- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-896
- Uitspraakdatum 17 februari 2017
- Publicatiedatum 02 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Ambtenarenrecht. Geen sprake van overmacht. Niet – ontvankelijkheid.
Artikel 80 lid 1 sub b van de Personeelswet.
Uitspraak
Het Hof van Justitie van Suriname
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [district],
verzoeker, hierna aangeduid als [verzoeker],
gemachtigde: mr. E.D. Esajas, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder, hierna aangeduid als “de Staat”,
gemachtigde: mr. R. Rathipal, Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als rechter in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
1. Het procesverloop:
1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
– het verzoekschrift met producties, ter Griffie ontvangen op 14 december 2015, van de kant van [verzoeker];
– het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 juni 2016 aangetekend op het kaft van het procesdossier;
– het proces-verbaal van het gehouden verhoor van partijen d.d. 2 december 2016.
1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op 19 mei 2017.
2. De feiten
2.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
Bij beschikking van 4 maart 2005 is [verzoeker] wegens plichtsverzuim de tuchtstraf van ontslag uit staatsdienst opgelegd. Dit besluit is ingetrokken bij beschikking van 5 augustus 2005, bekend onder [nummer] en [verzoeker] is daarbij tevens ontslagen uit actieve politiedienst en gelijktijdig aangesteld in de burgerrang van stafambtenaar A 3e klasse.
2.1 Bij schrijven van 18 mei 2015 heeft [verzoeker] aan de Minister van Justitie en Politie het verzoek gedaan om hem wederom in actieve politie dienst te plaatsen, althans hem in aanmerking te doen komen voor bevordering in zijn huidige functie.
2.2 Bij schrijven van 13 juli 2015 heeft de korpschef het verzoek afgewezen.
3. De vordering en de grondslag
3.1 [verzoeker] vordert:
Primair:
– dat het besluit van 5 augustus 2005 nietig wordt verklaard en de Staat wordt veroordeeld om hem wederom in actieve politiedienst te doen plaatsen onder verbeurte van een dwangsom;
Subsidiair:
– dat de Staat wordt veroordeeld om hem per 10 mei 2001 in aanmerking te doen komen voor een bevordering in zijn huidige functie in de burgerrang, inclusief de daarop gebaseerde verhoging in salaris en voorts;
Primair en Subsidiair:
– dat de Staat wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2 De grondslag:
[verzoeker] voert – kort en zakelijk weergegeven – als grondslag voor het gevorderde aan dat het besluit:
– in strijd is met de wet en
– in strijd is met de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur en motiveert die grondslag alsvolgt.
Bij het nemen van het besluit is er geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, namelijk dat hij sinds 1990 trouw en eerlijk gediend heeft en dat hij zich nimmer schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
4. Bevoegdheid
4.1 Gelet op hetgeen hiervoor bij 2.1 is overwogen dient [verzoeker] als een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Personeelswet te worden beschouwd.
4.2 Op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet oordeelt het hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn besluiten tot schorsing of ontslag vatbaar voor nietigverklaring.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Staat tot ontslag van een ambtenaar uit de actieve politiedienst, waarvan in het onderhavige geval sprake is.
5. Ontvankelijkheid
5.1 Het door [verzoeker] bestreden besluit tot ontslag uit de actieve politiedienst is vervat in de beschikking van 5 augustus 2005. Dit besluit is in 2005 aan hem ter kennis gebracht waarna hij in de burgerrang is gaan dienen.
5.2 De vordering van [verzoeker] is ingediend op 14 december 2015.
5.3 [verzoeker] stelt in zijn verzoekschrift dat hij wegens overmacht pas na circa 10 jaren de vordering instelt daarbij stellende dat de overmacht hierin bestond dat hij na het ontslag uit actieve politiedienst, in een gemoedstoestand was die hem niet toeliet een vordering in te stellen.
5.4 Het Hof zal aan dit beroep op overmacht voorbij moeten gaan nu [verzoeker] ten aanzien van die overmachtssituatie geen documenten heeft overgelegd waaruit de overmacht zou kunnen blijken en [verzoeker] in zijn verzoekschrift zelf aangeeft dat hij in 2006 wel bij de Minister van Justitie middels een schrijven heeft aangegeven dat hij het met het ontslag niet eens is.
5.5 De vordering is niet ingediend binnen een maand nadat het besluit ter kennis van [verzoeker] is gebracht en is [verzoeker] derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 80 lid 1 sub b van de Personeelswet niet-ontvankelijk.
5. De beslissing
Het hof:
– Verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn vordering;
Aldus gewezen en uitgesproken door: mr. S.S.S. Wijnhard, Fungerend-President, mr. A.C. Johanns en mr. I. Sonai, Leden-Plaatsvervanger en
w.g. S.S.S. Wijnhard
door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 17 februari 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn verschenen, advocaat mr. E.D. Esajas en mr. R. Rathipal, gemachtigden van partijen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld