- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-15082
- Uitspraakdatum 19 mei 2017
- Publicatiedatum 19 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Onderhoudskosten boedel . Niet tijdige uitkering aan erfgenamen.In eerste aanleg is bevolen om een akte van scheiding en deling op te maken tussen partijen inhoudende:
A) het onroerend goed wordt toebedeeld aan appellante en zal zij ook alle lasten dragen die op het onroerend goed rusten.
B) volgens het taxatierapport bedraagt de waarde van het onroerend goed ten tijde van de bezichtiging Euro 120.270,-.
Appellante zal wegens overbedeling, het aandeel van ieder der deelgerechtigden aan hen uitkeren en wel binnen zes maanden na uitspraak van het vonnis. Appellante gaat in beroep en voert aan dat alle mede-eigenaren verantwoordelijk zijn voor de kosten tot onderhoud. Het hof stelt dat ingevolge het bepaalde in artikel 1110 BW de boedelscheiding een declaratief karakter heeft, hetgeen betekent dat iedere erfgenaam geacht wordt onmiddellijk te zijn opgevolgd in het hem toebedeelde, dat wil zeggen vanaf het openvallen van de nalatenschap. De overige erfgenamen worden derhalve geacht nimmer de eigendom van het reeds toebedeeld goed te hebben gehad. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich mee dat het onroerend goed in casu vanaf het openvallen van de nalatenschap aan appellante in eigendom heeft toebehoord, met als gevolg dat de kosten van onderhoud en overige kosten met betrekking tot het onroerend goed vanaf het openvallen van de nalatenschap, in alle redelijkheid ten laste komen van appellante.
Appellante heeft er niet voor gekozen om de aandelen uit te keren binnen de door de kantonrechter bepaalde termijn, komt een eventuele waardevermindering en/of – vermeerdering voor rekening en risico van appellante.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[appellante],
wonende in [district],
appellante,
gemachtigde: mr. M. Tjon-Jaw-Chong, advocaat,
tegen
A. [geintimeerde sub A], wonende te [district],
B. [geintimeerde sub B], wonende te [woonplaats] in de Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. R. Denz, advocaat,
inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 24 juni 2015 (A.R.No. 14-3078) tussen geïntimeerden als eisers in eerste aanleg en appellante als gedaagde sub B in eerste aanleg, spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken/-handelingen:
– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat appellante op 16 juli 2015 hoger beroep heeft ingesteld;
– de pleitnota met producties overgelegd op 20 mei 2016;
– de antwoordpleitnota overgelegd op 05 augustus 2016;
– de repliekpleitnota overgelegd op 02 december 2016;
– de dupliekpleitnota overgelegd op 06 januari 2017;
– de rechtsdag voor de uitspraak die is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
2.1 Niet gesteld of gebleken is dat partijen op de dag van de uitspraak (24 juni 2015) van het vonnis in eerste aanleg in persoon of bij gemachtigde ter terechtzitting aanwezig dan wel vertegenwoordigd waren. Appellante heeft bij schrijven van haar procesgemachtigde d.d. 16 juli 2015 appèl aangetekend. Aan partijen is een afschrift van het vonnis waarvan beroep op 21 juli 2015 afgegeven, zodat appellante het appèl tijdig heeft ingesteld en daarin kan worden ontvangen, nu dit in ieder geval binnen dertig dagen na de dag van uitspraak is geschied.
3. De feiten
3.1 Appellante en geïntimeerde sub B, zijn kinderen, terwijl geïntimeerde sub A en de oorspronkelijke gedaagde sub A, kinderen zijn van een vóóroverleden kind van de op 17 maart 2006 in [district] overleden [naam 1] (de erflater).
3.2 Bij vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 10 november 2009 in de zaak met A.R.No. 09-1685, zijn partijen veroordeeld met elkaar over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap van de erflater, met benoeming tot boedelnotaris mr. D.S.P. Chitoe.
3.3 Tot de nalatenschap van de erflater behoort het navolgend onroerend goed:
het recht van grondhuur – vervallende op 26 april 2024 – op het perceelland groot 0,8527 ha, gelegen in [district] aan [adres], deel uitmakende van het perceelland bekend als serie C no. 8b van de voormalige dorpsgemeente [naam 2], thans bekend als [nummer], nader aangeduid op de overgelegde uitmetingskaart van de landmeter in Suriname F. Emanuels d.d. 25 september 1981 door de figuur met de letters BCEF.
3.4 Partijen hebben ten overstaan van de boedelnotaris voornoemd geen overeenstemming kunnen bereiken, weshalve het proces-verbaal van zwarigheden d.d. 09 december 2013 door notaris mr.D.S.P. Chitoe is opgemaakt en neergelegd ter Griffie der Kantongerechten.
3.5 Bij beschikking d.d. 28 januari 2015 heeft de kantonrechter in de zaak tussen partijen bekend onder A.R.No. 14-3078, tot deskundige benoemd de heer K. Sholles, teneinde de getaxeerde waarde van het onroerend goed vast te stellen.
