SRU-HvJ-2017-6

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-15122A
  • Uitspraakdatum 02 juni 2017
  • Publicatiedatum 20 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Rechtsgeldigheid overeenkomst. Vordering scheiding en deling van de nalatenschap.
    Het Hof komt tot het oordeel dat er in casu sprake is van giften, nu uit de koopovereenkomsten duidelijk blijkt dat het niet anders kan zijn geweest, dan dat het de bedoeling van de erflaters was om bepaalde geïntimeerden te bevoordelen middels de koopovereenkomsten, aangezien de koopsom van SRD 1,- nimmer de reële waarde van de respectieve onroerende goederen kan zijn.
    Het Hof overweegt voorts dat aangezien uit de koopovereenkomsten niet blijkt dat de gedane giften zijn vrijgesteld van inbreng, de onroerende goederen als vermeld in de koopovereenkomst ingevolge artikel 1113 lid 1 BW dienen te worden ingebracht in de nalatenschap van de erflaters.

Uitspraak

G.R.No. 15122A

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van

A.[appellant sub A],

B.[appellant sub B],

C.[appellante sub C],

D.[appellant sub D],

E.[appellant sub E],

F.[appellant sub F],

allen wonende in [district], appellanten, gemachtigde: mr. M.A. Guman, advocaat,

tegen

1.[geïntimeerde sub 1],

2.[geïntimeerde sub 2],

3.[geïntimeerde sub 3], allen wonende in [district], geïntimeerden, gemachtigde: mr. J.R. Garib, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis van 20 oktober 2015 (A.R.No. 12-2335) tussen appellanten als eisers in eerste aanleg en geïntimeerden als gedaagden in eerste aanleg, spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

1. Het procesverloop

1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handeling:

– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat appellanten op 21 oktober 2015 hoger beroep hebben ingesteld;

– de memorie van grieven met een productie overgelegd op 24 december 2015;

– ten dage bepaald voor pleidooi, heeft de procesgemachtigde van appellanten mondeling gepersisteerd bij de memorie van grieven en heeft hij gevraagd om vonnis te wijzen terwijl de procesgemachtigde van geïntimeerden eveneens mondeling heeft gevraagd om vonnis te wijzen;

– de rechtsdag voor de uitspraak die nader was bepaald op 3 maart 2017, doch bij vervroeging op heden.

2. De ontvankelijkheid van het beroep

Partijen waren op de dag van de uitspraak (20 oktober 20 1 5) noch in persoon noch bij gemachtigde ter terechtzitting aanwezig. Appellanten hebben bij schrijven van hun procesgemachtigde op 21 oktober 2015 appel aangetekend, terwijl een afschrift van het vonnis per griffiersbrief d.d. 08 december 2015 naar partijen is verzonden. Gesteld noch gebleken is dat appellanten niet tijdig in appel zijn gekomen, zodat appellanten in hun appel kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

3.1 Aan [naam 1] gehuwd met [naam 2], is bij beschikking van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer d.d. 03 maart 2003, LaD [nummer], het recht van grondhuur ter uitoefening van de tuinbouw voor de duur van 40 jaren, verleend op het perceelland groot 3,0348 ha, gelegen in [district] te [adres] bekend als [nummers] en nader aangeduid op in viervoud overgelegde uitmetingskaart van de landmeter in Suriname Frits M. Sanrawi, MSc., d.d. 24 september 2002 met de letters ABCD.

