SRU-HvJ-2017-28

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14708
  • Uitspraakdatum 06 januari 2017
  • Publicatiedatum 02 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Rechtsgevolg overlijden van 1 appellant. Beroep op artikel 173 BW.
    Beroep op gezag van gewijsde.

    Naar het oordeel van het Hof brengt de rechtspraktijk met zich dat er is voortgeprocedeerd ten name van de oorspronkelijke eisers c.q. appellanten, met als gevolg dat de erfgenamen van de overleden appellant geen partij zijn in de onderhavige zaak.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

A. [appellanten 1], wonende te [district 1],
B. [appellanten 2], wonende te [woonplaats 1] in [land],
C. [appellanten 3], wonende te [district 1],
D. [appellanten 4], wonende te [district 1],
E. [appellanten 5], wonende te [district 1],
F. [appellanten 6], wonende in het district [district 2],
G. [appellanten 7], wonende te [district 1],
appellanten, hierna aangeduid als “de erfgenamen”,
gemachtigde: mr. J. Kraag, advocaat,

tegen

DE NATIONALE BELEGGINGS- EN BEHEERS MAATSCHAPPIJ N.V.,
rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerde, hierna aangeduid als “NBBM”,
gemachtigde: mr. H.R. Schurman, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding uitgesproken vonnis d.d. 28 mei 2009 (A.R. No. 08-1440) tussen de erfgenamen als eisers in conventie tevens gedaagden in reconventie in kort geding en NBBM als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie in kort geding.

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handeling:
– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat de erfgenamen op 10 juni 2009 hoger beroep hebben ingesteld;
– de pleitnota overgelegd op 20 juli 2012;
– het antwoordpleidooi overgelegd op 01 februari 2013;
– het repliekpleidooi overgelegd op 15 maart 2013, met producties;
– het dupliekpleidooi en uitlating producties overgelegd op 19 april 2013;
– de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis welke aanvankelijk was bepaald op 02 augustus 2013, is nader bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het beroep
De erfgenamen waren op de dag van de uitspraak (28 mei 2009) ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. K. Brandon namens hun gemachtigde, terwijl NBBM noch in persoon noch bij gemachtigde was verschenen. De erfgenamen hebben bij schrijven van hun gemachtigde op 10 juni 2009 appèl aangetekend. De erfgenamen hebben derhalve tijdig appèl aangetekend en zijn daarin ontvankelijk.

3. De feiten
3.1 Aan de op 06 mei 1992 ab intestato overleden [naam 1] en zijn op 31 juli 2005 overleden echtgenote [naam 2], met wie hij in gemeenschap van goederen gehuwd is geweest (hierna: de erflaters), behoorde toe het navolgend onroerend goed:
het recht van erfpacht rustende op het perceelland groot 1,8939 ha, gelegen in het [district 3] aan de [straat] [district 1]-[woonplaats 2] deel uitmakende van de houttuinpolder op de kaart van S.O. Esajas van 25 februari 1975 door figuur ABCD (hierna: het litigieuze perceelland), door [naam 1] voornoemd verkregen door overschrijving van een afschrift van de beschikking d.d. 11 september 1975 op 15 september 1975, in register C deel 695 onder [nummer 1].

3.2 Tot de nalatenschap van de erfgenamen behoort het perceelland voornoemd.

3.3 [naam 2] voornoemd heeft bij onderhandse akte van koop/verkoop op 12 juli 1991 aan NBBM verkocht het gedeelte groot 0,9881 ha van het in het register onder [nummer 1] omschreven perceelland voor de koopsom van Sf 300.000,-, naderhand verhoogd met Sf 50.000,-, waarbij was overeengekomen dat het verkochte stuk perceelland zou worden overgedragen aan SURON MIJ N.V.

3.4 Bij verzoekschrift d.d. 17 oktober 1991 heeft [naam 2], als gevolmachtigde van [naam 1] [naam 1] (haar echtgenoot), aan de Minister van Natuurlijke Hulpbronnen verzocht om hem toestemming te verlenen om van het perceelland het deel groot 0,9881 ha te mogen overdragen aan SURON MIJ N.V.

3.5 [naam 2] heeft van de totale koopsom van Sf 350.000,- bij de koop op 12 juli 1991 het bedrag van Sf 50.000,- ontvangen en op 14 augustus 1992 heeft zij het saldo ontvangen middels een cheque van Sf 300.000,-.

3.6 Van de onderhandse koopakte is op 12 februari 1993 aantekening gemaakt in dagregister A deel 175 onder [nummer 2].

3.7 Bij vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 09 januari 1996 (A.R. No. 94-2450) in de zaak van De Naamloze Vennootschap De Nationale Bemiddelingsmaatschappij N.V. (NBM) tegen [naam 2] voornoemd, is NBM in conventie niet- ontvankelijk verklaard in haar vordering tot veroordeling van [naam 2] voornoemd om mee te werken aan de levering van het verkochte stuk perceelland groot 0,9881 ha en is de gevraagde vanwaardeverklaring op het in conservatoir beslag genomen verkochte stuk perceelland, geweigerd; in reconventie is het conservatoir beslag op het verkochte stuk perceelland groot 0,9881 ha opgeheven, onder de overweging dat [naam 2] alleen, niet bevoegd was het perceelland aan NBM te verkopen. Tegen dit vonnis is geen appèl aangetekend.

3.8 Bij vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding d.d. 28 mei 2009 (A.R.No. 08-1440) in de zaak van de erfgenamen tegen NBBM (het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld en hier aan de orde is), is de gevraagde voorziening in conventie geweigerd en zijn de erfgenamen in reconventie veroordeeld om mee te werken aan de juridische levering van het bij beschikking d.d. 11 september 1975 in erfpacht afgestane perceelland groot 1,8939 ha, gelegen in het [district 2] aan de [straat] onder verbeurte van een dwangsom van SRD 10.000,- voor elke keer dat zij in strijd handelen met dit vonnis, tot een maximum van SRD 100.000,-.

4. De vordering in eerste aanleg in conventie en in reconventie 4.1 De vordering in conventie De erfgenamen vorderen, zakelijk weergegeven, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad, de doorhaling te gelasten van de op 12 februari 1993 gepleegde aantekening van de onderhandse akte van koop/verkoop d.d. 12 juli 1991 in dagregister A deel 175 onder [nummer 2] van het hypotheekkantoor.

4.2 De vordering in reconventie
NBBM vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad de erfgenamen te veroordelen mee te werken aan de juridische levering van het perceelland groot 1,8939 ha onder verbeurte van een dwangsom van SRD 10.000,- per keer dat zij in strijd handelen met het te wijzen vonnis.

5. De grieven
De erfgenamen hebben een vijftal grieven aangevoerd op grond waarvan het vonnis waarvan beroep vernietigd dient te worden, zakelijk weergegeven neerkomende op:

Grief I: dat de kantonrechter ten onrechte in 4.2 van het vonnis a quo heeft overwogen dat de rechtsvoorganger van appellanten, [naam 2], bevoegd was om 0,9881 ha van het recht van erfpacht op het perceelland te mogen verkopen, daar echtelieden die in algehele gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd, zonder toestemming van de andere echtgenoot hun aandeel in een onroerend goed mogen verkopen, doch is voor de levering van dat aandeel de toestemming van de andere echtgenoot vereist. Volgens de erfgenamen heeft [naam 2] toch nog onbevoegd gehandeld, omdat zij ten tijde van de koop slechts gerechtigd was tot het deel groot 0,94695 ha, terwijl zij heeft verkocht 0,9881 ha, dus meer dan waar zij recht op had.

Grief II: dat de kantonrechter ten onrechte in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen dat de erfgenamen in het midden hebben gelaten dat zij een beroep doen op het gezag van gewijsde van het vonnis d.d. 09 januari 1996 met A.R.No. 94-2450, omdat zij, de erfgenamen, in hun conclusies, met name de punten 4 en 8 van de conclusie van repliek, duidelijk hebben aangegeven dat NBBM geen appèl tegen het litigieus vonnis heeft aangetekend, waardoor zij hebben aangegeven dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en dat derhalve de overweging van de kantonrechter dat [naam 2] niet bevoegd was om de koop/verkoopovereenkomst aan te gaan, weshalve de nietigheid van de koop/verkoopovereenkomst thans rechtens vaststaat tussen partijen, waarmede de erfgenamen wel degelijk expliciet een beroep hebben gedaan op het in gezag van gewijsde gaan van het vonnis.

Grief III: dat de kantonrechter ten onrechte de erfgenamen heeft veroordeeld om mee te werken aan de juridische levering van het recht van erfpacht op het perceelland groot 1,8939 ha, daar zij, de erfgenamen in punt 2 van hun conclusie van dupliek in reconventie hebben gesteld dat NBBM niet wettelijk heeft kunnen bewijzen dat zij een rechtsgeldige titel bezitten om de juridische levering van 1,8939 ha van het perceelland in rechte te vorderen, weshalve de vordering ook niet kon worden toegewezen.

Grief IV: dat de kantonrechter het vonnis waarvan beroep, uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, terwijl de erfgenamen stelselmatig hebben aangevoerd dat het vonnis d.d. 09 januari 1996 met A.R.No. 94-2450 in kracht van gewijsde is gegaan met als gevolg dat tussen partijen rechtens vaststaat dat de destijds gesloten koop/verkoopovereenkomst nietig is, waarmede zij, de erfgenamen duidelijk een beroep hebben gedaan op het gezag van gewijsde, hetgeen tot gevolg heeft dat de erfgenamen het onderhands geschrift hebben ontkend en betwist, weshalve ingevolge artikel 55 juncto 56 Rv de voorlopige ten uitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep niet kon worden bevolen. Bovendien kon de voorlopige ten uitvoerlegging ook niet worden bevolen, omdat het onderhands geschrift blijk geeft dat er aan NBBM is verkocht het perceelland groot 0,9881 ha en niet het recht van erfpacht op het perceelland groot 1,8939 ha.

Grief V: dat de kantonrechter de erfgenamen heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van NBBM gevallen, terwijl NBBM geen kosten proceskosten heeft gemaakt in het onderhavig geding.

6. De vordering in Hoger Beroep
De erfgenamen concluderen op deze gronden het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende in kort geding, alsnog bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie: de doorhaling te gelasten van de op 12 februari 1993 door, namens of ten behoeve van NBBM gepleegde aantekening in het dagregister A deel 175 onder [nummer 2] van het hypotheekkantoor met veroordeling van NBBM in de kosten aan beide zijden van het geding;
in reconventie: de gevraagde voorzieningen te weigeren.

7. Het verweer
NBBM heeft gemotiveerd verweer gevoerd – waarop voor zover nodig in de beoordeling zal worden ingegaan – ten slotte concluderende om het vonnis waarvan beroep in conventie en in reconventie te bevestigen, met dien verstande dat er een correctie plaatsvindt in de levering van het perceelland van 0,9881 ha instede van 1,8939 ha.

8. Vooraf
8.1 Het Hof stelt voorop dat bij het overlijden van één der partijen tijdens een aanhangig geding, het geding middels een akte of conclusie tot schorsing van het geding ingevolge artikel 185 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt geschorst, waarna middels een akte of conclusie tot hervatting van het geding wordt verzocht tot hervatting van het geding ten name van de rechtsopvolgers van de overledene, onder eventuele overlegging van een verklaring van erfrecht waaruit de namen en de woonplaatsen van de rechtsopvolgers blijken, alsmede te wiens name er zal worden voort geprocedeerd, waarop de wederpartij in de gelegenheid wordt gesteld zich daarover uit te laten. Ten slotte wordt bij vonnis in het incident bepaald wanneer en te wiens name het geding zal worden voortgezet.

8.2 Het Hof constateert dat er in casu appèl is aangetekend door de zeven oorspronkelijke eisers in eerste aanleg in conventie c.q. appellanten, terwijl het pleidooi is overgelegd ten name van zes van de appellanten en vier erfgenamen van appellant sub A, doch zonder gewag te maken van het overlijden van appellant sub A en zonder overlegging van een overlijdensakte en/of verklaring van erfrecht, nog minder een conclusie of akte tot schorsing en hervatting van het geding.

