SRU-HvJ-2018-39

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-897
  • Uitspraakdatum 16 maart 2018
  • Publicatiedatum 08 april 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Ambtenarenrecht. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
    Het Hof is slechts bevoegd om de in artikel 79 PW genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen nietig te verklaren, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen. Nu het verzoek is gedaan om de verweerder te gelasten om binnen een week na de uitspraak, beschikkingen ongedaan te maken; en de verweerder te veroordelen in de betaling van de kosten van het geding, alsook de kosten voor het vastrecht, de deurwaarderskosten en de buitengerechtelijke kosten kan gesteld worden dat het gevorderde niet valt binnen de reikwijdte van toegestane vorderingen. Ingevolge artikel 79 PW zal het Hof, ten aanzien van deze vorderingen, onbevoegd verklaren. Met betrekking tot de overige vorderingen van verzoeker betreffend een besluit tot schorsing en een besluit tot ontslag, is het Hof bevoegd daarvan kennis te nemen. Verzoeker heeft slechts volstaan met een blote ontkenning, hierdoor is naar het oordeel van het Hof aan verweerder niet veel ruimte gelaten voor een motivering. Er is niet in strijd met de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur gehandeld, met name het motiveringsbeginsel.
    Volgens het Hof valt verzoeker binnen de categorie van functies waar van toepassing rangen, die als uitkomst van de functiewaardering gepositioneerd worden in de functiegroepen 7 tot en met 11C, de aantrekking, benoeming, bevordering, schorsing en het ontslag, bij beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken zal worden vastgesteld. De Minister van Binnenlandse Zaken terzake het verlenen van het ontslag aan de verzoeker, is dus wel bevoegd zulks te doen.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

in de zaak van

[verzoeker],
wonende in [district],
verzoeker,
gemachtigde: I.D. Kanhai Bsc., advocaat,

tegen

DE STAAT SURINAME, met name HET MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN,
in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie,
zetelende te Paramaribo, rechtspersoon,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. Kraag, advocaat,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende door het Hof van Justitie op de voet van artikel 79 van de Personeelswet (PW) als gerecht in ambtenarenzaken gewezen vonnis uit.

1. Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken/handelingen:
– het verzoekschrift d.d. 22 december 2015 met producties;
– het verweerschrift d.d. 26 januari 2016 met producties;
– de beschikking van het Hof van Justitie d.d. 29 februari 2016, waarbij het verhoor van partijen is bepaald op 15 april 2016;
– het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer d.d. 04 november 2016;
– de conclusie tot wijziging c.q. aanvulling van het rekest;
– de conclusie tot uitlating omtrent aanvulling eis met een productie;
– de conclusie tot uitlating omtrent productie en wijziging c.q. aanvulling van eis.

2. De feiten in de hoofdzaak en in het incident
Tussen partijen (hierna respectievelijk ”verzoeker” en ”verweerder” te noemen) staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast:

2.1 Verzoeker is bij resolutie van 22 juni 2006, Bureau [nummer 1], te rekenen van 01 februari 2006 benoemd in de functie van Juridisch Assistent op de afdeling Juridische Zaken bij de Nationale Assemblee.

2.2 Verzoeker is eveneens bij resolutie van 21 juni 2007, Bureau [nummer 2], te rekenen van 16 juni 2006 overgeplaatst naar het Parket van de Procureur Generaal van het Ministerie van Justitie en Politie en is vanaf die datum aldaar tewerkgesteld.

2.3 Verzoeker is tevens bij resolutie, te rekenen van 07 januari 2008 toegelaten tot de opleiding voor een functie bij de Rechterlijke Macht en ingevolge de missive van de Raad van Ministers van 23 juni 2004 [nummer 3], ingedeeld in de rang van Hoofdambtenaar A 3ᵉ klasse.

2.4 Verzoeker is bij beschikking van de Minister van Binnenlandse zaken d.d. 15 mei 2015 [nummer 4], geschorst ingevolge artikel 66 lid 1 en lid 2b PW. Bij schrijven van de Directeur van het Ministerie van Justitie en Politie d.d. 23 juni 2015 [nummer 5], is verzoeker in de gelegenheid gesteld om zich te verweren, hetgeen verzoeker heeft gedaan bij schrijven van zijn gemachtigde d.d. 13 juli 2015.

2.5 Bij beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 09 oktober 2015 Bureau [nummer 6], is aan verzoeker ingevolge artikel 61 lid 1 sub j van de Personeelswet, wegens plichtsverzuim ontslag verleend.

2.6 Krachtens Staatsbesluit van 10 april 2015 (S.B. 2015 no. 49) maakt verzoeker aanspraak op een looncorrectie, en wel met terugwerking tot 01 januari 2014.

3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer daartegen
3.1. In de hoofdzaak
Verzoeker vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis:
a. De beschikking van verweerder, uitgevaardigd door de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 15 mei 2015 [nummer 4], nietig te verklaren, althans te vernietigen, omdat deze in strijd is met de Personeelswet;
b. De beschikking van verweerder, uitgevaardigd door de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 09 oktober 2015 Bureau [nummer 6] nietig te verklaren, althans te vernietigen, omdat deze in strijd is met de Personeelswet en de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur;
c. Verweerder te gelasten om binnen een week na de uitspraak, zowel de beschikking van 15 mei 2015 onder [nummer 4] als die van 09 oktober 2015 onder Bureau [nummer 6], ongedaan te maken;
d. Verweerder te gelasten om binnen een week na de uitspraak, aan verzoeker te voldoen, het salaris en alle daarbij gepaard gaande emolumenten en daarmede voort te gaan.
Dat naast het salaris tevens het achterstallig salaris waarop verzoeker vanwege de loonaanpassing krachtens het Staatsbesluit van 10 april 2015 (S.B. 2015 no. 49) aanspraak maakt, met terugwerking tot 01 januari 2014 dient te worden uitbetaald;
e. Verweerder te veroordelen tot het voldoen van een dwangsom ad SRD. 1000,- voor elke dag of iedere keer dat zij in strijd met het onder punt d gevorderde zal handelen;
f. Verweerder te veroordelen in de betaling van de kosten van het geding, alsook de kosten voor het vastrecht ad SRD. 30,-, de deurwaarderskosten ad SRD. 275,- en de buitengerechtelijke kosten ad SRD. 4.500,-.

3.2 Verzoeker heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van de tuchtstraf van schorsing en het verlenen van ontslag, daar in artikel 3 lid 2 PW is aangegeven dat de ambtenaren die zijn ingedeeld in een rang waaraan een vaste of minimum bezoldiging is verbonden, welke meer bedraagt dan de helft van die van de directeur van een departement, uitsluitend bij resolutie van de President worden aangesteld, bevorderd, geschorst en ontslagen. De door verzoeker aangehaalde benoeming, bevordering en overplaatsing hebben bij resolutie van de President plaatsgevonden.
Voorts heeft verweerder bij het opleggen van de tuchtstraf van schorsing in strijd gehandeld met artikel 63 lid 2 PW, waarin uitdrukkelijk is gesteld, dat een tuchtstraf niet wordt opgelegd, alvorens de betrokken landsdienaar in de gelegenheid is gesteld om zich terzake mondeling of schriftelijk te verantwoorden.
Verweerder heeft in de ontslagbeschikking nagelaten om gemotiveerd aan te geven waarom zij van mening is dat het verweer van verzoeker niet steekhoudend is.
Tenslotte heeft verweerder in de ontslagbeschikking nagelaten te vermelden dat het ontslag op grond van artikel 69 PW is geschied, weshalve de ontslagbeschikking nietig is, althans vernietigd dient te worden.

3.3 De verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het Hof zal, voorzover nodig, bij de beoordeling hierop terugkomen.

In het incident
4.1 Verzoeker vordert hem toe te staan, het fundamentum petendi, alsook het petitum van het inleidend rekest d.d. 22 december 2015, aan te vullen met de volgende zinsnede:
“dat naast het salaris tevens het achterstallig salaris waarop verzoeker vanwege de loonaanpassing krachtens het Staatsbesluit van 10 april 2015 (S.B. 2015 no. 49), aanspraak maakt, met terugwerking tot 01 januari 2014 dient te worden uitbetaald”.

4.2 Verzoeker heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd, dat het niet uitbetalen van desbetreffende salarisaanpassing geen enkel belang dient, weshalve verweerder een grondslag mist om deze aanpassing niet uit te keren.

4.3 Verweerder heeft geen verweer gevoerd tegen dit onderdeel van het door verzoeker gevorderde.

De beoordeling van het geschil in het incident en in de hoofdzaak
In het incident
5.1 Het Hof overweegt, dat, nu verweerder geen verweer heeft gevoerd tegen de door verzoeker gevorderde aanvulling van eis, het gevorderde zal worden toegestaan.

In de hoofdzaak
5.2 Het Hof is slechts bevoegd om in de in artikel 79 PW genoemde gevallen besluiten van overheidsorganen nietig te verklaren, schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen op te leggen.
Nu het onder c en f van het petitum gevorderde niet valt binnen de reikwijdte van toegestane vorderingen ingevolge artikel 79 PW zal het Hof zich ten aanzien van deze vorderingen onbevoegd verklaren. Met betrekking tot de overige vorderingen van verzoeker betreffend een besluit tot schorsing en een besluit tot ontslag, is het Hof bevoegd daarvan kennis te nemen.

5.3 Het Hof overweegt dat niet is gesteld, noch is gebleken wanneer het besluit, vervat in de beschikking d.d. 15 mei 2015 [nummer 4] inzake de schorsing van verzoeker, ter zijner kennis is gebracht. Evenwel blijkt uit de stukken dat verzoeker op 23 juni 2015 door verweerder in de gelegenheid is gesteld zich te verweren, hetgeen hij heeft gedaan bij schrijven van zijn gemachtigde d.d. 13 juli 2015. Hieruit is naar het oordeel van het Hof in voldoende mate gebleken, dat het besluit vervat in eerdergenoemde beschikking ter kennis van verzoeker is gebracht, in elk geval uiterlijk 13 juli 2015.
Ingevolge artikel 80 lid 1b PW is de vordering zoals bedoeld in artikel 79 van de eerdergenoemde wet niet ontvankelijk, indien zij is ingesteld meer dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht. Nu de vordering van verzoeker ten aanzien van het besluit vervat in de beschikking van 15 mei 2015 [nummer 4] is ingediend op 22 december 2015, brengt dat met zich dat deze vordering van verzoeker tardief is ingesteld, zodat hij daarin niet – ontvankelijk zal worden verklaard. Verzoeker is wel ontvankelijk in zijn vordering betreffende de beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 09 oktober 2015 Bureau [nummer 6] nu verzoeker deze beschikking op 23 november 2015 heeft ontvangen.

5.4 Verweerder voert als verweer, dat de Minister van Binnenlandse Zaken ingevolge de resolutie van 23 september 2014 no. 8752/14, houdende wijziging van de resolutie van 12 januari 2010 no. 8806/09 (S.B. 2010 no. 10) houdende vaststelling van richtlijnen ter uitvoering van artikel 3 lid 2 PW (S.B. 2014 no. 124) het bevoegd gezag was, ten aanzien van de gewraakte beschikkingen, nu verzoeker ten tijde van het ontslag nog niet benoemd was tot Substituut Officier van Justitie, maar belast was met de waarneming van deze functie. Verzoeker was dan ook ingedeeld in schaal 11A en kreeg een waarnemingstoelage.

5.5 Blijkens de resolutie van de President van de Republiek Suriname, Bureau [nummer 7] is besloten om verzoeker, ingedeeld in functiegroep 11A, te rekenen van 01 januari 2012 te belasten met de waarneming van de functie van Substituut Officier van Justitie en hem ingevolge het Ambtenaren bezoldigingsbesluit een waarnemingstoelage toe te kennen.
Naar het oordeel van het Hof valt verzoeker binnen de categorie die is opgenomen in de resolutie van 23 september 2014 no. 8752/14, houdende wijziging van de resolutie van 12 januari 2010 no. 8806/09 (S.B. 2010 no. 10), houdende vaststelling van richtlijnen ter uitvoering van artikel 3 lid 2 PW onder I sub B. Voornoemd artikel stelt dat van functies, of waar van toepassing rangen, die als uitkomst van de functiewaardering gepositioneerd worden in de functiegroepen 7 tot en met 11C, de aantrekking, benoeming, bevordering, schorsing en het ontslag, bij beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken zal worden vastgesteld.
Geoordeeld wordt dan ook, dat aan de stelling van verzoeker ten aanzien van de onbevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken terzake het verlenen van het ontslag, als zijnde ongegrond, zal worden voorbijgegaan.

5.6 Verzoeker stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder in strijd met de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur heeft gehandeld, met name het motiveringsbeginsel. Verweerder heeft namelijk nagelaten gemotiveerd aan te geven waarom zij van mening is dat het verweer van verzoeker niet steekhoudend is. De beschikking is op grond hiervan nietig, althans de beschikking dient vernietigd te worden, aldus verzoeker. Dienaangaande overweegt het Hof dat verzoeker bij schrijven d.d. 24 juni 2015 (wederom) in de gelegenheid is gesteld zich te verweren.
Bij schrijven van zijn gemachtigde mr. R. Denz, d.d. 13 juli 2015, heeft verzoeker zich verweerd. In voormeld schrijven heeft verzoeker slechts volstaan met de stelling dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit en dat hij ervan uitgaat dat hij onschuldig zal worden bevonden door de kantonrechter.
Naar het oordeel van het Hof mocht van verzoeker een nadere toelichting c.q. verklaring worden verwacht, gezien de aard van de aan hem gerichte beschuldigingen, die hebben geleid tot zijn buiten functiestelling en zijn schorsing. Nu verzoeker slechts heeft volstaan met een blote ontkenning, is naar het oordeel van het Hof aan verweerder niet veel ruimte gelaten voor een motivering waarom zij hieraan voorbij is gegaan. In dit kader gaat de stellingname dat het besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd en derhalve nietig is dan ook niet op.

5.7 Verzoeker is tenslotte van oordeel dat het ontslag nietig is, althans vernietigd dient te worden, vanwege het feit dat in de ontslagbeschikking een verkeerd artikel is gehanteerd met name is instede van artikel 69 PW artikel 61 lid 1 sub j PW opgenomen als grondslag voor de schorsing. Hieromtrent is het Hof van oordeel dat een vermeende onjuiste vermelding van het artikel waarop de schorsing van verzoeker zou zijn gebaseerd, geen grond oplevert voor nietigheid danwel vernietiging van de gewraakte ontslagbeschikking. Immers is een besluit vatbaar voor gehele of gedeeltelijke nietigverklaring op grond van de in artikel 79 lid 1a PW opgesomde gronden. Dat is hier niet aan de orde. Ook gaat het hier niet om substantiële fouten.
Het Hof gaat derhalve ook aan deze stellingen van verzoeker als te zijn ongegrond voorbij.

5.8 Verzoeker heeft gevorderd dat verweerder wordt gelast om het achterstallig salaris (voortvloeiende uit de salarisaanpassing) alsnog uit te betalen.
Verweerder heeft ten aanzien van de vordering aangegeven dat het gewijzigd Besluit Bezoldiging van Advocaat-Generaal, Hoofdofficieren van Justitie, Officieren van Justitie en Substituut Officieren van Justitie van toepassing is op verzoeker. Dit brengt met zich mee dat het gevorderde onder d en wel voor wat betreft het achterstallig salaris waarop verzoeker vanwege de loonaanpassing krachtens het Staatsbesluit van 10 april 2015 (S.B. 2015 no. 49), aanspraak maakt, terugwerkend tot 01 januari 2014 en eindigende op de ingangsdatum van het aan verzoeker verleende ontslag, als na te melden zal worden toegewezen.

5.9 Op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen is niet gebleken dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken bij het nemen van het besluit vervat in de beschikking d.d. 09 oktober 2015 met [nummer 6] in strijd heeft gehandeld met de Personeelswet of met enig Beginsel van Behoorlijk Bestuur, weshalve het Hof het meer of anders gevorderde onder d alsmede het gevorderde onder b en e als zijnde ongegrond, zal afwijzen.

De beslissing
Het Hof:
In het incident
6.1 Staat de gevraagde eiswijziging toe;

In de Hoofdzaak
6.2 Verklaart zich onbevoegd van het gevorderde vermeld onder c en f van het petitum kennis te nemen;

6.3 Verklaart verzoeker niet ontvankelijk ten aanzien van het onder a van het petitum gevorderde;

6.4 Veroordeelt verweerder om aan verzoeker tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen, het achterstallig salaris waarop verzoeker krachtens de loonaanpassing krachtens het Staatsbesluit van 10 april 2015 (S.B. 2015 no. 49) aanspraak maakt, met terugwerking tot 01 januari 2014 en eindigende op de ingangsdatum van het aan verzoeker verleende ontslag;

6.5 Wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gegeven door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. A. Charan, Lid en mr. A.M. Nooitmeer-Rotsburg, Lid-Plaatsvervanger en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. A.C. Johanns, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 16 maart 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A.C. Johanns

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen, advocaat mr. A.M.S. Lo Tam Loi namens advocaat mr. D.S. Kraag, gemachtigde van verweerder, terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld