnis is gewezen vóór het vonnis van 10 november 2008. Het is daarom, volgens [appellanten], hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter die het vonnis van 10 november 2008 heeft gewezen van dit vonnis geen kennis heeft genomen, alsook dat de Stichting, nu zij vindt dat dit vonnis in haar voordeel uitgelegd zou moeten worden, de rechter niet zou hebben gewezen op het bestaan van dat vonnis.
Grief 6: de kantonrechter heeft ten onrechte in 4.12 van het vonnis overwogen:
“De kantonrechter maakt vorenvermelde overweging tot de hare en is met eiseres van oordeel dat de enkele stelling dat eiseres niet in hoger beroep is gegaan van het vonnis vermeld onder 2.13 en dat er in de onderhavige zaak geen nieuwe feiten zijn aangevoerd, onvoldoende is om misbruik van procesrecht aan te nemen.”
[appellanten] hebben zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter eraan voorbij is gegaan dat de kantonrechter in kort geding in zijn vonnis van 10 november 2008, A.R.No. 07-3501, expliciet heeft overwogen dat niet is gebleken dat in een bodemprocedure tegen [appellanten] is beslist en aldus erop heeft gewezen dat er in een bodemprocedure over het recht van eigendom moet worden beslist.
Nu de Stichting op basis van dezelfde feiten wederom een kort geding instelt, is sprake van misbruik van procesrecht, aldus [appellanten].
Grief 7: de kantonrechter heeft ten onrechte in 4.12 van het vonnis overwogen:
“Hoewel gedaagden geen partij waren bij het Hofvonnis, mag de constatering van het feit dat de veilingkoop niet rechtsgeldig is wel in een zaak worden aangevoerd waarbij gedaagden wel partij waren, immers kunnen zij in die zaak wel hun standpunten daarover naar voren brengen. Dat is dan ook geschiedt (Hof: lees geschied) in de bodemzaak met A.R.No. 020028, waarin vonnis is gewezen op 1 november 2005.
In dat vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de veilingkoop en de levering daarna niet rechtsgeldig hebben plaatsgevonden. Ook in dat vonnis is geoordeeld dat gedaagden geen eigenaar zijn geworden van het perceel. De overschrijving door gedaagden is daardoor ten onrechte geschied.”
Door [appellanten] is gesteld dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan het vonnis van 10 november 2008, A.R.No. 07-3501, waarin is overwogen dat, nu niet is gebleken dat in een bodemprocedure tegen [appellanten] is beslist dat de verkrijging van het perceel krachtens de veilingakte op 8 februari 1994 opgemaakt door notaris Tjon nietig is, er van uit moet worden gegaan dat [appellanten] het onroerend goed rechtsgeldig hebben verkregen en vooralsnog moet worden aangenomen dat zij eigenaar van het perceel zijn. Voorts is gesteld dat tegen het vonnis van 1 november 2005, A.R.No. 02-0028, hoger beroep is ingesteld, als gevolg waarvan dit vonnis van rechtswege in zijn werking is geschorst.
Grief 8: (abusievelijk genummerd 7): In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter niet beslist op het verzoek van [appellanten] om de zaak te bepleiten.
Grief 9: de kantonrechter is niet ingegaan op het verweer van [appellanten] dat het door het Hof gewezen kort geding vonnis (G.R.No. 13492) op basis van artikel 8 van het Amerikaans Verdrag inzake de Rechten van de Mens niet jegens hen kan worden ingeroepen aangezien zij geen partij waren bij dat vonnis en heeft het vonnis toch jegens [appellanten] gebezigd. [appellanten] zijn van mening dat dit in strijd is met het recht op een eerlijk proces. [appellanten] hebben tevens gesteld dat de kantonrechter het vonnis van 1 november 2005, A.R.No. 02-0028, tegen hen heeft gebezigd, terwijl rechtens vast staat dat tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld en aan dat vonnis geen rechten kunnen worden ontleend; dit handelen zijdens de kantonrechter is, aldus [appellanten], in strijd met het recht op een eerlijk proces.
5.3 De Stichting heeft verweer gevoerd. Op dit verweer en de overige standpunten van partijen wordt hieronder bij de beoordeling ingegaan.
De beoordeling
6.1 De ontvankelijkheid in eerste aanleg (grieven 3, 4 en 6):
Zijdens [appellanten] is gesteld dat de hypothecaire inschrijving vermeld in het hypothecair uittreksel van 12 september 2012 als reden verzonnen is om dit als spoedeisend belang aan te voeren, aangezien het door [appellanten] overgelegd hypothecair uittreksel van 8 november 2013 geen melding maakt van een hypothecaire inschrijving.
6.2 Het Hof constateert dat uit het hypothecair uittreksel van 12 september 2012 blijkt dat bij akte verleden voor notaris J.G. Kemp op 15 januari 2009, welke akte ten hypotheekkantore is ingeschreven op 21 januari 2009 in register B [nummer 5], ten behoeve van Stichting Cherry Blossom en ten laste van onder andere de Stichting op perceel 2 hypotheek is gevestigd voor de hoofdsom ad € 165.000,00.
Tevens wordt geconstateerd dat aan de voorzijde van betreffend hypothecair uittreksel is aangetekend “kwijting C [nummer 6]”.
De Stichting heeft aangevoerd dat de betreffende hypotheek op perceel 2 inmiddels geroyeerd is. Zulks was volgens de Stichting reeds het geval op 8 november 2013.
Het door [appellanten] overgelegd uittreksel is, nu dit meer dan een jaar na het hypothecair uittreksel van 12 september 2012 is uitgeschreven, onvoldoende om aannemelijk te achten dat het door de Stichting overgelegd uittreksel waaruit blijkt van de hypotheekverlening ten laste van de Stichting, vals is. Geconcludeerd wordt derhalve dat de door de Stichting gestelde hypotheek terecht aannemelijk is geacht door de kantonrechter, zodat eveneens terecht is geoordeeld dat sprake is van een spoedeisend belang zijdens de Stichting. Het spoedeisend belang blijkt daarnaast uit de stelling zijdens de Stichting dat zij ten onrechte wordt beknot in haar eigendomsrecht.
Het Hof is tevens van oordeel dat, nu een nieuw feit mede ten grondslag aan de vordering is gelegd, geen sprake is van misbruik van procesrecht. Geoordeeld wordt derhalve dat de kantonrechter de Stichting terecht ontvankelijk heeft geoordeeld in haar vordering in eerste aanleg.
6.3 Grief 1:
Het Hof constateert dat bij schriftelijke rolbeschikking van 17 oktober 2013 de kantonrechter [appellanten] alsnog in de gelegenheid heeft gesteld om een hypothecair uittreksel van perceel 2 ten processe over te leggen, hetgeen is geschied bij akte overlegging hypothecair uittreksel, zodat dit processtuk ten onrechte in het vonnis niet is vermeld bij de weergave van het procesverloop, hetgeen evenwel geen aanleiding geeft tot vernietiging van het vonnis, nu zulks geen wettelijk vereiste betreft.
Het Hof is evenwel, in tegenstelling tot het door [appellanten] gestelde, van oordeel dat hetgeen in betreffende akte en het daarbij overgelegd hypothecair uittreksel is vermeld, wel is betrokken bij de redigering van het vonnis: bij de feiten is onder 2.12 immers vermeld dat perceel 2 ten hypotheekkantore geregistreerd staat op naam van de Stichting. Dit blijkt tevens uit het door [appellanten] op 21 november 2013 bij akte overgelegd hypothecair uittreksel.
Deze grief treft derhalve geen doel.
6.4 Grief 2:
Geconstateerd wordt dat de Stichting in de procedure in eerste aanleg zowel bij conclusie van eis (pagina’s 2, 11 -15 ontbreken) als bij conclusie van repliek (pagina’s 2, 12 en 14 ontbreken) een onvolledige fotokopie van het vonnis van het Hof van 2 juni 1995, G.R.No. 13492, heeft overgelegd.
Geconstateerd wordt dat op pagina 13 van het betreffend vonnis het Hof heeft overwogen:
“Overwegende, dat bovendien (c) i.c. zoals boven overwogen is (…) de proces-verbaal akte d.d. 8 februari 1994 door notaris W.H. TJON opgemaakt een feiten relaas bevat (vermelding van feiten, die die notaris op die dag niet heeft kunnen waarnemen en vastleggen), omdat die naderhand plaatsgegrepen hebben en die die akte ongeschikt maken om een rechtsgeldige eigendomsoverdracht te bewerkstelligen;
Overwegende, dat de feiten a, b en c elk op zich tot consequentie hebben dat de verkoop en de daarop gevolgde levering aan de geïntimeerde van het perceel groot 17196 m², niet rechtsgeldig geschied is”.
Het Hof constateert dat het middels deze grief bestreden feit vermeld in het vonnis (waarvan beroep) onder 2.6, ten dele – namelijk dat het Hof heeft overwogen dat het proces-verbaal van de veiling d.d. 8 februari 1994 geen authentieke akte is in de zin van artikel 670 BW en derhalve absoluut nietig is – niet is gebaseerd op tussen partijen niet betwiste feiten dan wel een niet betwiste overgelegde productie. Aangezien door [appellanten] in eerste aanleg is betwist dat het Hof in het betreffend vonnis van 2 juni 1995 heeft geconstateerd dat de akte openbare verkoop verleden door notaris W.H. Tjon nietig is.
Overwogen wordt derhalve dat de kantonrechter in het vonnis ten onrechte onder de feiten heeft vermeld dat het Hof in het betreffend vonnis van 2 juni 1995, G.R.No. 13492, heeft overwogen dat het proces-verbaal van de veiling d.d. 8 februari 1994 geen authentieke akte is in de zin van artikel 670 BW en derhalve nietig is.
Het Hof constateert voorts dat door [appellanten] in hoger beroep bij repliek pleitnota een volledige fotokopie van betreffend vonnis van het Hof is overgelegd; op pagina 12 daarvan heeft het Hof overwogen:
“Overwegende, dat ten overstaan van notaris W.H. TJON de voormelde openbare verkoping gehouden is op 8 februari 1994, op welke dag ten overstaan van hem als openbaar ambtenaar alle veilingshandelingen verricht zijn blijkende van een en ander uit de daarvan door hem opgemaakte procesverbaalakte – zie het slot:”dit proces-verbaal opgemaakt en gesloten ter plaatse, ten dage en jare in hoofde gemeld, in tegenwoordigheid van …. als getuigen, die met de requirante, de kopers en mij notaris, dit proces-verbaal onmiddellijk na voorlezing hebben ondertekend – dat het niet mogelijk is dat die notaris in die procesverbaalakte feiten relateert die nà 8 februari 1994 plaatsgevonden hebben als de splitsing (verdeling) van het sub 1 bovengenoemd perceel in twee delen op 21 februari 1994 door landmeter R.R. LIEUW KIE SONG en is die akte dan ook niet een authentieke akte als vereist in artikel 670 BW voor de rechtsgeldige overdracht van onroerende goederen omdat in zo’n authentieke akte (een notariële procesverbaalakte is zo’n akte) slechts feiten kunnen worden gerelateerd die anterieur zijn aan de dag (en het uur) van het opmaken daarvan”.
Uit dit citaat blijkt dat het Hof in haar vonnis van 2 juni 1995, G.R.No. 13492, heeft geoordeeld dat de veilingakte geen authentieke akte is.
Grief 2 treft derhalve naar het oordeel van het Hof geen doel.
6.5 Grief 5:
Het Hof stelt voorop dat bekend moge worden verondersteld dat gewezen vonnissen vooralsnog niet op eenvoudige wijze toegankelijk zijn. Zulks leidt tot de conclusie dat niet zonder meer aannemelijk mag worden geacht dat de rechter bij het wijzen van het vonnis van 10 november 2008, A.R.No. 07-3501, kennis had genomen van het vonnis van 1 november 2005, A.R.No. 02-0028, dat is gewezen in een procedure waarin [appellanten] als gedaagden betrokken waren.
De Stichting heeft ontkend dat zij bekend waren met voormeld vonnis van 1 november 2005. [appellanten] zouden kunnen worden toegelaten te bewijzen dat voormeld vonnis van 1 november 2005 deel is geweest van de beoordeling in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 10 november 2008, A.R.No. 07-3501, danwel dat de Stichting bekend was met dat vonnis, ware het niet dat de procedure in kort geding daar geen ruimte toe biedt.
Aan het door [appellanten] gestelde wordt dan ook voorbij gegaan.
6.6 Grieven 7 en 8:
Het Hof deelt de mening van de kantonrechter dat, ook indien [appellanten] geen partij waren bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis van het Hof van 2 juni 1994, de daarin vervatte informatie wel mag worden aangevoerd in een procedure waarin [appellanten] wel partij is, aangezien zij zich alsdan over betreffende informatie kunnen uitspreken.
6.7 Nu niet in het geding is dat tegen het vonnis van 1 november 2005, A.R.No. 02-0028, op 7 november 2005 (tijdig) hoger beroep is aangetekend en dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is dit vonnis in zijn werking geschorst, zodat het niet kan bijdragen aan toewijzing van het in deze procedure gevorderde. Het vonnis dat door het Hof op 2 juni 1995, G.R.No. 13492, is gewezen kan evenmin daartoe bijdragen, aangezien het immers een procedure in kort geding betrof en het derhalve een voorlopig oordeel van het Hof bevat.
Het Hof overweegt dat, gelijk bij de feiten onder 3.6 is vermeld, in de notariële akte van 12 april 2001 het vonnis van de kantonrechter in het Eerste kanton van 17 november 1995, A.R.No. 95-5828 mede ten grondslag is gelegd aan de vaststelling dat [naam 1] c.s. de eigenaren van perceel 2 zijn gebleven en dat de kantonrechter in het vonnis van 1 november 2005, A.R.No. 02-0028, weliswaar heeft overwogen dat bij vonnis van 17 november 1995 reeds is beslist dat [appellanten] geen eigenaar is geworden, doch dat bedoeld vonnis van 17 november 1995 niet in deze procedure is overgelegd, zodat het niet bij de beoordeling kan worden betrokken.
Nu partijen twisten over de vraag wie als de rechtmatige eigenaar van perceel 2 moet(en) worden aangemerkt en over deze vraag diverse procedures aanhangig zijn waarin evenwel nog niet een definitief oordeel is gegeven, kan niet aannemelijk worden geacht dat de Stichting rechtmatig de eigendom heeft verkregen van perceel 2.
Dit heeft tot gevolg dat de gevorderde ontruiming van [appellanten] naar het oordeel van het Hof niet toewijsbaar is.
Gelet op het hiervoor overwogene kan het vonnis, waarvan beroep, niet in stand blijven, zodat het zal worden vernietigd en de in eerste aanleg gevorderde voorzieningen alsnog zullen worden geweigerd.
De overige standpunten van partijen zullen buiten bespreking worden gelaten, aangezien die niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
6.8 De Stichting zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in eerste aanleg en in hoger beroep in de proceskosten worden verwezen.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
7.1 Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton de dato 1 november 2005 gewezen in de procedure bekend onder A.R.No. 02-0028 en opnieuw recht doende:
Weigert de gevraagde voorzieningen;
7.2 Veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding aan de zijde van [appellanten] in eerste aanleg en in hoger beroep gevallen en tot aan deze uitspraak in totaal begroot op SRD.328,–;
Aldus gewezen door: mr. I.S. Lachitjaran, Fungerend-President, mr. J.M. Jensen en mr. A.M. Nooitmeer-Rotsburg, Leden-plaatsvervanger, en
w.g. I.S. Lachitjaran
door mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van justitie van vrijdag 17 november 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C.Berenstein w.g. S.M.M. Chu
Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advocaat mr. C.S. Djajadi namens advocaat mr.G.R. Sewcharan, gemachtigde van appellanten en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J. Kraag-Brandon namens advocaat mr. H.P. Boldewijn , gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie
namens deze,
mr. S.K. Ghopie, Wnd. Substituut-Griffier