8.3 Nu het geding niet is geschorst, brengt de rechtspraktijk naar het oordeel van het Hof met zich mee dat er is voortgeprocedeerd ten name van de oorspronkelijke zeven eisers in conventie c.q. appellanten, weshalve de vier erfgenamen van de overleden appellant sub A, geen partij zijn in de onderhavige zaak.

9. De beoordeling
Het Hof acht het van belang om de grieven in de navolgende volgorde te beoordelen.

9. Grief I: de bevoegdheid van [naam 2] m.b.t. de koopovereenkomst d.d. 12 juli 1991.
9.1.1 NBBM beroept zich met betrekking tot de bevoegdheid van [naam 2] om de koopovereenkomst met haar aan te gaan, op het feit dat de koopsom is voldaan en het schrijven van de echtgenoot van [naam 2] d.d. 17 oktober 1991, waarin de vereiste toestemming voor overdracht door hem is verleend. Voorts voert NBBM aan dat de koopsom mede door de echtgenoot van [naam 2] is ontvangen.

9.1.2 De erfgenamen voeren hiertegen aan dat het schrijven d.d. 17 oktober 1991, hetwelk overigens niet door de echtgenoot van [naam 2] is ondertekend, geen blijk geeft dat de echtgenoot van [naam 2] de vereiste toestemming heeft verleend voor de overdracht. Voorts voeren de erfgenamen aan dat de kantonrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat zij niets van voormeld schrijven hebben gesteld, daar zij in punt 3 van hun conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie hebben gesteld dat het bescheid geen bestaan van een koop/verkoopovereenkomst tussen NBBM en de echtgenoot van [naam 2] aangeeft.

9.1.3 NBBM voert hiertegen aan dat de erfgenamen erkennen dat [naam 2] haar aandeel heeft verkocht en daarvoor de volledige koopsom heeft ontvangen, waarna [naam 2] in persoon en als gemachtigde van haar echtgenoot toestemming heeft gevraagd om het perceelland groot 0.9881 ha te mogen overdragen. Volgens NBBM hebben de erfgenamen niet kunnen weerleggen dat zij het schrijven niet van valsheid hebben beticht. NBBM persisteert bij hetgeen de kantonrechter terzake heeft overwogen in punt 4.2 van het vonnis.

9.1.4 Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 172 juncto artikel 173 van het Burgerlijk Wetboek (BW), een goed dat tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort, in beginsel onder het bestuur van ieder der echtgenoten staat, hetgeen inhoudt dat ieder der echtgenoten de bevoegdheid heeft om met betrekking tot dat goed daden van beheer en beschikking te verrichten, terwijl er voor vervreemding en bezwaring van registergoederen waarvan de ene echtgenoot niet zijn beroep of bedrijf maakt, steeds de medewerking van beide echtgenoten is vereist en indien deze medewerking c.q. toestemming niet is gegeven, de andere echtgenoot de vernietiging van de gepleegde rechtshandeling kan doen inroepen conform artikel 173 BW.

9.1.5 Gelet op hetgeen is overwogen onder 9.4.4 van dit vonnis, concludeert het Hof dat [naam 2] als de ene echtgenoot bevoegd was om de koopovereenkomst d.d. 12 juli 1991 aan te gaan, alsmede dat zij zelfs bevoegd was om het hele perceelland te verkopen. Naar het oordeel van het Hof hebben de erfgenamen niet betwist dat de echtgenoot van [naam 2] bij schrijven d.d. 17 oktober 1991, nog voor zijn overlijden, het verzoek heeft gedaan om het stuk perceelland groot 0,9881 ha aan SURON MIJ N.V. te mogen overdragen, evenmin is voornoemd schrijven van valsheid beticht, waardoor de medewerking c.q. toestemming van de echtgenoot van [naam 2] met betrekking tot de verkoop van het stuk perceelland aan NBBM rechtens tussen partijen vaststaat. Dit brengt met zich mee dat de verkoop voornoemd niet in strijd met artikel 172 BW is geschied, zodat de koopovereenkomst d.d. 12 juli 1991 rechtsgeldig is en de erfgenamen gehouden zijn tot levering van het verkochte stuk perceelland groot 0,9881 ha aan NBBM of een door haar aangewezen derde. Ten overvloede overweegt het Hof dat ook indien de toestemming c.q. medewerking van de echtgenoot niet zou hebben vastgestaan, zulks niet met zich mee zou hebben gebracht dat de koopovereenkomst niet rechtsgeldig was, omdat niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoot van [naam 2] ingevolge artikel 173 lid 2 BW op enig moment de nietigheid van de door rechtshandeling tegenover NBBM zou hebben ingeroepen. Tussen partijen staat vast dat [naam 2] de gehele koopsom heeft ontvangen. Naar het oordeel van het Hof heeft de kantonrechter derhalve terecht geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in conventie en tot toewijzing van de vordering in reconventie, met dien verstande dat de veroordeling tot juridische levering aan NBBM betreft het stuk perceelland groot 0,9881 ha deel van de bij beschikking d.d. 11 september 1975 [nummer 3] in erfpacht afgestane perceelland groot 1,8939 ha gelegen in het [district 2] aan de [straat] en deel uitmakende van de Houttuinpolder. De gevorderde dwangsom wordt thans bepaald op een maximum van SRD. 500.000,-.
Op grond van het voorgaande faalt grief I.

9.2 Grief II: het beroep op gezag van gewijsde.
9.2.1 NBBM voert hiertegen aan dat de erfgenamen hun stellingen niet met enige jurisprudentie hebben onderbouwd, noch naar enige expliciete literatuur hebben verwezen waaruit zulks blijkt. De door de kantonrechter onderbouwde motivering is daarom volgens NBBM niet weerlegd. Voorts verwijst NBBM naar de rechtsoverweging van de Kantonrechter waaruit de rechtsgeldigheid van de overeenkomst d.d. 09 juli 1991 blijkt.

9.2.2 Bij repliekpleidooi beroepen de erfgenamen zich met betrekking tot hun beroep op gezag van gewijsde, op de door hun overgelegde producties en de punten 4, 6 en 8 van de conclusie van repliek in conventie en punt 3 van hun conclusie van antwoord in reconventie d.d. 29 mei 2008, alsmede de punten 2 en 4 van hun conclusie van dupliek in reconventie d.d. 17 juli 2008, op grond waarvan zij, de erfgenamen concluderen dat zij derhalve een impliciet beroep op het gezag van gewijsde hebben gedaan.

9.2.3 NBBM voert hiertegen aan dat de erfgenamen erkennen dat zij geen uitdrukkelijk beroep hebben gedaan op gezag van gewijsde, doch wel een impliciet beroep, terwijl er ingevolge Surinaamse wetgeving en jurisprudentie een uitdrukkelijk beroep dient te worden gedaan, zodat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat er geen expliciet beroep is gedaan op gezag van gewijsde. NBBM voert tevens aan dat indien de erfgenamen nog in hoger beroep een expliciet beroep op gezag van gewijsde zouden willen doen, zij daarmede tardief zijn, nu zulks bij memorie van grieven had moeten plaatsvinden.

9.2.4 Het Hof overweegt dat het vonnis d.d. 09 januari 1996 met A.R.No. 94-2450 is gewezen tussen DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP DE NATIONALE BEMIDDELINGSMAATSCHAPPIJ (NBM) en [naam 2], waarbij geïntimeerde, DE NATIONALE BELEGGINGS- EN BEHEERS MAATSCHAPPIJ N.V. (NBBM) dus geen partij was. Niet is gesteld en evenmin is gebleken dat NBM en de NBBM, een en dezelfde partij zijn. Naar het oordeel van het Hof komt in de onderhavige zaak aan de erfgenamen als rechtsopvolgers van [naam 2], niet het recht toe om zich te beroepen op gezag van gewijsde van voornoemd vonnis, nu bedoeld vonnis tussen andere partijen is gewezen dan die betrokken in het onderhavig geding. Grief II van de erfgenamen faalt derhalve eveneens.

9.3 Grief IV: de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.
9.3.1 NBBM voert hiertegen aan dat de erfgenamen ten onrechte een beroep doen op artikel 55 juncto artikel 56 Rv aangezien zij hun stellingen (lees: niet) met feiten en omstandigheden hebben onderbouwd.

9.3.2 Aangezien het beroep op gezag van gewijsde niet opgaat, terwijl de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst d.d. 12 juli 1991 rechtens tussen partijen vaststaat, staat naar het oordeel van het Hof niets in de weg aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis ingevolge artikel 55 juncto 56 Rv. Grief IV wordt derhalve eveneens ongegrond bevonden.

9.4 Grief III: geen rechtsgeldige titel voor levering 1,8939 ha.
9.4.1 NBBM stelt zich op het standpunt dat het in casu om een schrijffout gaat welke noch de overeenkomst ongeldig noch het vonnis apert onjuist maken, weshalve zij geen bezwaar heeft dat het perceelland groot 0,9881 ha aan haar wordt geleverd.

9.4.2 Het Hof overweegt ten aanzien van deze grief dat het in casu duidelijk om een verschrijving gaat welke haar oorsprong vindt in het petitum van de vordering in reconventie, waardoor het vonnis waarvan beroep naar het oordeel van het Hof op dit stuk onjuist is en vernietigd dient te worden. Immers maakt de koopovereenkomst d.d. 12 juli 1991 duidelijk gewag van de verkoop/koop van het stuk perceelland groot 0,9881 ha, zodat nimmer de levering van 1,8939 ha kon zijn bevolen. Nu grief III gegrond is bevonden, zal het Hof in het dictum in zoverre hiermee rekening houden dat de juiste perceelgrootte wordt gehanteerd.

9.5 Grief V: de veroordeling in de proceskosten.
9.5.1 NBBM heeft zich aan het oordeel van het Hof gerefereerd met betrekking tot deze grief.

9.5.2 Naar het oordeel van het Hof zijn de erfgenamen als de in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, ten onrechte veroordeeld in de proceskosten ad SRD 110,-, omdat de erfgenamen de oorspronkelijke aanleggers van het geding in eerste aanleg waren en deze dus reeds waren voldaan door de erfgenamen, weshalve de proceskosten aan de zijde van NBBM gevallen moesten worden begroot op nihil. Hoewel grief V op grond van het voorgaande gegrond is bevonden en leidt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, acht het Hof geen termen aanwezig om op grond daarvan de zaak opnieuw inhoudelijk te beoordelen.

9.6 Het Hof overweegt dat op grond van de gegrondheid van de grieven III en V, het vonnis waarvan beroep vernietigd zal worden en opnieuw rechtdoende de vordering in conventie zal worden afgewezen en de vordering in reconventie zal worden toegewezen onder aanvulling van de gronden, één en ander als in het dictum te melden.

9.7 De erfgenamen zullen, als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de erfgenamen gevallen, zoals nader begroot in de beslissing.

10. De beslissing in hoger beroep in kort geding in conventie en in reconventie

Het Hof:

10.1 Vernietigt het vonnis d.d. 28 mei 2009 van de kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen tussen partijen in de zaak met A.R.No. 08-1440, waarvan beroep, en

OPNIEUW RECHTDOENDE:
In conventie
10.2 Weigert de gevraagde voorziening.

In reconventie
10.3 Veroordeelt de erfgenamen om mee te werken aan de juridische levering, althans aan de akte van transport, van het stuk perceelland groot 0,9881 ha deel van de bij beschikking d.d. 11 september 1975 [nummer 3] in erfpacht afgestane perceelland groot 1,8939 ha gelegen in het [district 2] aan de [straat] en deel uitmakende van de Houttuinpolder, onder verbeurte van een dwangsom van SRD.10.000,- (tienduizend Surinaamse Dollar) voor elke keer dat zij in strijd handelen met dit vonnis, tot een maximum van SRD. 500.000,- (vijfhonderdduizend Surinaamse Dollar).

10.4 Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

In conventie en in reconventie
10.5 Veroordeelt de erfgenamen in de proceskosten aan de zijde van NBBM gevallen in en tot aan de uitspraak begroot op Nihil;

10.6 Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

 

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Lid, mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 6 januari 2017 in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens de gemachtigden van partijen, advocaten mr. J. Kraag en mr. H.R. Schurman.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,

mr. M.E. van Genderen-Relyveld