- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14638
- Uitspraakdatum 20 januari 2017
- Publicatiedatum 02 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Contractenrecht, conservatoir beslag, ongetekende overeenkomst.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
BESCHIKKING
In de zaak van:
[appellant],
wonende te [district 1],
appellant, hierna aangeduid als [appellant],
gemachtigde: mr. G.D. Faerber, advocaat,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres] in [district 2],
geïntimeerde, hierna aangeduid als [geïntimeerde],
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton gegeven beschikking van 14 februari 2011 (A.R.No. 110524) tussen [appellant] als verzoeker en [geïntimeerde] als gedaagde,
geeft de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, de navolgende beschikking.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat [appellant] op 4 maart 2011 hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter-plaatsvervanger d.d. 14 februari 2011 (A.R.No. 110524) tussen [appellant] als verzoeker en [geïntimeerde] als gedaagde;
De beoordeling
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. Bij verzoekschrift d.d.7 februari 2011 heeft [appellant] toen als verzoeker het verzoek gedaan bij de kantonrechter in het eerste kanton hem toestemming te verlenen ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag te doen leggen op diens roerende goederen alsook op diens onroerend goed zoals weergegeven in het inleidend verzoekschrift en wel ter verzekering van zijn vordering inclusief rente en kosten begroot op USD.60.000,- (zestigduizend Amerikaanse dollars) .
1.2. Door de kantonrechter is de gevraagde toestemming bij beschikking d.d. 14 februari 2011 afgewezen op de grond dat niet summierlijk is gebleken van een vordering van [appellant] op [geïntimeerde] en voorts daar door [appellant], naar het oordeel van de Kantonrechter, geen beroep kan worden gedaan op een ongetekende overgelegde schriftelijke arbeidsovereenkomst.
1.3. Partijen hebben in dit hoger beroep geen grieven genomen.
1.4. Nu [appellant] het hoger beroep heeft ingesteld binnen de door de wet vereiste termijn is hij daarin ontvankelijk.
1.5. [appellant] heeft ter staving van zijn vermeende vordering gesteld dat hij op 9 maart 2009 een mondelinge arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] is aangegaan; dat daarbij het salaris USD.14.084,27 bedroeg op basis van veertig uren per werkweek; dat bij de aanvang van de dienstbetrekking [appellant] USD.8.000,- maandelijks zou ontvangen en het verschil per maand na het tweede jaar in zijn geheel aan [appellant] zou worden voldaan; dat op 31 mei 2010 de dienstbetrekking tussen partijen op verzoek van [appellant] is beëindigd; dat [geïntimeerde] in strijd met de afspraken niet het volledig salaris heeft betaald aan [appellant] over de periode dat de dienstbetrekking heeft geduurd; dat [geïntimeerde] over genoemde periode van 14 maanden slechts heeft betaald USD.65.500,- terwijl [geïntimeerde] over genoemde periode moest betalen 14 maanden á USD.8000,- is USD.118.000,-; dat [geïntimeerde] als gevolg hiervan nog aan [appellant] verschuldigd is het geldbedrag van USD.52.500,–.
1.6. [appellant] heeft ter staving van de vordering overgelegd, een ongetekende schriftelijke arbeidsovereenkomst in het Engels, een negental kopieën van overmakingsformulieren, een kopie van een deurwaardersexploit inhoudende betekening van een ingebrekestelling en een kopie van een hypothecair uittreksel ten name van [geïntimeerde].
2.1 Teneinde te beoordelen of het gevraagde verlof tot het leggen van het beslag kan worden toegestaan dient eerstens te worden nagegaan of [appellant] aannemelijk heeft kunnen maken dat hij een summierlijk deugdelijke vordering op [geïntimeerde] heeft. Uit de overgelegde ongetekende schriftelijke overeenkomst kan dit niet worden afgeleid, immers is de overeenkomst niet getekend en kunnen partijen dus niet daaraan worden gehouden.
2.2 Uit de overmakingsformulieren kan worden afgeleid dat er gelden zijn overgemaakt naar [appellant] door hoofdzakelijk andere opdrachtgevers [namen] dan [geïntimeerde]. Slechts op één van de overmakingsformulieren is de naam van [geïntimeerde] ook genoemd. Echter, ook al zou blijken dat [geïntimeerde] altijd de opdrachtgever voor de overmaking is geweest, dan nog blijkt uit deze overmakingen niet wat de onderlinge afspraken waren tussen partijen. [appellant] heeft bijvoorbeeld geen enkel stuk overgelegd waaruit deugdelijk blijkt wat partijen daadwerkelijk waren overeengekomen, voorts wat [geïntimeerde] reeds heeft betaald aan [appellant] en wat door [geïntimeerde] uit dien hoofde nog verschuldigd zou zijn aan [appellant] danwel een stuk waaruit de erkentenis van [geïntimeerde] blijkt dat hij genoemd bedrag aan [appellant] verschuldigd is. Een betekende ingebrekestelling draagt niet bij om de vordering van [appellant] op [geïntimeerde] aannemelijk te maken nu dat een eenzijdige handeling betreft.
2.3 Gelet op het hiervorenoverwogene komt het hof, gelijk de kantonrechter heeft geconcludeerd in de bestreden beschikking, tot de slotsom dat [appellant] zijn vordering op [geïntimeerde] niet summierlijk deugdelijk aannemelijk heeft gemaakt, weshalve de aangevallen beschikking zal worden bevestigd onder aanvulling van gronden.
Beschikkende in beroep:
Bevestigt onder aanvulling van gronden de beschikking van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 14 februari 2011 (A.R.No.110524), waarvan beroep;
Aldus gegeven door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu en mr. S.S.S. Wijnhard, Leden, en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 20 januari 2017, in tegenwoordigheid van
mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen noch in persoon noch bij gemachtigde verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld