- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-820
- Uitspraakdatum 03 februari 2017
- Publicatiedatum 11 augustus 2020
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
[verzoeker] stelt dat de ontslagbeschikking niet conform het bepaalde in artikel 44 lid 4 van het Politiehandvest aan hem in persoon is uitgereikt. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld, om door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van getuigen, te bewijzen dat [verzoeker] op zekere dag kennis had van het besluit neergelegd in de ontslagbeschikking.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
[verzoeker]
wonende in [district],
verzoeker, hierna ook aangeduid als ‘[verzoeker]’,
gemachtigde: mr. R.R. Lobo, advocaat,
tegen
DE STAAT SURINAME
meer in het bijzonder het Ministerie van Justitie en Politie,
zetelende te Paramaribo,
verweerder,
gevolmachtigde: mr. B. Tjin Liep Shie, Substituut Officier van Justitie,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.
Het procesverloop
- Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift d.d. 2 september 2013, ter griffie ingekomen op 3 september 2013 (met een productie);
- het verweerschrift d.d. 27 november 2013, ter griffie ingekomen op 28 november 2013 (met vijf producties);
- de beschikking van het Hof van 3 januari 2014 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 7 februari 2014;
- het proces-verbaal van de op 7 februari 2014 gehouden mondelinge behandeling;
- de akte van rectificatie, overgelegd op 7 februari 2014;
- de pleitnota overgelegd op 7 maart 2014;
- de antwoordpleitnota d.d. 2 mei 2014;
- de repliekpleitnota d.d. 4 juli 2014;
- de dupliekpleitnota d.d. 15 juli 2014.
- De rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
De feiten
2. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:
2.1. [verzoeker] werd wegens het plegen van ernstig plichtsverzuim bij beschikking van de Korpschef van het Korps Politie Suriname [naam 1] d.d. 1 februari 2013 ingaande even vermelde datum buiten functie gesteld en op basis van artikel 66 lid 2 sub a van de Personeelswet geschorst in zijn ambt;
2.2. [verzoeker] is door tussenkomst van de politiearts op dinsdag 28 januari 2013 onderworpen aan een urine- en drugstest;
2.3. Blijkens het medisch resultaat van het Medisch Diagnostisch Laboratorium voor Artsen en Specialisten medilab is [verzoeker] positief bevonden op het gebruik van Marihuana
2.4. [verzoeker] was bij beschikking d.d. 18 oktober 2012, voorzien van het K.A.[nummer 1] en Bureau [nummer 2] de tuchtstraffen van [nummer 1] en Bureau [nummer 2] de tuchtstraffen van één maand schorsing en van voorwaardelijk ontslag opgelegd met een proeftijd van 1 jaar;
2.5.[verzoeker] heeft in zijn mondeling verweer op het gehouden Korpsrapport d.d. 14 maart 2013 aangegeven dat hij inderdaad marihuana heeft gekocht bij een onbekende manspersoon; dat dit de eerste keer is geweest dat hij marihuana heeft gerookt en dat hij de marihuana had gerookt uit nieuwsgierigheid op de werking daarvan;
2.6.In een brief d.d. 15 februari 2013, met als onderwerp verweer en gericht aan de Korpschef [naam] heeft [verzoeker] onder meer aangegeven dat hij slechts een keer heeft geproefd hoe de drugs “Jammi” proeft en dat hij geen regelmatige drugsgebruiker is;
2.7.[verzoeker] is bij beschikking met bekend onder bureau [nummer 3] , KA [nummer 4], hierna ook de “ontslagbeschikking” genoemd, de tuchtstraf van ontslag uit Staatsdienst aangezegd.
De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1.[verzoeker] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a) nietigverklaring van de ontslagbeschikking en rehabilitatie in de rang waarin hij diende met toekenning van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 49 van het Politiehandvest;
b) dat verweerder het vonnis binnen een (1) week na betekening of binnen een door het hof vast te stellen termijn uitvoert onder verbeurte van een dwangsom van SRD 100.000,- voor elke dag waarop verweerder in gebreke blijft uitvoering te geven aan het vonnis;
c) Kosten rechtens.
3.2.[verzoeker] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de ontslagbeschikking niet krachtens artikel 44 lid 4 van het Politiehandvest in persoon aan hem is verstrekt, maar is verstrekt aan zijn broer op 13 mei 2013.
3.3.[verzoeker] stelt ook dat het schenden van artikel 44 lid 4 van het Politiehandvest niet in zijn nadeel kan werken voor wat betreft het berekenen van de termijn zoals genoemd in artikel 80 lid 1 sub b van de Personeelswet, aangezien hij pas op 08 augustus 2013 bekend is geworden met de inhoud van de ontslagbeschikking.
3.4.[verzoeker] stelt verder dat hij op basis van een gerucht is onderworpen aan een drugstest en dat hij niet geconfronteerd is met de resultaten hiervan. Verweerder heeft hiermee niet alleen het motiveringsbeginsel geschonden, maar ook het zorgvuldigheids-, gelijkheid- en fair play beginsel zijnde algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering waarop voor zover nodig bij de beoordeling zal worden ingegaan.
Bevoegdheid
4. Op grond van artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet oordeelt het Hof onder meer over vorderingen tot nietigverklaring van een ten aanzien van een ambtenaar of gewezen ambtenaar genomen, voor nietigverklaring vatbaar, besluit wegens strijd met een wettelijk voorschrift of wegens kennelijk ander gebruik van een bevoegdheid dan tot het doel waartoe die bevoegdheid is gegeven, dan wel wegens strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. Blijkens het tweede lid van dat artikel zijn besluiten tot schorsing of ontslag vatbaar voor nietigverklaring. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat het Hof bevoegd is kennis te nemen van de vordering van [verzoeker].
Ontvankelijkheid
5.1. Geconstateerd wordt dat [verzoeker] opkomt tegen het besluit van de Minister van Justitie en Politie om hem te ontslaan uit Staatsdienst. Volgens artikel 80 lid 1 sub a van de Personeelswet jo. artikel 47 lid 4 sub a van het Politiehandvest is een vordering ingediend een maand nadat het besluit ter kennis van [verzoeker] is gebracht, danwel hij geacht kan worden van het besluit kennis te hebben genomen, niet ontvankelijk.
5.2. Alszijnde enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist mag als vaststaand worden aangenomen dat de ontslagbeschikking op 13 mei 2013 aan een broer van [verzoeker] is uitgereikt.
5.3.[verzoeker] stelt dat de ontslagbeschikking niet conform het bepaalde in artikel 44 lid 4 van het Politiehandvest aan hem in persoon is uitgereikt en dat hij de ontslagbeschikking pas op 8 augustus 2013 onder ogen heeft gehad, weshalve ervan uit moet worden gegaan dat verzoeker pas op laatstgenoemde datum bekend is geworden met de inhoud van de genoemde ontslagbeschikking.
5.4.Verweerder stelt hierop dat [verzoeker] kennis heeft genomen van de ontslagbeschikking op 14 mei 2013 daar [verzoeker], naar zeggen van verweerder, op 14 mei 2013 heeft gebeld naar de afdeling Interne Tuchtzaken en daarbij te woord werd gestaan door onder-inspekteur [naam 2], bij wie [verzoeker] tijdens het gevoerde gesprek expliciet de vraag betreffende de ingangsdatum van zijn ontslag aan de orde heeft gesteld.Verweerder stelt voorts dat daar [verzoeker] zijn vordering heeft ingesteld op 3 september 2013 hij derhalve op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 4 onder a van het Politiehandvest [verzoeker] tardief is in zijn vordering en dient [verzoeker] niet te worden ontvangen in zijn vordering danwel dient het verzoek (de vordering) te worden afgewezen alszijnde ongegrond en onbewezen.
5.5. Ter gelegenheid van het verhoor van partijen heeft [verzoeker] ontkend op 14 mei 2013 kennis te hebben genomen van de ontslagbeschikking en contact te hebben opgenomen met de afdeling Interne Tuchtzaken.
5.6.Uit de stellingname van partijen over en weer staat vast dat verweerder de ontslagbeschikking niet ingevolge het bepaalde in artikel 44 lid 4 van het Politiehandvest in persoon aan [verzoeker] heeft uitgereikt.Gelet op het gevoerde ontvankelijkheids verweer van verweerder en nu [verzoeker] heeft ontkend op 14 mei 2013 bekend te zijn geweest met het besluit neergelegd in de ontslagbeschikking danwel kennis te hebben genomen van genoemd besluit zal verweerder in de gelegenheid worden gesteld middels aan te dragen feiten en omstandigheden te bewijzen dat [verzoeker] geacht wordt op 14 mei 2013 kennis te hebben gehad van het besluit neergelegd in de ontslagbeschikking.
5.7. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het Hof:
En alvorens verder te beslissen:
Stelt verweerder in de gelegenheid, draagt hem voorzover nodig daartoe op om door alle middelen rechtens, meer in het bijzonder door het horen van getuigen, te bewijzen dat [verzoeker] op 14 mei 2013 kennis had van het besluit neergelegd in de ontslagbeschikking.
Bepaalt dat het getuigenverhoor ter fine van het voorgaande wordt gehouden op vrijdag 3 maart 2017 om 12.00 uur des middags in raadkamer van het hof zitting houdende aan de Grote Combéweg 2 te Paramaribo ten overstaan van een Rechter-Commissaris, als hoedanig hierbij wordt benoemd, mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President van dit Hof;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu en mr. M.V. Kuldip Singh, Leden en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan,Fungerend-President, bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 3 februari 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein
w.g. A. Charan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. B. Tjin Liep Shie, gevolmachtigde van verweerder, terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr.M.E. van Genderen-Relyveld