- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14825
- Uitspraakdatum 04 mei 2018
- Publicatiedatum 01 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Spoedeisend belang aannemelijk. Geïntimeerde heeft met de producties die hij bij conclusie van repliek in eerste aanleg in het geding heeft gebracht, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een hypothecaire schuld heeft en een negatief banksaldo. Daarmee is zijn spoedeisend belang bij betaling door appellante voldoende aannemelijk gemaakt. Niets staat er aan in de weg dat een rechter in kort geding bij wijze van voorlopige voorziening het volledige bedrag toewijst dat in de bodemprocedure is toegekend. Als appellante reeds bedragen in mindering op haar schuld aan geïntimeerde zou hebben betaald, dan had het op haar weg gelegen om dat aan te tonen.
In kort geding moet het restitutierisico afgewogen worden tegen het belang dat de eisende partij bij betaling heeft en de waarschijnlijkheid dat in de bodemprocedure het gevorderde zal worden toegewezen.
De rechter in kort geding beoordeelt zelfstandig of bij wijze van voorlopige voorziening een voorschot (dat gelijk kan zijn aan het volledige bedrag dat in de bodemprocedure is toegewezen) uitvoerbaar bij voorraad kan worden toegekend.
Uitspraak
G.R.No. 14825
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
N.V. HAVENBEHEER SURINAME,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
appellante,
verder ook te noemen: Havenbeheer,
gemachtigde: mr. J. Kraag, advocaat,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [district],
geïntimeerde,
verder ook te noemen: [geïntimeerde],
procederend in persoon,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton in kort geding gewezen en uitgesproken vonnis van 6 december 2012 (A.R.No. 123353), tussen geïntimeerde als eiser en appellante als gedaagde, spreekt de Fungerend-President in Naam van de Republiek het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
– een verklaring van de griffier van de kantongerechten civiele zaken van 14 december 2012, inhoudende dat Havenbeheer op 14 december 2012 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, op 6 december 2012 in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Havenbeheer als gedaagde;
– een pleitnota van Havenbeheer van 15 november 2013;
– een pleitnota van antwoord van [geïntimeerde], met produkties, van 16 mei 2014;
– een pleitnota van repliek van Havenbeheer , met 1 produktie, van 1 augustus 2014;
– een pleitnota van dupliek van [geïntimeerde] van 7 november 2014.
De ontvankelijkheid in hoger beroep
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Havenbeheer daarin kan worden ontvangen.
De beoordeling
1. Bij vonnis van de kantonrechter van 1 oktober 2007, A.R.No. 063732 is, voor zover hier van belang, Havenbeheer wegens het verlenen van kennelijk onredelijk ontslag aan [geïntimeerde] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de volledige schadevergoeding, voor materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en aangevuld met de wettelijke rente van 6% per jaar.
Bij vonnis van de kantonrechter, op 19 juni 2012 onder no. A.R.No. 081239 tussen partijen gewezen, heeft de kantonrechter het bedrag van voormelde volledige schadevergoeding vastgesteld op US$ 46.025,55. Deze uitspraak is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In het vonnis waarvan beroep van 6 december 2012 heeft de kantonrechter in kort geding Havenbeheer veroordeeld om het bedrag van US$ 46.025,55 aan [geïntimeerde] te betalen. Hij verklaarde dit vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad en hij veroordeelde Havenbeheer in de proceskosten.
2. Tegen laatstgenoemd vonnis heeft Havenbeheer drie grieven ontwikkeld. Zakelijk weergegeven komen de grieven op het volgende neer:
Grief I: De kantonrechter is er ten onrechte van uitgegaan, dat [geïntimeerde] een voldoende spoedeisend belang heeft uitbetaling van een voorschot op de aan [geïntimeerde] toegekende schadevergoeding van US$ 46.025,55. Hij heeft ten onrechte het volledige bedrag dat in de bodemprocedure aan [geïntimeerde] is toegekend toegewezen, zodat er geen sprake meer was van een voorschot. Hij heeft ten onrechte geen rekening gehouden met gelden die Havenbeheer in mindering op dat bedrag aan [geïntimeerde] heeft betaald.
Grief II: De kantonrechter is ten onrechte voorbij gegaan aan het verweer van Havenbeheer dat er bij betaling van een voorschot aan [geïntimeerde] sprake zou zijn van een restitutierisico.
Grief III: De kantonrechter mocht geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad uitspreken, omdat de uitspraken van 1 oktober 2007 en 19 juni 2012 bewust niet uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard en daartegen hoger beroep is aangetekend.
3. [geïntimeerde] heeft met de producties die hij bij conclusie van repliek in eerste aanleg in het geding heeft gebracht, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een hypothecaire schuld heeft en een negatief banksaldo. Daarmee is zijn spoedeisend belang bij betaling door Havenbeheer voldoende aannemelijk gemaakt. Niets staat er aan in de weg dat een rechter in kort geding bij wijze van voorlopige voorziening het volledige bedrag toewijst dat in de bodemprocedure is toegekend. Als Havenbeheer reeds bedragen in mindering op haar schuld aan [geïntimeerde] zou hebben betaald, dan had het op haar weg gelegen om dat aan te tonen. Dat is niet gebeurd. De kantonrechter mocht er dus van uitgaan dat op meergenoemd bedrag nog niets was afgelost. Grief I faalt.
4. In kort geding moet het restitutierisico afgewogen worden tegen het belang dat de eisende partij bij betaling heeft en de waarschijnlijkheid dat in de bodemprocedure het gevorderde zal worden toegewezen. Met de kantonrechter meent het hof dat in dit geval die afweging tot toewijzing van de vordering in kort geding moet leiden. Grief II faalt.
5. Grief III moet het lot van de overige grieven delen. De rechter in kort geding beoordeelt zelfstandig of bij wijze van voorlopige voorziening een voorschot (dat gelijk kan zijn aan het volledige bedrag dat in de bodemprocedure is toegewezen) uitvoerbaar bij voorraad kan worden toegekend.
6. Aangezien de grieven niet opgaan en het hof ook ambtshalve geen bedenkingen heeft tegen het vonnis waarvan beroep, dient dat vonnis te worden bevestigd, met veroordeling van Havenbeheer in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing in hoger beroep in kort geding
Het Hof:
Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton van 6 december 2012, A.R.No. 123353, tussen partijen gewezen, waarvan beroep.
Veroordeelt appellante in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. R.G. Chatterpal, Lid en mr. A.C. Johanns, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. D.D. Sewratan
door mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 4 mei 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. S.M.M. Chu
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. C.A.F. Meijnaar namens advocaat mr. J. Kraag, gemachtigde van appellante terwijl geïntimeerde in persoon ter terechtzitting is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
Mr. M.E. van Genderen-Relyveld