SRU-HvJ-2018-12

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14606
  • Uitspraakdatum 04 mei 2018
  • Publicatiedatum 02 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Eindvonnis. Verbintenissenrecht. Leningsovereenkomst en hypotheekverstrekking onder invloed van dwaling aangegaan. Aangezien de B.V. niet geslaagd is in het haar opgedragen (tegen)bewijs, oordeelt het Hof dat deze dwaling aan de B.V. kan worden tegengeworpen op gronden als overigens in het tussenvonnis vermeld.
    Bewijsopdracht, geldleenovereenkomst

Uitspraak

G.R.No. 14606

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

1. [appellant],

2. [appellante]

beiden wonende te [district],

appellanten,

verder te noemen: [appellanten],

gemachtigde: mr. G.R. Sewcharan, advocaat,

tegen

DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP DE SURINAAMSE CREDIETMAATSCHAPPIJ,

gevestigd te Amstelveen, Nederland,

geïntimeerde,

verder te noemen: de B.V.,

gemachtigde: mr. A.E. Veldman, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken vonnis van 8 december 2009 (A.R. No. 04-0373) tussen [appellanten] als eisers en de B.V. als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het verdere procesverloop in hoger beroep

Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:

– het vonnis d.d. 7 maart 2014, waarbij in het incident het verzoek tot wijziging van de eis is afgewezen en in de hoofdzaak aan de B.V. bewijs is opgedragen;

– de processen-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 maart 2014 en 7 april 2014;

– het op 15 april 2014 ontvangen schikkingsvoorstel zijdens de B.V.;

– de uitlating zijdens de B.V. d.d. 1 augustus 2014;

– de akte uitlating schikking d.d. 15 augustus 2014.

De beoordeling

1. Bij bovengenoemd vonnis is de B.V. toegelaten het tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geacht feit dat de B.V. wel op de hoogte was van het feit dat [appellanten] uitgingen van een veilingkoopsom van € 28.000,-, door de persoon van [naam 1] aan hun voorgehouden bij het aangaan van het krediet, terwijl bij de persoon van [naam 1] bekend was dat de veilingkoopsom € 18.619,- was.

2. Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft de B.V. de heer [naam 1] doen horen. Verdere getuigen zijn door de B.V. niet voorgebracht en zij heeft evenmin op andere wijze bewijsmateriaal verschaft. Er is geen contra-enquête gehouden. Door de B.V. gedane schikkingsvoorstellen zijn door [appellanten] afgewezen.

3. [naam 1] was tijdens het getuigenverhoor directeur van de B.V. Het Hof heeft hem als privépersoon gehoord. [naam 1] was, naar uit de processtukken blijkt, ook ten tijde van het aangaan van de litigieuze geldlening en hypotheekverstrekking directeur van de B.V. Ten slotte was hij, naar eveneens uit de processtukken blijkt, degene die op de veiling – namens [naam 2] – het perceel op de veiling kocht voor een bedrag van, omgerekend in Euro’s, € 18.619,-.

4. [naam 1] heeft als getuige verklaard dat niet aan [appellanten] is voorgehouden dat de veilingkoopsom € 28.000,- beliep. Zijn verklaring is, nu deze op zichzelf is blijven staan en [naam 1] bovendien als directeur van de B.V. bij het afleggen daarvan belang had, onvoldoende om het aan de B.V. opgedragen tegenbewijs aan te nemen.

5. Het Hof heeft reeds bij bovengenoemd tussenvonnis beslist dat [appellanten] de leningsovereenkomst en hypotheekverstrekking onder invloed van dwaling hebben aangegaan. Aangezien de B.V. niet geslaagd is in het haar opgedragen (tegen)bewijs, oordeelt het Hof dat deze dwaling aan de B.V. kan worden tegengeworpen op gronden als overigens in het tussenvonnis vermeld.

6. De grieven slagen in zoverre als hiervoor en in het tussenvonnis aangegeven en behoeven voor het overige geen bespreking.

Het Hof zal de vonnissen van de kantonrechter vernietigen en de oorspronkelijke vorderingen van [appellanten] op de wijze als in het dictum aan te geven alsnog toewijzen. De B.V. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van beide instanties worden verwezen.

De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

vernietigt de in deze zaak door de kantonrechter tussen partijen gewezen vonnissen van 13 juni 2006 en 8 december 2009 (A.R.No. 04-0373)

en opnieuw rechtdoende

vernietigt de tussen partijen op 18 oktober 2002 gesloten geldleenovereenkomst, verklaart de door [appellanten] aan de B.V. verstrekte hypotheekrechten op de onroerende goederen als vermeld in het inleidend verzoekschrift d.d. 26 januari 2004 onder 1 A, B en C vervallen, veroordeelt de B.V. in de kosten van het geding in beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] begroot

– voor de eerste aanleg op SRD 63,- en

– voor het hoger beroep op SRD 357,20

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid en mr. A.C. Johanns, Lid-Plaatsvervanger en door mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 4 mei 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advocaat mr. R.E.W. Truideman namens advocaat mr. G.R. Sewcharan, gemachtigde van appellanten en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. S.M.D. Sitaram namens advocaat mr. A.E. Veldman, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.