3.2 Blijkens onderhandse koopovereenkomst I d.d. 14 januari 2010, hebben dhr. [naam 1] en mevr. [naam 2] (thans erflaters), die hun respectieve duimafdrukken na voorlezing in de hindoestaanse taal door een beëdigde tolk, in tegenwoordigheid van de alhier residerende notaris mr. G.M.R.S. Ramautar onder de koopovereenkomst hebben geplaatst, aan geïntimeerde sub 1 verkocht: het deel groot 71 33,56 m2 gelegen in [district] te [adres], aangeduid op de kaart van de landmeter C.A. Cairo, Les., d.d. 05 oktober 2009 met de letters AFED, deel uitmakende van het recht van grondhuur, ter uitoefening van de tuinbouw, vervallen 25 april 2043, op het perceelland groot 3, 0348 ha, gelegen in [district] te [adres], bekend als [nummers] en nader aangeduid op de in viervoud overgelegde uitmetingskaart van de landmeter Frits M. Sanrawi, MSc., d.d. 24 september 2002 met de letters ABCD (hierna onroerend goed I), voor de koopsom van SRD 1,- waarvoor kwijting is verleend en waarbij aan de koper onherroepelijke last en volmacht is verleend om het gekochte na verkregen toestemming op zijn naam te doen overschrijven, van welke koopovereenkomst op 18 januari 2010 aantekening is gemaakt in de registers ten hypotheekkantore onder [nummer 2].

3.3 Blijkens onderhandse koopovereenkomst II d.d. 14 januari 2010, hebben dhr. [naam 1] en mevr. [naam 2] (thans erflaters), die hun respectieve duimafdrukken na voorlezing in de hindoestaanse taal door een beëdigde tolk, in tegenwoordigheid van de alhier residerende notaris mr. G.M.R.S. Ramautar onder de koopovereenkomst hebben geplaatst, aan geïntimeerde sub 2 verkocht: het deel groot 0,8114 ha, gelegen in [district] te [adres], aangeduid op de kaart van de landmeter H Soedhwa, Lcs., d.d. 14 december 2009 met de letters EFGH, deel uitmakende van het recht van grondhuur, ter uitoefening van de tuinbouw, vervallen 25 april 2043, op het perceelland groot 3, 0348 ha, gelegen in [district] te [adres], bekend als [nummers] en nader aangeduid op de in viervoud overgelegde uitmetingskaart van de landmeter Frits M. Sanrawi, MSc., d.d. 24 september 2002 met de letters ABCD (hierna onroerend goed II), voor de koopsom van SRD 1,– waarvoor kwijting is verleend en waarbij aan de koper onherroepelijke last en volmacht is verleend om het gekochte na verkregen toestemming op zijn naam te doen overschrijven, van welke koopovereenkomst op 20 januari 2010 aantekening is gemaakt in de registers ten hypotheekkantore onder [nummer 3].

3.4 [naam 1] is op 19 mei 2010 te Paramaribo overleden en is gehuwd geweest met [naam 2], die op 09 september 2012 te Paramaribo is overleden (de erflaters).

3.5 Appellanten sub A t/m D en geïntimeerden zijn kinderen van de erflaters, terwijl appellanten sub E en F kleinkinderen zijn van de erflaters, zijnde kinderen van een vooroverleden zoon van de erflaters

3.6 Bij beschikking van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Grond- en Bosbeheer d.d. 16 oktober 2014, LaD [nummer 4] is goedgekeurd dat door [naam 1] wordt overgedragen aan geïntimeerde sub B het navolgend onroerend goed: het recht van grondhuur op het stuk grond groot 0,8114 ha, nader aangeduid op de overgelegde kaart van de landmeter in Suriname H. Soedhwa, Lcs., d.d. 14 december 2009 met de letters EFGH, deel uitmakende van het bij dezerzijdse beschikking van 02 januari 2003 [nummer 5] in grondhuur ter uitoefening van de tuinbouw afgestane perceelland groot 3,0348 ha, gelegen in [district] te [adres], bekend als [nummers].

3.7 Blijkens verklaring van de alhier residerende notaris mr. J.G. Kemp d.d. 10 februari 2015, is heden aan geïntimeerde sub B geleverd het navolgend onroerend goed: Een stuk grand met de titel ’grondhuur ’, groot 08114 4 ha, gelegen in [district], te [adres], aangeduid op de kaart van de landmeter H Soedhwa, Lcs., d.d. 17 december 2014 met de letters EFGH, waarbij aan de ommezijde van de kaart aantekening is gesteld door de landmeter G.A. Halfhide, BSc., d.d. 1 6 december 2014, dat het perceelland voortaan bekend zal staan als [adres] [nummer 6], deel uitmakende het recht van grondhuur ter uitoefening van de tuinbouw voor de duur vervallende 25 april 2043, groot 3,0348 ha te [adres], [nummers] en nader aangeduid op de in viervoud overgelegde uitmetingskaart van de landmeter in Suriname Frits M. Sanrawi, MSc., d.d. 24 september 2002 met de letters ABCD.

Bij vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 20 oktober 2015 tussen partijen bekend onder A.R.No. 12-2335, waarvan beroep, is voor recht verklaard dat de tussen de erflaters en gedaagden sub A en B aangegane overeenkomsten van koop/verkoop d.d. 14 januari 201 0 en 16 januari 2010 schenkingen betreffen en dat die dienen te worden ingebracht bij de scheiding en deling van de nalatenschap van de erflaters.

4. De vordering in eerste aanleg

Appellanten hebben, zakelijk weergegeven, na wijziging van eis, gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

A. geïntimeerden te veroordelen om binnen 1 maand na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, samen met appellanten over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap van de heer [naam 1] overleden op 19 mei 2010 en van [naam 2] overleden op 09 september 2012;

B. te benoemen een notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden der scheiding en deling zullen plaatsvinden, voor zover partijen het hierover niet eens mochten worden binnen een maand na betekening van het ten deze te wijzen vonnis en van een of meer onzijdige personen voor gedaagden, indien zij weigeren mochten of nalaten zullen, hun medewerking te verlenen aan de scheiding en deling;

C.I Primair: nietig te verklaren, althans te vernietigen de overeenkomsten van koop/verkoop d.d. 14 januari 2010 en 16 januari 2010 m.b.t. de onroerende goederen I en II;

Subsidiair: voor recht te verklaren dat genoemde overeenkomsten van koop/verkoop, voorgenomen schenkingen betreffen en dienen te worden ingebracht bij de scheiding en deling van de nalatenschap van [naam 1];

C.2 de doorhaling te gelasten van de inschrijvingen van bedoelde overeenkomsten in de registers van het hypotheekkantoor onder [nummer 2] en [nummer 3].

5. De grieven

Appellanten hebben een viertal grieven aangevoerd welke bij de beoordeling van het geschil zullen worden verwoord en behandeld.

6. De vordering in Hoger Beroep

Appellanten concluderen in dit hoger beroep op deze gronden appellanten ontvankelijk te willen verklaren in hun beroep en te vernietigen het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende geïntimeerden alsnog te veroordelen zoals gevorderd in eerste aanleg.

7. Het verweer

Geïntimeerden hebben op de door appellanten aangevoerde grieven geen verweer gevoerd, doch hebben vonnis gevraagd.

8. De beoordeling

8.1 Grief I: de conclusie dat er geen nalatenschap is.

8.1.1 Appellanten voeren aan dat de kantonrechter in eerste aanleg ten onrechte de gevorderde scheiding en deling heeft afgewezen, terwijl tussen partijen in confesso is dat de scheiding en deling van de nalatenschap van de erflaters niet heeft plaatsgevonden. Immers, appellanten hebben nimmer gesteld dat slechts het recht van grondhuur op het perceelland het enige vermogen is.

8.1.2 Geïntimeerden hebben in eerste aanleg aangevoerd dat zij geen bezwaar hebben tegen de scheiding en deling van de nalatenschap van de erflaters, doch is het volgens hun van eminent belang dat de onroerende goederen I en II niet vallen in de nalatenschap, weshalve er dus geen scheiding en deling daarvan kan plaatsvinden.

8.1.3 Het hof overweegt dat als niet betwist vaststaat tussen partijen dat er een te verdelen boedel bestaat, welke meer omvat dan het in grondhuur uitgegeven perceelland. Meer nog, naar het oordeel van het hof omvatten de onroerende goederen I en II samen – zonder nog te praten over de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomsten – slechts de helft van het in grondhuur uitgegeven perceelland aan de vader van partijen. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter in eerste aanleg ten onrechte geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde scheiding en deling van de nalatenschap van de erflaters, nu vaststaat dat er een opengevallen nalatenschap is waarvan de scheiding en deling nog niet heeft plaatsgevonden. Grief I is derhalve gegrond en leidt reeds tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.

8.2 Grief II: de conclusie dat het recht van grondhuur van rechtswege is vervallen.

8.2.1 Appellanten voeren aan dat de kantonrechter in eerste aanleg ten onrechte onder 4.1 van de beoordeling heeft geconcludeerd dat het recht van grondhuur van rechtswege zou zijn vervallen op grond van artikel 16 van het Decreet Uitgifte Domeingrond (DUD), waarbij de kantonrechter naar hun oordeel voorbij is gegaan aan de zinsnede van het bepaalde in lid 2 van dat wetsartikel: ”…tenzij in geval van overmacht… ”, waarvan in casu sprake is, daar er weigerachtige erfgenamen zijn en er een rechtsgeschil is over de rechtsgeldigheid van de door de erflaters en bepaalde erfgenamen gepleegde rechtshandelingen. Immers, ook al zou het recht van grondhuur op bedoelde percelen zijn vervallen, dan nog komt de beterschap op het perceelland aan de erfgenamen toe. Overigens achten appellanten het bepaalde in voornoemd artikel in strijd met het karakter van het zakenrecht, daar zakelijke rechten op onroerende goederen niet van rechtswege kunnen vervallen.

8.2.2 Het hof overweegt dat ingevolge artikel 16 lid 1 DUD uitdrukkelijk voorschrijft dat het recht van grondhuur van rechtswege vervalt, doch is dit niet zonder meer het geval, met name indien er sprake is van overmacht ingevolge artikel 16 lid 2 DUD. Voorts is het in de praktijk gebleken dat erfgenamen ook na de 18 maanden na het overlijden van de grondhuurder, in de gelegenheid worden gesteld om alsnog in aanmerking te komen voor het recht van grondhuur op het perceel. Bovendien, overweegt het hof dat geïntimeerden sub A en B reeds een onherroepelijke volmacht hebben om toestemming te verkrijgen met betrekking tot de aan hun geschonken delen op hun namen. In ieder geval blijkt naar het oordeel van het hof uit de overgelegde producties dat aan geïntimeerde sub B reeds toestemming is verleend voor overdracht van een deel van het onroerend goed op zijn naam, hetgeen volgens verklaring van de notaris reeds is geschied.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg derhalve ten onrechte geconcludeerd dat het recht van grondhuur op het perceelland van rechtswege reeds was vervallen. Grief II is gegrond en leidt eveneens tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.

8.3 Grief III: de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomsten.

8.3.1 Appellanten voeren aan dat de kantonrechter in eerste aanleg de gevorderde nietigverklaring dan wel vernietiging van de koopovereenkomsten niet dan wel niet voldoende gemotiveerd heeft afgewezen, terwijl de kantonrechter voorbij is gegaan aan hun ter zake aangeboden

8.3.2 Appellanten hebben in eerste aanleg aangevoerd dat de koopovereenkomsten niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, doch was de erflater wel voornemens om het perceelland onder bepaalde kinderen te verdelen (schenken); echter is de verdeling niet voltooid omdat de erflater alstoen ernstig ziek was en alzo niet in staat was zijn wil (naar behoren) kenbaar te maken. Appellanten hebben uitdrukkelijk bewijs aangeboden ten aanzien van de gezondheidstoestand van de vader, die overigens aannemer was in de bouw en kon lezen en schrijven, weshalve hij in staat was zijn handtekening te plaatsen, reden waarom zij zich afvragen waarom de vader een duimafdruk moest plaatsen op de koopovereenkomsten in plaats van een handtekening.

8.3.3 Geïntimeerden hebben in eerste aanleg aangevoerd dat de erflaters ten overstaan van de notaris de onroerende goederen I en II aan geïntimeerden sub A en B hebben verkocht, terwijl appellanten niet kunnen bewijzen dat het in casu om een schijnkoop gaat. Volgens geïntimeerden zijn de erflaters er niet meer, zodat nimmer achterhaald zou kunnen worden wat zij precies zouden hebben gewild. Volgens geïntimeerden hebben de erflaters willens en wetens ten overstaan van de notaris de onroerende goederen I en II aan geïntimeerden sub A en B verkocht, terwijl appellanten hun verzoek hebben onderbouwd met blote stellingen.

8.3.4 Het hof overweegt dat, hoewel appellanten in eerste aanleg hebben gesteld dat ze zich afvragen waarom hun vader een duimafdruk onder de koopovereenkomsten heeft geplaatst terwijl hij kon lezen en schrijven, appellanten voornoemde stelling niet hebben onderbouwd middels overlegging van een stuk waaruit de of een handtekening van hun vader zou moeten blijken; evenmin hebben appellanten gesteld dat de koopovereenkomsten vals zijn, althans dat het niet de duimafdrukken van de erflaters Bovendien praten appellanten slechts over de handtekening dan wel duimafdruk van hun vader, terwijl de duimafdruk van hun moeder eveneens onder voormelde koopovereenkomsten staat, hetgeen niet wordt betwist of van valsheid beticht.

8.3.5 Voorts overweegt het hof dat appellanten in eerste aanleg hebben aangevoerd dat hun vader, ten tijde van de ondertekening van de koopovereenkomsten niet in staat was zijn wil (naar behoren) kenbaar te maken, terwijl appellanten eveneens hebben aangevoerd dat het de bedoeling was om het perceelland aan bepaalde kinderen te schenken, doch dat de verdeling niet voltooid werd omdat hun vader alstoen ernstig ziek was en alzo niet in staat was zijn wil (naar behoren) te verklaren. Naar het oordeel van het hof hebben appellanten ook deze stelling, dat hun vader ernstig ziek was en niet in staat was zijn wil (naar behoren) te bepalen, niet onderbouwd middels een doktersverklaring of enig ander stuk, terwijl appellanten niet hebben betwist dat de erflaters in tegenwoordigheid van de notaris voornoemd, hun duimafdruk hebben geplaatst onder de koopovereenkomsten. Appellanten spreken daarbij naar het oordeel van het hof, zichzelf tegen door aan de andere kant te stellen dat het de bedoeling was het hele perceelland onder bepaalde kinderen te verdelen c.q. schenken, doch dat deze niet is voltooid, waarmee appellanten erkennen dat zij op de hoogte waren van de bedoeling van de erflaters, doch is het bij de uitvoering slechts gebleven bij de verdeling ten aanzien van de geïntimeerden sub A en B, terwijl de helft van het perceelland nog onverdeeld is. Bovendien heeft de ondertekening in januari 2010 plaatsgevonden, terwijl de vader in mei 2010 is overleden.

8.3.6 Naar het oordeel van het hof is de kantonrechter in eerste aanleg derhalve terecht voorbijgegaan aan het bewijsaanbod van appellanten, als zijnde niet voldoende onderbouwd, nu de akten die bindend zijn tussen partijen, niet gemotiveerd zijn betwist of van valsheid zijn beticht.

8.3.7 Het hof stelt voorop, dat er in casu sprake is van giften, nu uit de koopovereenkomsten duidelijk blijkt dat het niet anders kan zijn geweest, dan dat het de bedoeling van de erflaters was om geïntimeerden sub A en B te bevoordelen middels de koopovereenkomsten, aangezien de koopsom van SRD 1,- nimmer de reële waarde van de respectieve onroerende goederen kan zijn. Naar het oordeel van het hof is er hiervoor geen taxatierapport als bewijs vereist. Grief III is derhalve ongegrond.

8.4. Grief IV: tegenstrijdigheid van de beslissing.

8.4.1 Appellanten voeren aan dat naar hun oordeel het vonnis waarvan beroep tegenstrijdig is, nu de kantonrechter aan de ene kant de gevorderde scheiding en deling heeft afgewezen, terwijl hij aan de andere kant voor recht verklaart dat de koopovereenkomsten schenkingen betreffen die ingebracht dienen te worden bij de scheiding en deling van de nlatenschap.

8.4.2 Appellanten hebben in eerste aanleg aangevoerd dat indien de kantonrechter de koopovereenkomsten rechtsgeldig verklaart, het in casu zou moeten gaan om een schijnkoop (een koop tegen een te lage prijs), zodat de voorgenomen overdracht als een schenking moeten worden gezien en dus zouden moeten worden

8.4.3 Geïntimeerden betwisten dat de onroerende goederen I en II zouden moeten worden ingebracht.

8.4.4 Het hof overweegt, mede in acht nemende hetgeen is overwogen onder 8.3.6 van dit vonnis, dat aangezien uit de koopovereenkomsten niet blijkt dat de gedane giften zijn vrijgesteld van inbreng, de onroerende goederen I en II ingevolge artikel 1113 lid 1 BW dienen te worden ingebracht in de nalatenschap van de erflaters. De kantonrechter heeft in eerste aanleg terecht geoordeeld dat de onroerende goederen I en II ingebracht dienen te worden, doch heeft hij onterecht geconcludeerd dat de scheiding en deling diende te worden afgewezen. Grief IV is derhalve gegrond en leidt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.

8.5 Het hof concludeert dat nu de door appellanten aangevoerde grieven I, II en IV gegrond zijn bevonden, het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven. Het vonnis waarvan beroep zal derhalve vernietigd worden.

8.6 Aangezien tussen partijen vaststaat dat er een te verdelen boedel tussen hen bestaat waartoe zij allen gerechtigd zijn en over de wijze van verdeling waarvan geen overeenstemming kan worden bereikt, zal het door appellanten in eerste aanleg gevorderde onder A en B als op de wet gegrond worden toegewezen.

8.7 Het hof overweegt voorts dat gelet op hetgeen is overwogen onder 8.3 van dit vonnis, het subsidiair gevorderde onder C. I. van het petitum als op de wet gegrond zal worden toegewezen. Het overig door appellanten gevorderde zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen. De uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dit vonnis zal eveneens als ongegrond worden afgewezen, vanwege de aard van de vordering.

8.8 Nu, het in casu een te verdelen boedel betreft, zullen de proceskosten ten laste van de te verdelen boedel worden opgebracht.

9. De beslissing in Hoger Beroep

Het Hof:

9.1 Vernietigt het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen op 20 oktober 2015 in de zaak tussen partijen bekend onder A.R.No. 12-2335, waarvan beroep, en

OPNIEUW RECHTDOENDE

9.2 Veroordeelt geïntimeerden om binnen een maand na betekening van dit vonnis, met appellanten over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap van de heer [naam 1] overleden op 19 mei 2010 en van [naam 2] overleden op 09 september 2012, met benoeming tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden der scheiding en deling zullen plaatsvinden, G.H.B. Blom, dan wel diens waarnemer of opvolger, voor zover partijen alsdan geen overeenstemming hebben kunnen bereiken omtrent een aan te wijzen notaris;

tevens worden tot onzijdige personen benoemd, voor het geval een der partijen weigeren mocht om mede te werken aan de scheiding en deling voornoemd, aan de zijde van appellanten: mr. L.E. Palmburg, advocaat, en aan de zijde van geïntimeerden: mr. V.V.C. Pique, advocaat.

9.3 Verklaart voor recht dat de koopovereenkomsten I en II, d.d. 14 januari 2010 giften betreffen die ingebracht dienen te worden bij de scheiding en deling van de nalatenschap van wijlen [naam 1] en van [naam 2].

9.4 Bepaalt dat de proceskosten tot heden ten laste zullen komen van de te verdelen boedel en begroot op Nihil.

9.5 Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Aldus gewezen door mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Fungerend-President, mr. A.C. Johanns en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Leden-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 2 juni 2017, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. I.S. Chhangur-Lachitjaran

Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.S. Loi Tam Loi namens advocaat mr. M.A. Guman, gemachtigde van appellanten en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Jhakry namens mr. R. Garib, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie

namens deze,

mr. S.K. Ghopie, Wnd.Substituut-Griffier