- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14732
- Uitspraakdatum 20 april 2018
- Publicatiedatum 02 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Conservatoir beslag.
Vordering tot opheffing conservatoir beslag.
Misbruik van recht.
De kantonrechter heeft de vordering van appellant tot opheffing van het door geïntimeerde gelegd conservatoir beslag op zijn onroerend goed in eerste aanleg afgewezen en gesteld dat de vordering zich niet leent voor behandeling in kort geding.
Het Hof overweegt dat geïntimeerde misbruik van recht kan worden verweten, aangezien ze het beslag voor een ander doel heeft aangewend, dan om haar geldvordering tegen haar zuster te verzekeren: blijkbaar moet het gelegd beslag ook de terug levering van het perceel aan geïntimeerde veiligstellen. Het Surinaams procesrecht kent geen “beslag op onroerend goed tot levering”. Het Hof stelt dat geïntimeerde misbruik van recht gemaakt heeft.
Het Hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter in eerste aanleg. Het Hof gelast de opheffing van het door geïntimeerde gelegd conservatoir beslag op het perceelland van appellant.
Uitspraak
G.R.No.14732
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
[appellant],
wonende te [district 1],
verder te noemen: [appellant],
appellant in kort geding,
gemachtigde: mr. C.A.F. Meijnaar, advocaat,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], [land],
verder te noemen: [geïntimeerde],
geïntimeerde in kort geding,
gemachtigde: mr. Ch. N. Mijnals, advocaat
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken vonnis in kort geding van 3 november 2011 (A.R.No.10-3846) tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Dit blijkt uit de volgende stukken en/of handelingen:
– de verklaring d.d. 10 november 2011van de griffier der kantongerechten, waarin is vermeld dat [appellant] tegen voormeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld;
– de pleitnota d.d. 4 januari 2013;
– de antwoordpleitnota d.d. 19 april 2013;
– de repliekpleitnota d.d. 17 mei 2013;
– de dupliekpleitnota d.d. 2 augustus 2013.
De beoordeling
1. Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellant] daarin kan worden ontvangen. Ingevolge artikel 269 Rv is het tevens gericht tegen het aan het eindvonnis voorafgegane incidenteel vonnis van 7 april 2011.
2. In deze zaak vordert [appellant] opheffing van een door [geïntimeerde] gelegd conservatoir beslag op een in de processtukken nader omschreven perceelland alsmede doorhaling daarvan ten hypotheekkantore.
3. De kantonrechter heeft bij haar bovengenoemd eindvonnis deze vordering van [appellant] afgewezen met de motivering dat de zaak zich niet voor behandeling in kort geding leent.
4. Tegen deze beslissing komt [appellant] in hoger beroep onder aanvoering van grieven op. Hij betoogt onder meer dat [geïntimeerde] het beslag op het hem in eigendom toebehorende perceel heeft gelegd ter zake van een vordering op een derde, namelijk een zuster van [geïntimeerde].
5. Blijkens de gedingstukken ligt aan het gelegde conservatoir beslag inderdaad een vordering van [geïntimeerde] op haar bedoelde zuster ten grondslag. Die zuster zou huuropbrengsten hebben genoten die eigenlijk aan [geïntimeerde] toekwamen, aldus laatstgenoemde.
6. Het Hof ziet niet in dat een eventuele vordering van [geïntimeerde] op haar zuster grond zou kunnen opleveren voor een beslag tot verhaal op een aan [appellant] in eigendom toebehorend perceel, ook niet indien [appellant] dit perceel van een beschikkingsonbevoegde zou hebben verkregen en zou blijken dat – uiteindelijk – [geïntimeerde] eigenaar van dat perceel is gebleven. In dit laatste geval zou zij het beslag hebben gelegd op een aan haarzelf in eigendom toebehorend goed en het spreekt voor zich dat dit geen enkel verhaal voor haar onderhavige vordering biedt.
7. Het komt het Hof voor dat [geïntimeerde] het beslag dan ook heeft aangewend voor een ander doel dan om haar geldvordering tegen haar zuster te verzekeren: blijkbaar moet het ook de teruglevering van het perceel aan [geïntimeerde] veilig stellen. Het Surinaams procesrecht kent thans echter geen “beslag op onroerend goed tot levering”, zodat [geïntimeerde] misbruik van recht verweten kan worden door dit te leggen en te handhaven.
8. De grieven van [appellant] zijn gegrond in zoverre als hiervoor aangegeven en behoeven voor het overige geen bespreking.
9. Het tussenvonnis, waartegen het Hof ambtshalve geen bedenkingen koestert, zal worden bevestigd, maar het eindvonnis wordt om bovengenoemde redenen vernietigd. De vorderingen van [appellant] zullen alsnog worden toegewezen op de wijze zoals hieronder aan te geven.
Nu de beslissing in hoogste instantie wordt gegeven, zal het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Evenmin bestaat voldoende grond voor een uitvoerbaarverklaring op de minuut en op alle dagen en uren.
[geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van beide instanties worden verwezen.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof:
bevestigt het in dit kort geding door de kantonrechter tussen partijen gewezen incidenteel vonnis d.d. 7 april 2011 (A.R.No. 10-3846 ),
vernietigt het in dit kort geding door de kantonrechter tussen partijen gewezen eindvonnis d.d. 3 november 2011 (A.R.No. 10-3846),
en opnieuw rechtdoende:
heft op het namens [geïntimeerde] op 12 juli 2010 in register D deel 74 onder [nummer] gelegd conservatoir beslag op het perceelland groot 333 m2, gelegen in het [district 2], thans [district 1], aan [adres], aangeduid op de kaart van de landmeter R. Lieuw Kie Song d.d. 18 november 1978 met de letters ABCD en het [nummer] deel uitmakende van de (voormalige) plantage Ma-Retraite;
gelast de doorhaling van de overschrijving van dit beslag in de betreffende registers van het hypotheekkantoor;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot:
– voor de eerste aanleg op SRD 355,–;
– voor het hoger beroep op SRD.100,–;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door: mr. S.M.M. Chu, Fungerend-President, mr. R.G. Chatterpal, Lid en mr. R.M. Praag, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. S.M.M. Chu
door mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 20 april 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Partijen, appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde advocaat mr. C.A.F. Meijnaar en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Chen namens advocaat mr. Ch. N. Mijnals, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld