- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-15178
- Uitspraakdatum 07 april 2017
- Publicatiedatum 20 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Beslag en executierecht. Geen toestemming tot het leggen van conservatoir beslag.
Verzoeker geeft aan dat hij schade lijdt door de wanprestatie althans door het onrechtmatig handelen en nog meer schade zal lijden indien de gedaagde, de kans krijgt om het perceel te vervreemden alvorens hij zijn vordering tot levering van het perceel op grond van de optie in rechte kan afdwingen;
Hij vordert aan het Hof om hem toestemming te verlenen ten laste van de gedaagden conservatoir beslag te doen leggen ter verzekering van zijn vordering.
Het Hof stelt dat door de verzoeker niet summierlijk blijk is gegeven van een deugdelijke, op geld waardeelbare vordering, gelijk de artikelen 591 en 592 juncto artikel 639 Brv. voorschrijven; de grondslag van de vordering is immers nakoming van de overeenkomst met betrekking tot het verstrekken van een koopoptie en is door verzoeker gesteld noch gebleken op welke wijze de vermeende wanprestatie van gedaagden, schade zou veroorzaken. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit het verzoekschrift niet van enige verplichting tot levering van het perceel, zodat zulks niet kan leiden tot het verlenen van de door hem gevraagde toestemming tot het doen leggen van het conservatoir beslag.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME G.R.No. 15178
BESCHIKKING
Gelezen het schrijven van de procesgemachtigde van [verzoeker], hierna aangeduid als [verzoeker] , van 23 augustus 2016, waarbij het middel van hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 17 augustus 2016 gegeven in de procedure bekend onder A.R.No. 16-3971 welke door [verzoeker] is aangelegd tegen de Stichting La Prevoyance en [gedaagde], hierna aangeduid als “de Stichting”en “[gedaagde]”;
Constaterende, dat zijdens [verzoeker] geen grieven tegen de betreffende beschikking zijn aangebracht;
Constaterende voorts, dat [verzoeker] in de betreffende beschikking van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 17 augustus 2016 per abuis is aangeduid als “[naam]”, zodat in dit appel zulks wordt verbeterd;
Overwegende:
1. Dat [verzoeker] bij verzoekschrift d.d. 10 augustus 2016 in de procedure bekend onder A.R.No. 16-3971 heeft gesteld:
a. dat hij op 16 oktober 2007 met [gedaagde] een huurovereenkomst heeft gesloten ten aanzien van het perceel gelegen te [woonplaats] op de hoek van [adres] – hierna aangeduid als “het perceel”, alsook dat daarbij uitdrukkelijk een optie tot koop van het gehuurde is bedongen;
b. dat de huurovereenkomst steeds stilzwijgend is verlengd;
c. dat [gedaagde] op 4 maart 2009 het perceel heeft overgedragen aan de Stichting;
d. dat [gedaagde] enig bestuurder is van de Stichting;
e. dat in januari 2016 hij met [gedaagde], in de hoedanigheid van enig bestuurder van de Stichting, heeft afgesproken dat de koopoptie sindsdien geldt tegen de Stichting, alsook dat de koopoptie op schrift zou worden gesteld en ondertekend ten kantore van de notaris mr. T.A. Jaipersaud-Badal;
f. dat [gedaagde] het op de afgesproken datum heeft laten afweten en sindsdien niet bereikbaar is voor hem, [verzoeker];
g. dat hij door [gedaagde] bij deurwaardersexploot is gesommeerd tot ontruiming van het perceel;
h. dat [gedaagde] een procedure tot ontruiming tegen hem heeft aangelegd, welke bekend onder A.R.No. 16-3340;
i. dat de Stichting en [gedaagde] weigeren de aan hem verleende optie volgens afspraak te ondertekenen ten overstaan van de notaris;
j. dat de Stichting en [gedaagde] zich schuldig maken aan een onrechtmatige daad jegens hem; zij hebben immers zich niet gehouden aan de afspraak tot het vastleggen van de koopoptie en [gedaagde] heeft, als enig bestuurslid van de Stichting, nadat de optie was verleend een hypotheek gevestigd op het perceel;
k. dat hij bevreesd is dat de Stichting doende is het perceel te verkopen aan een derde; in een door [gedaagde] tegen hem, [verzoeker] aangelegde procedure strekkende tot ontruiming van het perceel, is door [gedaagde] gesteld dat hij een koper heeft die de woning vrij van huur wenst over te nemen;
l. dat hij schade lijdt door de wanprestatie van de Stichting en [gedaagde] , althans door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en nog meer schade zal lijden indien de Stichting, althans [gedaagde] als enig bestuurslid van de Stichting, de kans krijgt om het perceel te vervreemden alvorens hij zijn vordering tot levering van het perceel op grond van de optie in rechte kan afdwingen;
2. dat [verzoeker] in voormeld verzoekschrift heeft gevorderd hem toestemming te verlenen ten laste van de Stichting en [gedaagde] conservatoir beslag te doen leggen ter verzekering van zijn vordering begroot op de door partijen in de optie overeengekomen koopsom van het perceel ad € 225.000,=;
3.dat bij beschikking d.d. 17 augustus 2016 het verzoek tot het verlenen van toestemming voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van de Stichting en [gedaagde] door de Kantonrechter in het Eerste Kanton is afgewezen. Daartoe is overwogen dat [verzoeker] niet summierlijk blijk heeft gegeven van een deugdelijke, op geld waardeelbare vordering, gelijk de artikelen 591 en 592 juncto artikel 639 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorschrijven; de grondslag van de vordering is immers nakoming van de overeenkomst met betrekking tot het verstrekken van een koopoptie en is door [verzoeker] gesteld noch gebleken op welke wijze de vermeende wanprestatie van gedaagden, de door [verzoeker] op € 225.000,= begrote schade zou veroorzaken;
4. dat naar het oordeel van het Hof uit het door [verzoeker] ingediend verzoekschrift niet blijkt van enige verplichting tot levering van het perceel, zodat zulks niet kan leiden tot het verlenen van de door hem gevraagde toestemming tot het doen leggen van het conservatoir beslag;
5. dat in casu het verwijt aan de Stichting en [gedaagde] is dat zij, in strijd met hetgeen is afgesproken, hebben nagelaten de koopoptie ten overstaan van de notaris te ondertekenen; dat immers een dergelijke verplichting tot schriftelijke vastlegging van hetgeen tussen partijen is overeengekomen, naar het oordeel van het Hof, niet op geld waardeerbaar is;
Concluderende, dat gelet op het hiervoor onder 4. en 5. overwogene, de Kantonrechter in het Eerste Kanton in diens beschikking van 17 augustus 2016 terecht heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat [verzoeker] een op geld waardeerbare vordering heeft op de Stichting en [gedaagde], welk besluit evenwel onvoldoende is gemotiveerd, zodat deze beschikking zal worden bevestigd onder aanvulling van gronden.
Beschikkende:
Bevestigt de beschikking van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 17 augustus 2016 in de procedure bekend onder A.R.No. 16-3971 onder aanvulling van gronden.
Aldus gegeven door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President en mr. S.S.S. Wijnhard, Lid en mr. J.M. Jensen, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. A. Charan, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 7 april 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen noch in persoon noch bij gemachtigde verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld