- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-15033
- Uitspraakdatum 20 april 2018
- Publicatiedatum 02 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Het Hof erkent dat in enkele gevallen het in artikel 1615 m BW laatste lid neergelegde beletsel kan worden doorbroken. Dit is onder meer het geval indien in de ontbindingsprocedure zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
Het Hof heeft in beginsel uit te gaan van de geldigheid van het door een openbaar ambtenaar betekend exploot, dus van het uitbrengen daarvan vóór 18.00 uur en het op behoorlijke wijze laten van een afschrift, in dit geval aan de echt- en huisgenote. Het Hof gaat ervan uit dat het exploot van oproeping geldig is betekend, toen appellant niet ter zitting verschenen was, tegen hem verstek mocht verlenen en daarmee geen beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. De klacht dat “het allemaal wel erg snel ging” en dat de kantonrechter niet al op de dag na de zitting uitspraak mocht doen, treft evenmin doel. Het stond de kantonrechter vrij op grond van de haar ter zitting gebleken omstandigheden te handelen gelijk zij heeft gedaan. Ook in dit opzicht is van schending van enig fundamenteel rechtsbeginsel geen sprake.
Uitspraak
G.R.No.15033
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
[appellant],
wonende in [district],
verder te noemen: [appellant],
appellant,
gemachtigde: mr. Delano P.A. Landvreugd M.A., advocaat,
tegen
[bedrijf],
gevestigd te [district],
verder te noemen: [bedrijf],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat,
inzake het hoger beroep van de door de kantonrechter in het Eerste Kanton aan partijen gegeven en uitgesproken beschikking van 9 december 2014 (A.R. No.14-4707) tussen [appellant], als verweerder en [bedrijf] als verzoekster spreekt de Fungerend-President, in naam van de Republiek, de navolgende beschikking bij vervroeging uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
de verklaring d.d. 21 januari 2015 van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat [appellant] tegen voormeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
– de pleitnota d.d. 7 augustus 2015;
– de antwoordpleitnota d.d. 6 november 2015;
– de repliekpleitnota d.d. 4 december 2015;
– de dupliekpleitnota d.d. 5 februari 2016
– de rechtsdag voor de uitspraak van de beschikking was aanvankelijk bepaald op 3 juni 2016 en vervolgens nader op 20 juli 2018, doch bij vervroeging op heden.
De beoordeling
1. Het betreft hier een appel tegen een beschikking waarbij de kantonrechter, met toepassing van artikel 1615 x BW, de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ontbonden. Tegen zodanige beschikking staat in beginsel generlei voorziening open (artikel 1615 m BW, laatste lid).
2. [appellant] voert op daartoe door hem uiteengezette gronden aan dat voormeld beginsel in deze zaak uitzondering lijdt; [bedrijf] betwist dat en stelt bovendien dat [appellant], ware het anders, niet hoger beroep doch verzet tegen de beschikking had moeten aantekenen.
3. Het Hof erkent dat in enkele gevallen het in artikel 1615 m BW laatste lid neergelegde beletsel kan worden doorbroken. Dit is onder meer het geval indien in de ontbindingsprocedure zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
4. [appellant] noemt in dit verband dat in deze zaak het beginsel van hoor en wederhoor is veronachtzaamd en licht deze stelling toe met de opmerking dat hij in eerste aanleg geen verweer heeft kunnen voeren omdat hij van de zitting niet op de hoogte was. Hij was in het buitenland en vervolgens in het binnenland (van Suriname, bedoelt hij kennelijk) en pas daarna heeft hij de door de deurwaarder uitgereikte oproep voor de zitting onder ogen gekregen. Toen was de zitting al voorbij, aldus [appellant].
5. Het Hof oordeelt dat tot zover de klachten van [appellant] ongegrond zijn. De deurwaarder heeft blijkens het zich in het dossier bevindende exploot de oproeping voor de zitting van 8 december 2014 aan de huis- of echtgenote van [appellant] betekend, en wel op 27 november 2014, dus tijdig. Dat [appellant] vervolgens eerst na de zitting van de oproeping heeft kennis genomen, komt voor zijn risico.
6. Ook de door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheid dat zijn echtgenote overstuur was vanwege het gelijktijdig leggen van revindicatoir beslag alsmede sekwestratie en daardoor geen aandacht heeft gehad voor de oproeping, komt in deze zaak voor zijn rekening.
7. [appellant] stelt nog dat het oproepingsexploot aan nietigheid lijdt omdat het eerst in de avonduren door de deurwaarder is betekend en door hem tussen de beslagexploten is geplaatst. [bedrijf] betwist een en ander en voert aan dat de deurwaarder weliswaar in de avonduren nog bezig is geweest met het revindicatoir beslag en de sekwestratie, maar vóór 18.00 uur de oproeping heeft betekend.
8. Het Hof heeft in beginsel uit te gaan van de geldigheid van het door een openbaar ambtenaar betekend exploot, dus van het uitbrengen daarvan vóór 18.00 uur en het op behoorlijke wijze laten van een afschrift, in dit geval aan de echt- en huisgenote. Het Hof constateert dat [appellant] slechts in algemene bewoordingen een bewijsaanbod heeft gedaan en (dus) heeft verzuimd op het onderhavige geschilpunt voldoende specifieke feiten te bewijzen aan te bieden. [appellant] zal niet tot bewijslevering worden toegelaten.
9. Op grond van het vorenstaande gaat het Hof ervan uit dat het exploot van oproeping geldig is betekend, zodat de kantonrechter, toen [appellant] niet ter zitting verschenen was, tegen hem verstek mocht verlenen en daarmee geen beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. De klacht dat “het allemaal wel erg snel ging” en dat de kantonrechter niet al op de dag na de zitting uitspraak mocht doen, treft evenmin doel. Het stond de kantonrechter vrij op grond van de haar ter zitting gebleken omstandigheden te handelen gelijk zij heeft gedaan. Ook in dit opzicht is van schending van enig fundamenteel rechtsbeginsel geen sprake.
10. De overige klachten van [appellant] leveren, wat daarvan verder zij, geen schending in de ontbindingsprocedure van enig fundamenteel rechtsbeginsel op.
11. Reeds op het voorgaande stuit het appel af. Daarom kan in het midden blijven of [appellant] in het voorliggende geval verzet in plaats van hoger beroep had moeten aantekenen. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het hoger beroep worden verwezen.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
bevestigt de in deze zaak door de kantonrechter aan partijen gegeven beschikking d.d. 9 december 2014 (A.R.No. 14-4707),
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf] begroot op nihil.
Aldus gegeven door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.S.S. Wijnhard, Lid en mr. J.M. Jensen, Lid-Plaatsvervanger en door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 20 april 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
Partijen, appellant vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H. Vreden namens advocaat mr. D.P.A. Landvreugd M.A., gemachtigde van appellant en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. T.A.M. Kensmil namens advocaat mr. R. Sohansingh, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.