3.6 Bij vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 24 juni 2015, waarvan beroep, is de boedelnotaris mr. D.S.P. Chitoe bevolen om een akte van scheiding en deling op te maken tussen partijen met onder andere de navolgende inhoud:
– het onroerend goed wordt toebedeeld aan appellante en zal zij ook alle lasten dragen die op het onroerend goed rusten.
– volgens het taxatierapport bedraagt de waarde van het onroerend goed ten tijde van de bezichtiging op 16 februari 2015, Euro 120.270,-. Appellante zal wegens overbedeling, het aandeel van ieder der deelgerechtigden genoemd in het proces-verbaal van zwarigheden opgemaakt door notaris mr.D.S.P. Chitoe op 09 december 2013, aan hen uitkeren en wel binnen zes maanden na uitspraak van het vonnis.
4. De vordering in eerste aanleg
Appellante heeft in eerste aanleg, zakelijk weergegeven, op grond van artikel 1101 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek (BW) gevorderd om bij beschikking partijen te doen oproepen ter terechtzitting te verschijnen en dat de behandeling der zaak zal worden bepaald, dat de akte van boedelscheiding zal worden verleden met inachtneming van het standpunt van appellante, zoals vervat in de akte van non-comparitie t.n.v. erfgenamen [naam 3] d.d. 09 december 2013 afkomstig van notaris mr. D.S.P. Chitoe.
5. De grieven
Appellante heeft een tweetal grieven aangevoerd op grond waarvan het vonnis waarvan beroep vernietigd dient te worden, die in de beoordeling nader zullen worden besproken.
6. De vordering in Hoger Beroep
Appellante concludeert op deze gronden het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende, alsnog het gevorderde toe te wijzen.
7. Het verweer
Geïntimeerden hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop voor zover nodig in de beoordeling zal worden ingegaan, ten slotte concluderende om het vonnis waarvan beroep te bevestigen.
8. De beoordeling
8.1 Grief I: alle mede-eigenaren zijn verantwoordelijk voor het in stand houden van het onroerend goed vanaf het overlijden van de erflater.
8.1.1 Appellante stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter in het vonnis in prima onder andere heeft beslist dat het litigieus onroerend goed aan haar wordt toebedeeld en dat zij ook alle lasten zal dragen die op het onroerend goed rusten, waaruit appellante begrijpt dat het die lasten zijn die vanaf de scheiding en deling het geval zullen zijn en dat tot het moment van de scheiding en deling, de erfgenamen als mede-eigenaren delen in de waardeverandering van het onroerend goed. Ter adstructie wordt verwezen naar pagina 159, Hoofdlijnen van het Surinaams Erfrecht, mr. C.R. Jadnanansing en mr. C.A. Kraan, 1998. Appellante voert aan dat hoewel zij in prima hierop uitdrukkelijk heeft gewezen, de kantonrechter daaraan voorbij is gegaan.
8.1.2 Geïntimeerden voeren hiertegen aan dat appellante hen de toegang tot het perceel en de opstallen, na het overlijden van de erflater, heeft verboden c.q. ontzegd, waardoor het aan appellante heeft gelegen dat zij alles heeft onderhouden. Geïntimeerden voeren voorts aan dat indien appellante van oordeel is dat zij vergoed dient te worden voor het onderhoud, dat deze kosten door drie dient te worden gedeeld. Tevens zijn geïntimeerden de mening toegedaan dat appellante alleen van de vruchten van de zich op het onroerend goed bevindende fruitbomen, heeft genoten, deze heeft geoogst en verkocht en de gelden ten eigen bate heeft aangewend. Volgens geïntimeerden dient appellante hiermee in te komen en aan hen af te staan. Geïntimeerden eisen tevens vergoeding van appellante voor het gebruik door haar van hun deel van de nalatenschap. De door appellante overgelegde kwitanties worden van valsheid beticht, omdat de werkzaamheden nooit zo zijn verricht en appellante de kwitanties nu pas produceert, terwijl zij deze zou moeten hebben gehad sinds de scheiding en deling gaande was.
8.1.3 Appellante ontkent dat zij geïntimeerden de toegang tot het onroerend goed heeft ontzegd en dat zij vruchten verkoopt.
8.1.4 Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 1110 BW de boedelscheiding een declaratief karakter heeft, hetgeen betekent dat iedere erfgenaam geacht wordt onmiddellijk te zijn opgevolgd in het hem toebedeelde, dat wil zeggen vanaf het openvallen van de nalatenschap. De overige erfgenamen worden derhalve geacht nimmer de eigendom van het reeds toebedeeld goed te hebben gehad. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich mee dat het onroerend goed in casu vanaf het openvallen van de nalatenschap aan appellante in eigendom heeft toebehoord, met als gevolg dat de kosten van onderhoud en overige kosten met betrekking tot het onroerend goed vanaf het openvallen van de nalatenschap, in alle redelijkheid ten laste komen van appellante. Bovendien, is naar het oordeel van het hof niet gesteld of gebleken dat appellante, die het uitsluitend gebruik van het onroerend goed heeft gehad vanaf het openvallen van de nalatenschap, de vermeende uitgaven zou hebben gedaan na daartoe toestemming te hebben verkregen van de overige erfgenamen dan wel dat het uitgaven zouden betreffen die onverwijld gedaan moesten worden. De kantonrechter in prima heeft dan ook terecht beslist dat het onroerend goed wordt toebedeeld aan appellante en dat zij ook alle lasten zal dragen die op het onroerend goed rusten.
Grief I is naar het oordeel van het hof derhalve ongegrond.
8.2 Grief II: het taxatierapport van taxateur K.A. Sholles.
8.2.1 Appellante stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat ze het niet eens is met het taxatierapport van Sholles dat veel hoger ligt dan het rapport dat in opdracht van geïntimeerde sub A is opgemaakt, en wel een verschil van € 28.929,-, terwijl in het rapport van Sholles slechts het Euro-bedrag is opgenomen en niet het SRD-bedrag op het moment van de taxatie.
8.2.2 Geïntimeerden voeren hiertegen aan dat het oude taxatierapport niet goed was, omdat de taxateur de toegang tot het perceel was verboden, waardoor het werk niet naar behoren was verricht. Bovendien dient bij de scheiding en deling een recent taxatierapport aanwezig te zijn. Dat alleen het Euro-bedrag in het taxatierapport is opgenomen, doet er niet toe, omdat volgens geïntimeerden appellante niet verboden is om in Surinaamse Dollars te betalen tegen de dagkoers voor de verkoop van Euro op de dag van betaling.
8.2.3 Appellante ontkent dat de eerste taxateur de toegang was ontzegd, getuige de foto’s van binnen en buiten de woning die zijn aangehecht aan het rapport, terwijl Sholles niet eens in de woning is geweest. Volgens appellante was de koers op de dag van de taxatie voor de Euro: 3,642 – 3,775, zodat de waarde in SRD op die dag volgens het taxatierapport is: SRD 438.023,34 – SRD 454.019,25. Appellante voert aan dat nergens in de wet is opgenomen dat bij scheiding en deling in Euro’s moet worden afgewikkeld, terwijl zij slechts een lening in SRD kan krijgen.
8.2.4 Het hof stelt voorop dat de tot de nalatenschap behorende goederen bij een scheiding en deling, moeten worden gewaardeerd naar de waarde die zij op het moment van de scheiding en deling hebben. Dit brengt met zich dat een vooraf, vóór de scheiding en deling, opgemaakt taxatierapport niet geldig is, tenzij partijen het eens zijn geworden dat de in dat rapport toegekende waarde tussen partijen zal gelden, hetgeen in casu niet is gebleken. De kantonrechter heeft derhalve terecht ingevolge artikel 1105 BW een deskundige benoemd voor de taxatie, waartegen overigens niet is gebleken dat er bezwaar is aangevoerd. Dat de taxatiewaarde in het rapport slechts is aangeduid in Euro’s, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de rechtsgeldigheid van het rapport van Sholles, nu appellante niet gehouden is het aandeel van de andere erfgenamen in Euro’s uit te betalen, doch zulks kan doen tegen de op de dag van uitbetaling geldende dagkoers voor de Euro. Aangezien appellante er niet voor heeft gekozen om de aandelen uit te keren binnen de door de kantonrechter bepaalde termijn, komt een eventuele waardevermindering en/of – vermeerdering voor rekening en risico van appellante. Grief II is naar het oordeel van het hof eveneens ongegrond.
8.3 Nu de door appellante aangevoerde grieven ongegrond zijn bevonden en het Hof ambtshalve geen termen aanwezig acht om de vordering opnieuw te beoordelen, zal de bespreking van het overig door partijen aangevoerde, als niet ter zake doende, buiten beschouwing worden gelaten. Het vonnis waarvan beroep zal, gelet op het vorenoverwogene, worden bevestigd, onder aanvulling van gronden als hiervoor overwogen.
8.4 Appellante zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van geïntimeerden in hoger beroep gevallen en zoals nader begroot in de beslissing.
9. De beslissing in Hoger Beroep
Het Hof:
9.1 Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton op 24 juni 2015 gewezen in de zaak tussen partijen bekend onder A.R.No. 14-3078, waarvan beroep, onder aanvulling van gronden.
9.2 Veroordeelt appellante in de proceskosten aan de zijde van geïntimeerden in hoger beroep gevallen en tot aan de uitspraak begroot op Nihil;
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid, en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 19 mei 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. C.A.F. Meijnaar namens advocaat mr. M. Tjon-Jaw-Chong, gemachtigde van appellante terwijl geïntimeerden noch in persoon noch bij gemachtigde zijn verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld.