SRU-HvJ-2018-40

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14836
  • Uitspraakdatum 02 februari 2018
  • Publicatiedatum 08 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Eigendomsrecht. Inbreuk eigendomsrecht bij onrechtmatig betreden van perceel nu niet is gebleken, dat het perceelsgedeelte het door appellanten gehuurde perceel is, noch dat het genoemde zandpad over dit perceel loopt.
    Spoedeisend belang vanwege kapotrijden afrasteringen door vrachtauto’s.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van
1. [appellant 1], en
2. [appellant 2], samen handelende onder de naam Oriental Timber NV. i.o.,
gevestigd en kantoorhoudende te [district],
appellanten,
gemachtigde: mr. M. Ansaar Guman, advocaat,

tegen

[geïntimeerde],
wonende te [district],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S. Mangroelal, advocaat,

Inzake het hoger beroep van de door de kantonrechter in het eerste kanton op 08 november 2012 in Kort Geding uitgesproken vonnis (A.R.No. 113874) tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerde als eiseres,

Spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis bij vervroeging uit.

Het procesverloop in hoger beroep

Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende processtukken:
– een Pleitnota van 6 december 2013 van de tijdig in hoger beroep gekomen appellanten;
– een Antwoord pleidooi van 17 januari 2014;
– een Repliek pleitnota met 1 productie van 21 februari 204;
– een Dupliek pleidooi van 21 maart 2014;

De vaststaande feiten

1. Tussen partijen staat het volgende vast:
a) Thans geïntimeerde is eigenaresse van een drietal percelen grond, gelegen langs de [adres 1] aangeduid op de kaart van de landmeter G.R. Liesdek van 17 augustus 1987 met respectievelijk de letters Uaef, ahde en bgcd. Daarnaast staat er nog een perceel op haar naam, gelegen aan dezelfde weg aangeduid op de (door thans appellanten overgelegde) kaart van Ir. E.S. Devid van 21 december 1978 met AEFD.
b) Thans appellanten huren sinds 01 augustus 2002 een perceel, gelegen aan de [adres 2] van de eigenaar [naam] en hebben daar een bedrijf. Aan de achterkant van het gehuurde ligt een zandpad, die uiteindelijk uitweegt op de [adres 1]. Op dat pad is door appellanten een ijzeren poort opgericht. Appellanten gebruiken dit zandpad om met vrachtauto’s vanaf het gehuurde de [adres 1] te bereiken en andersom. Zij hebben zelf de inrit aangebracht door duikers te plaatsen in de naast de [adres 1] gelegen trens en door ophoging van het pad met scherp zand.

Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter

2. Dit geding spitst zich toe op de vraag of het hiervoor genoemde zandpad, voor het gedeelte dat aan de [adres 1] grenst, over het perceel van geïntimeerde loopt, in welk geval de vrachtauto’s zonder toestemming over haar perceel rijden. Geïntimeerde stelt van wel en vordert om die reden een verbod van appellanten om zich op haar percelen te begeven, zulks op straffe van een dwangsom. Appellanten betwisten dat het zandpad behoort tot het perceel van geïntimeerde. Zij voeren aan dat het hele zandpad tot aan de [adres 1] tot het gehuurde behoort. Dus rijden zij met hun vrachtauto’s niet over het perceel van geïntimeerde. Zij concluderen daarom tot afwijzing van het gevorderde.

3. De kantonrechter is ter plaatse gaan kijken en heeft geconstateerd dat de feitelijke situatie in elk geval op dit moment zo is, dat het genoemde zandpad loopt over zowel het gehuurde als over het perceel van geïntimeerde, dat de metalen poort op de grens van beide percelen staat, terwijl de overgelegde kaarten niet aantonen dat het gehuurde, zoals door appellanten aangevoerd, loopt tot de [adres 1]. Op grond hiervan komt de kantonrechter tot de conclusie dat appellanten -nu geïntimeerde hen dat uitdrukkelijk heeft verboden- het perceel van geïntimeerde onrechtmatig betreden. Hij heeft vervolgens -zakelijk weergegeven- appellanten verboden de percelen van geïntimeerde te betreden op verbeurte van een dwangsom van 10.000 SRD per dag of per keer dat appellanten zich niet aan dit verbod houden, met een maximum van SRD 500.000,–, zulks uitvoerbaar bij voorraad.

De beoordeling

4. Appellanten hebben geen grieven aangevoerd. Zij voeren allereerst aan dat op grond van de hiervoor bedoelde kaart van ir. E.S. Devid vaststaat dat het gehuurde tot aan de [adres 1] loopt. Zij beroepen zich in hoger beroep ook nog op een door de landmeter R.I. Amelo op 2 december 2012 opgemaakte kaart van hetzelfde perceelsgedeelte, dat door ir. E.S. Devid is beschreven, namelijk genummerd EBCF, dat volgens Amelo zou lopen tot aan genoemde weg. Echter, het Hof zal hieraan voorbijgaan, nu niet is gebleken, dat dit perceelsgedeelte het door appellanten gehuurde perceel is, noch dat het genoemde zandpad over dit perceel loopt. Er zijn op dat punt geen stukken overgelegd. De kantonrechter is hier dan ook op goede gronden aan voorbij gegaan.

5. Om die reden faalt ook het verweer dat zou vaststaan dat appellanten slechts van het gehuurde perceel gebruik maken.

6. Al evenmin kunnen appellanten worden gevolgd in hun verweer dat de zaak zich niet leent voor een Kort Geding. Immers, geïntimeerde stelt dat appellanten haar eigendomsrecht niet eerbiedigen en met vrachtauto’s over haar perceel rijden, daarbij afrasteringen kapotrijdend. Daarmee heeft zij een voldoende spoedeisend belang bij een verbod, zoals gevorderd. Dat appellanten als huurders onvoldoende tijd hebben gehad om zich te verweren is feitelijk onjuist. Allereerst is tussen het aanhangig maken van het geding en de uitspraak van de kantonrechter meer dan een jaar verlopen. Daarnaast is gebleken dat appellanten hun verweer mede baseren op informatie van de verhuurder. Ook deze verweren worden daarom verworpen.

7. Appellanten beroepen zich ook nog op 50 jaar ondubbel bezit van het betreffende perceel en bieden daar bewijs voor aan, maar een onderzoek daarnaar gaat het karakter van het Kort Geding te buiten. Appellanten zullen dit aan de bodemrechter dienen voor te leggen.

8. Alle overigen verweren richten zich tegen niet dragende onderdelen van het bestreden vonnis en zullen daarom buiten beschouwing worden gelaten.

9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle verweren tegen het bestreden vonnis worden verworpen en dat het vonnis daarom onder aanvulling van gronden dient te worden bevestigd, zulks met veroordeling van appellanten in de kosten van de procedure.

De beslissing

Bevestigt het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling van gronden.
Verwijst appellanten in de proceskosten aan de zijde van geïntimeerde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu en mr. R.G Chatterpal, Leden en

w.g. D.D. Sewratan

door mr. A.C. Johanns, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 2 februari 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.

w.g. S.C. Berenstein w.g. A.C. Johanns

Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H. Vreden namens advocaat mr. M.A. Guman, gemachtigde van appellanten en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. T.S. Sewdien namens advocaat mr. S. Mangroelal, gemachtigde van geïntimeerde, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld