- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14734
- Uitspraakdatum 06 april 2018
- Publicatiedatum 04 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Verbintenissenrecht.
Volgens vaste Surinaamse jurisprudentie kan een nieuw verweer niet pas bij pleidooi in hoger beroep voor de eerste keer naar voren worden gebracht. Het hof kan daarom met dit verweer geen rekening houden.
Medeaansprakelijkheid werkgever op grond van artikel 1388 lid 3 BW
Mede aansprakelijkheid werkgever, uitoefening van werkzaamheden werknemer buiten diensttijd, smartengeld, letselschade, immateriële schadevergoeding
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
in de zaak van
[appellant],
wonende te [district],
appellant,
verder ook te noemen: [appellant],
gemachtigde: mr. M.I.Vos, advocaat,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [district],
geïntimeerde,
verder ook te noemen: [geïntimeerde],
in hoger beroep procederend in persoon,
inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het eerste kanton gewezen en uitgesproken vonnis van 4 juni 2007 (A.R.No. 20-4265) tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
– een verklaring van de griffier der kantongerechten civiele zaken van 13 juni 2007, inhoudende dat [appellant] op 13 juni 2007 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, op 4 juni 2007 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en onder meer [appellant] als gedaagde;
– een pleitnota van [appellant], overgelegd op 1 maart 2013;
– een notitie van de griffier, dat partij [geïntimeerde] op 5 april 2013 heeft aangegeven dat
mr. R.S. Baldew niet meer zijn gemachtigde is.
De ontvankelijkheid in hoger beroep
Het hoger beroep is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [appellant] daarin kan worden ontvangen.
Beoordeling
1. Bij vonnis van 4 juni 2007 heeft de kantonrechter de gedaagden [naam] en [appellant], thans appellant, veroordeeld om aan [geïntimeerde], thans geïntimeerde, te betalen, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, een bedrag van SRD 10.000 aan smartengeld. Bij tussenvonnis van 19 juli 2005 had de kantonrechter reeds vastgesteld dat [naam] op 8 juni 1997 met een motorvoertuig dat hem door [appellant] ter beschikking was gesteld een aanrijding had veroorzaakt waarbij [geïntimeerde] ernstig en blijvend letsel opliep. De kantonrechter achtte in zijn vonnis van 4 juni 2007 [appellant] medeaansprakelijk omdat hij werkgever van [naam] was en hij zijn aansprakelijkheid op grond van artikel 1388 lid 3 BW had erkend.
2. In hoger beroep ontkent [appellant] aansprakelijk te zijn, omdat [naam] niet tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden maar buiten diensttijd, omstreeks 22.30 uur ‘s-nachts, de aanrijding zou hebben veroorzaakt.
3. Dit is een nieuw verweer. [appellant] had dat als grief in een memorie van grieven moeten aanvoeren. Hij kan dat volgens vaste Surinaamse jurisprudentie niet pas bij pleidooi in hoger beroep voor de eerste keer naar voren brengen. Het hof kan daarom met dit verweer geen rekening houden.
4. Aangezien het hof verder geen bedenkingen heeft tegen het vonnis waarvan beroep en het tussenvonnis van 19 juli 2005, wordt het vonnis waarvan beroep bevestigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
De beslissing in hoger beroep:
Het Hof:
Bevestigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton van 4 juni 2007, A.R.No.
20-4265, tussen partijen gewezen, waarvan beroep.
Veroordeelt appellant in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-president, mr. S.M.M. Chu en
mr. M.C. Mettendaf, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie op vrijdag 6 april 2018, in tegenwoordigheid van
mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. D.D. Sewratan
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. P.S.E. Sewdien namens advocaat mr. M.I. Vos, gemachtigde van appellant, terwijl geïntimeerde noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld