- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-772
- Uitspraakdatum 17 februari 2017
- Publicatiedatum 02 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Ambtenarenrecht. Onbevoegdheid van het Hof terzake besluiten betrekking hebbende op buitenfunctiestelling en terbeschikkingstelling.
Artikelen 61 en 79 van de Personeelswet.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [district],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.A. Guman, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME,
meer in het bijzonder het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te Paramaribo, rechtspersoon,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. R. Jhinkoe, jurist op het Parket van de Procureur-Generaal,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justi-tie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
– het verzoekschrift d.d. 16 april 2012 met producties, ter Griffie ontvangen op 17 april 2012;
– het verweerschrift d.d. 28 mei 2012 met producties, ter Griffie ontvangen op 29 mei 2012;
– de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 25 september 2012, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 19 oktober 2012;
– het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 19 oktober 2012;
– de pleitnota d.d. 03 mei 2013, met producties;
– het antwoordpleidooi en uitlating producties d.d. 05 juli 2013, met producties;
– het repliekpleidooi en uitlating producties d.d. 02 augustus 2013;
– het dupliekpleidooi d.d. 04 oktober 2013, met een productie;
– de conclusie tot uitlating productie d.d. 06 december 2013;
– de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis die aanvankelijk was gesteld op 04 april 2014,doch nader bepaald op heden.
De motivering
De feiten
1. Tussen partijen (hierna respectievelijk ”[verzoeker]” en ”het ministerie” te noemen) staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
1.1 Bij schrijven d.d. 30 juli 2008 gericht aan de Onderdirekteur van de Afdeling Vervoer van het ministerie, heeft mevrouw R.S. Nanan haar beklag gedaan over het hoofd van de Afdeling Vervoer, [verzoeker].
1.2 [verzoeker] is bijkans 27 jaar ambtenaar en is bij beschikking d.d. 16 november 2007 AD [nummer] benoemd in de functie van Hoofd Vervoer van de Hoofdafdeling Technische Diensten van het ministerie.
1.3 Bij schrijven van de waarnemend Onderdirekteur Technische Diensten van het ministerie d.d. 19 januari 2012, [kenmerk 1], is ondermeer het navolgende aan [verzoeker] medegedeeld:
“Met verwijzing naar de recente aantijgingen aan uw adres door uw ondergeschikten en uw onbetamelijk handelen en gedrag tijdens onze bespreking op 18 januari 2012, wordt u op grond van artikel 23 van de vigerende Personeelswet met ingang van donderdag 19 januari 2012, in afwachting van nog te nemen maatregelen, buiten functie gesteld.”
1.4 Bij schrijven d.d. 19 januari 2012 gericht aan de direkteur van het ministerie, heeft de Organisatie van Bushouders in Suriname haar beklag gedaan over het slecht functioneren van het Hoofd van de Afdeling Vervoer.
1.5 Bij schrijven d.d. 30 januari 2012 gericht aan de waarnemend Onderdirekteur Technische Dienst van het ministerie, heeft [verzoeker] verweer gevoerd tegen zijn buitenfunctiestelling.
1.6 Bij schrijven van de waarnemend Onderdirekteur Technische Diensten van het ministerie d.d. 17 februari 2012, [kenmerk 2], is ondermeer aan [verzoeker] medegedeeld dat zijn buitenfunctiestelling per heden wordt beëindigd met zijn onmiddellijke ter beschikkingstelling van de waarnemend direkteur van het ministerie en dat hij zich op 20 februari 2012 om 07.00 uur dient aan te melden bij de direkteur voor het verkrijgen van
verdere directieven.
1.7 Bij schrijven d.d. 23 februari 2012 gericht aan de waarnemend Onderdirekteur Technische Dienst van het ministerie, heeft [verzoeker] verweer gevoerd tegen de brieven d.d. 19 januari 2012 en d.d. 17 februari 2012.
1.8 Bij exploot no.136 d.d. 06 maart 2012 heeft [verzoeker] bezwaar doen aantekenen bij de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling tegen de tegen hem genomen maatregelen en is tevens herstel in oude toestand gevraagd.
1.9 Bij schrijven van de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling d.d. 27 maart 2012, [kenmerk 3], heeft de Minister het door [verzoeker] gevraagde bij exploot no.136 d.d. 06 maart 2012, afgewezen.
De vordering en het verweer daartegen
2.1 [verzoeker] vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis:
Primair:
I. voor recht te verklaren dat de besluiten vervat in de brieven d.d. 19 januari 2012 en 17 februari 2012, nietig zijn;
II. herstel in oude toestand te gelasten onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van SRD 10.000,- per dag voor elke dag dat geweigerd wordt het aan het vonnis te voldoen;
Subsidiair:
I. de besluiten vervat in de brieven d.d. 19 januari 2012 en 17 februari 2012, te vernietigen;
II. herstel in oude toestand te gelasten onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van SRD 10.000,- per dag voor elke dag dat geweigerd wordt het aan het vonnis te voldoen;
2.2 [verzoeker] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de maatregel van buitenfunctiestelling van zijn persoon door de waarnemend Onderdirecteur Technische Diensten van het ministerie, van elke grond ontbloot is en de Staat kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt van artikel 23 van de Personeelswet dan het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, weshalve het besluit van rechtswege nietig is. Vanaf 19 januari 2012
weet [verzoeker] niet waar hij aan toe is. Hij moet zich dagelijks aanmelden op het hoofdkantoor van het ministerie, zonder dat het duidelijk is waar zijn werkplek is en welke werkzaamheden hij moet verrichten. Het handelen van de Staat doorstaat de toets aan de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur, in het bijzonder het beginsel van rechtszekerheid en van zorgvuldigheid, niet. De Staat heeft alzo schade aan [verzoeker] berokkenend.
2.3 Het ministerie heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat het besluit betreffende de ter beschikkingstelling ingevolge artikel 79 van de Personeelswet niet vatbaar is voor nietigverklaring, hetgeen betekent dat het Hof zich als ambtenarengerecht onbevoegd moet verklaren ten aanzien van het onder I van het primair gevorderde. Evenmin biedt artikel 79 van de Personeelswet het Hof de bevoegdheid om zich te buigen over het onder II van het primair en onder I en II van het subsidiair gevorderde, weshalve het Hof zich onbevoegd zal dienen te verklaren.
De beoordeling van het geschil
3.1 Voorop wordt gesteld dat het Hof ingevolge artikel 79 lid 1 van de Personeelswet bevoegd is tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van een daarvoor vatbaar besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven; dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur; en dat ingevolge lid 2 van hetzelfde artikel, de navolgende besluiten vatbaar zijn voor nietigverklaring:
a. betreffende salaris, verlofsbezoldiging, pensioenen of wachtgeld;
b. tot verlaging van rang;
c. betreffende vrijstelling van dienst, verlof of non-aktiviteit;
d. waarbij een tuchtstraf, anders dan een betuiging van ontevredenheid of een berisping, is opgelegd;
e. tot schorsing of ontslag.
3.2 Het Hof begrijpt dat [verzoeker] onder I van het primair gevorderde vraagt om de besluiten vervat in de brieven d.d. 19 januari 2012 en d.d. 17 februari 2012 nietig te verklaren.
Nu het besluit vervat in de brief d.d. 19 januari 2012 betrekking heeft op de buitenfunctiestelling van [verzoeker], hetgeen naar het oordeel van het Hof ingevolge artikel 61 lid 1 van de Personeelswet geen tuchtstraf is, acht het Hof zich op grond van artikel 79 lid 2 van de Personeelswet onbevoegd om van deze vordering kennis te nemen aangezien dit be-sluit niet vatbaar is voor nietigverklaring.
Aangezien de brief d.d. 17 februari 2012 betrekking heeft op de ter beschikkingstelling van [verzoeker] van de direkteur van het ministerie, acht het Hof zich eveneens op grond van artikel 79 lid 2 van de Personeelswet onbevoegd om van de vordering kennis te nemen, nu dit besluit evenmin vatbaar is voor nietigverklaring.
3.3 Op grond van het vorenoverwogene acht het Hof zich onbevoegd om van het primair gevorderde onder I kennis te nemen.
Evenmin acht het Hof zich bevoegd om op grond van artikel 79 lid 1 van de Personeelswet kennis te nemen van het primair gevorderde onder II en het subsidiair gevorderde onder I en II van het petitum.
Het verweer van het ministerie c.q. de Staat treft derhalve doel en zal het Hof zich onbevoegd verklaren om van de vorderingen van [verzoeker] kennis te nemen.
De beslissing
Het Hof:
– verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.
Aldus gegeven door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Lid en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 17 februari 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. S.W. Amirkhan namens advocaat mr. M.A. Guman, gemachtigde van verzoeker en geïntimeerde vertegenwoordigd door mr. R. Rathipal namens mr. R. Jhinkoe, gevolmachtigde van verweerder, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld