- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14801
- Uitspraakdatum 02 februari 2018
- Publicatiedatum 08 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Muziekauteursrechten. Een verbod van muziekevenementen is niet op zijn plaats als er geen dreiging is van onbetaalde en ongeautoriseerde uitvoering van aan Sasur toevertrouwd muziekrepertoire. Partijen zijn het erover eens dat het een organisator van een muziekevenement vrij staat, door Sasur of haar zusterorganisaties niet beschermd eigen of klassiek repertoire te laten uitvoeren. Die gedachte steunt ook op de wet, bij voorbeeld artikel 38 van de Wet Auteursrecht 1913.
Uitspraak
G.R.No. 14801
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
DE STICHTING AUTEURSRECHTEN SURINAME,
gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
appellante in kort geding,
gemachtigde: mr. E. Naarendorp, advocaat,
tegen:
a) [geïntimeerde 1], wonende te [district], en
b) BALLROOM ENERGY N.V., rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo,
geïntimeerden in kort geding,
gemachtigde: mr. H.R. Schurman, advocaat,
Inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter van het eerste kanton gewezen en op 15 april 2011 uitgesproken vonnis (in de zaak bekend onder A.R.No. 11-1561) tussen appellante als oorspronkelijk eiseres en geïntimeerden als oorspronkelijk gedaagden,
spreekt de Fungerend-President in Naam van de Republiek het volgende vonnis bij vervroeging uit. Daarin zal appellante ook wel als Sasur worden aangeduid.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
– een verklaring van de griffier van de kantongerechten civiele zaken inhoudende dat appellante op 28 april 2011 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton, op 15 april 2011 in kort geding tegen haar uitgesproken;
– een memorie van grieven zijdens appellante van 4 mei 2011;
– een pleitnota van appellante van 17 mei 2013;
– een antwoordpleidooi van geïntimeerden van 19 juli 2013;
– een repliekpleidooi van appellante van 1 november 2013;
– een dupliekpleidooi van 21 maart 2014.
– de rechtsdag voor de uitspraak was hierna aanvankelijk bepaald op 15 augustus 2014 en vervolgens op 2 maart 2018, doch bij vervroeging op heden.
De ontvankelijkheid in hoger beroep
Nu partijen bij de uitspraak van de kantonrechter op 15 april 2011 bijgestaan door hun gemachtigden in persoon verschenen waren, is het hoger beroep op 28 april 2015 tijdig ingesteld en kan appellante daarin worden ontvangen.
De beoordeling
De feiten
1 Het Hof gaat uit van de door de kantonrechter in haar vonnis van 15 april 2011 vastgestelde feiten, met dien verstande dat de laatste drie woorden onder 2.6 gelezen moeten worden als “dient te verkrijgen”. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe:
a) de werkwijze van Sasur kwam er blijkens haar eigen brief aan geïntimeerden van 10 december 2010 destijds op neer dat organisatoren van muzikale evenementen vooraf inzage konden verkrijgen in het aan Sasur in beheer toevertrouwde repertoire, voor uitvoering waarvan dan meteen tegen betaling van royalties een licentie verkregen kon worden;
b) anders zou Sasur ertoe moeten overgaan bezoekers te tellen/turven en geluidsopnamen te maken van de gespeelde muziek, gevolgd door de aanmaning om alsnog tegen hogere kosten een licentie te verwerven.
Dreigen inbreuken op de door Sasur beschermde rechten van de zijde van geïntimeerden?
2 Het Hof leidt uit deze uitnodiging van Sasur aan muziekgebruikers af dat partijen het erover eens zijn dat het een organisator van een muziekevenement vrij staat, door Sasur of haar zusterorganisaties niet beschermd eigen of klassiek (bij voorbeeld als de componist al meer dan 50 jaar dood is) repertoire te laten uitvoeren. Die gedachte steunt ook op de wet, bij voorbeeld artikel 38 van de Wet Auteursrecht 1913. Een verbod van muziekevenementen is niet op zijn plaats als er geen dreiging is van onbetaalde en ongeautoriseerde uitvoering van aan Sasur toevertrouwd muziekrepertoire.
3 In eerste aanleg hebben geïntimeerden het verweer gevoerd dat zij bereid waren om met Sasur te onderhandelen over de voor gebruik van werken uit het Sasur toevertrouwde repertoire verschuldigde royalties, maar dat dit natuurlijk niet gold voor uitvoerende musici die hun eigen repertoire vertolkten en geen machtiging aan Sasur of haar contractanten en zusterorganisaties hadden verstrekt , zoals bij voorbeeld een drietal door de kantonrechter met naam en toenaam genoemde bands (Aptijt, Kojeba en Love Messengers).
4 In hoger beroep hebben geïntimeerden volgehouden dat er bij het dansfestijn van 15 april 2011 ook geen door zusterorganisaties van Sasur aan haar toevertrouwd wereldrepertoire ten gehore is gebracht noch dat van individuele auteurs wier rechten zij behartigt. Appellante heeft daartegen niet meer ingebracht dan dat zoiets toch altijd wel gebeurt, maar heeft verzuimd geluidsopnamen daarvan in te brengen of (getuigen)bewijs daarvoor aan te bieden. Nadat geïntimeerden bij antwoordpleidooi nogmaals met klem ontkend hadden dat bij het door geïntimeerden althans één hunner georganiseerde danskampioenschap van 15 april 2011 muziek was uitgevoerd die behoorde tot het door Sasur beschermde repertoire, is appellante er ook niet meer op teruggekomen. Daarmee is ook de dreiging van herhaling weggenomen, terwijl niet betwist is dat geïntimeerden bereid zijn zo nodig te betalen voor het door Sasur beheerde repertoire.
Geen verbod van inbreuk op muziekauteursrechten voor de toekomst
5 Geïntimeerden hebben niet bestreden dat appellante in hoger beroep nog steeds belang heeft bij toewijzing van het oorspronkelijk onder II gevorderde verbod om in de toekomst voorstellingen te houden althans muziek ten gehore te laten brengen die behoort tot het door appellante beheerde repertoire zonder in het bezit te zijn van de daartoe vereiste licentie. Zij zullen daarin dus wel ontvankelijk worden verklaard.
6 Geïntimeerden hebben echter wel betwist dat zij het ernaar gemaakt hebben dat een dergelijk algemeen verbod hun voor de onbeperkte toekomst wordt opgelegd. Het Hof is het daarmee eens nu tussen partijen is komen vast te staan dat tijdens het dansfestijn geen enkele inbreuk is gemaakt op de auteursrechten op het door Sasur beheerd muziekrepertoire, dat geïntimeerden willen respecteren.
De overige te nemen beslissingen
7 Appellante heeft echter niet uiteengezet welk (spoedeisend) belang zij nog heeft bij het gevorderde verbod van het dansfestijn van 15 april 2011, hoewel zij wel in toekenning ervan volhardt. Zij zal daarom in de daarop betrekking hebbende vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard bij gebreke van voldoende belang.
8 Iets soortgelijks geldt voor de niet-ontvankelijkverklaring van Sasur in haar vorderingen tegen geïntimeerde sub b), nu ook zij geen aanleiding gegeven heeft tot een verbod.
9 De beslissing van de kantonrechter zal vernietigd worden in zoverre als de afwijzing van het jegens geïntimeerde sub a) gevorderde dient te worden vervangen door een niet – ontvankelijk-verklaring.
10 Voor het overige zal het vonnis worden bevestigd. Appellante zal, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing in hoger beroep
Het Hof van Justitie:
1 Vernietigt het vonnis van de kantonrechter in het eerste kanton van 15 april 2011 (A.R.No. 11-1561) waarvan beroep voor wat betreft de veroordeling onder 5.2.
en opnieuw rechtdoende in kort geding:
2 Verklaart appellante niet – ontvankelijk in haar oorspronkelijke vorderingen jegens geïntimeerde sub a).
3 Bevestigt het vonnis van de kantonrechter voor het overige.
4 Veroordeelt appellanten in de kosten van dit kort geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerden tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr A. Charan, Fungerend-President, mr. I.S. Chhangur-Lachitjaran, Lid en mr. R.M. Praag, Lid-Plaatsvervanger en
w.g. A. Charan
door mr. A.C. Johanns, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 2 februari 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A.C. Johanns
Partijen, appellante vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H. Vreden namens advocaat mr. M.A. Guman, gemachtigde van appellante en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. T.S. Sewdien namens mr. H.R. Schurman, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie
namens deze,
mr. S.K. Ghopie, Wnd. Substituut-Griffier