SRU-HvJ-2018-43

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14777
  • Uitspraakdatum 02 februari 2018
  • Publicatiedatum 08 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verbintenissenrecht. Rechtmatige stopzetting van een openbare verkoop.
    De kantonrechter heeft de bevoegdheid als kortgedingrechter, om het voorwaardelijk verbod van “ geen openbare verkoop zonder beslissing van de bodemrechter” uit te spreken.
    Ondertekening van de schuldbekentenis behoudens tegenbewijs brengt met zich mee dat het geld ook daadwerkelijk is ontvangen.

Uitspraak

G.R.No. 14777

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

In de zaak van
STICHTING [naam], hierna te noemen de Stichting,
gevestigd te Paramaribo,
appellante,
gemachtigde: mr. S. Sheombar, advocaat,
tegen
1.[geïntimeerde 1],
2.[geïntimeerde 2],
3.[geïntimeerde 3],
geïntimeerden,
hierna individueel ook wel aan te duiden respectievelijk als [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3],
allen wonende te [district],

Inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter van het eerste kanton uitgesproken vonnis in kort geding van 26 juli 2012 (A.R.No. 122389) tussen appellanten als eisers in conventie en gedaagden in reconventie en de Stichting als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
Spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het volgende vonnis in kort geding uit.

Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat de Stichting op 7 augustus 2012 – tijdig – hoger beroep heeft ingesteld;
– de pleitnota van de Stichting van 1 maart 2013;
– de antwoordpleitnota van 3 mei 2013;
– de pleitnota van repliek van 7 juni 2013;
– de pleitnota van dupliek van 4 oktober 2013;
– de uitlating van de Stichting over de bij de pleitnota van dupliek overgelegde producties.

De beoordeling
1. Het gaat in dit geding om het volgende.
1.1 [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in 2008 een hypotheek op een stuk perceelland (hierna: het perceel) op [adres] verleend tot zekerheid voor de terugbetaling van een geldlening van de Stichting ten bedrage van € 10.000. Ook andere geldbedragen hebben zij geleend. Over de geleende bedragen is rente verschuldigd. Op de leningen zijn afbetalingen gedaan, (onder andere) op naam van [geïntimeerde 3]. De Stichting heeft aanvankelijk een openbare verkoop op 11 november 2011 aangezegd, zulks op de grond dat geïntimeerden niet aan hun afbetalingsverplichtingen hadden voldaan. Tegen deze aanzegging hebben geïntimeerden een kort geding gevoerd. Nadat was gebleken dat partijen in onderling overleg geen schikking hadden kunnen bereiken, heeft de kantonrechter bij vonnis in kort geding van 5 april 2012 de vorderingen van geïntimeerden afgewezen. Hij heeft daarbij onder meer overwogen dat het bedrag der deelbetalingen weliswaar het bedrag van € 10.000 oversteeg, maar niet duidelijk was op welke leningen was afbetaald. De door geïntimeerden gevorderde stopzetting van de voorgenomen openbare verkoop werd afgewezen omdat de daarvoor vastgestelde datum inmiddels was verstreken.
Enkele maanden later in 2012 werd namens de Stichting opnieuw een openbare verkoop van het perceel aangekondigd, waartegen geïntimeerden wederom een kort geding aanspanden. Ook toen stelde de Stichting zich op het standpunt dat geïntimeerden in gebreke waren gebleven met betaling van het door hen verschuldigde. De kantonrechter in deze procedure heeft in het aangevallen vonnis de door geïntimeerden gevorderde stopzetting van de aangekondigde openbare verkoop van het perceel op 3 augustus 2012 gelast, en de Stichting verboden het perceel wederom ter openbare verkoop aan te bieden totdat de bodemrechter heeft beslist over de hoogte van de hypothecaire schuld, een en ander op straffe van een dwangsom. Tegen deze beslissingen keren zich de twee grieven van de Stichting in hoger beroep. De kantonrechter heeft in reconventie de vordering van de Stichting tot betaling van de op €56.621,90 berekende achterstand met rente afgewezen. De kantonrechter heeft in dit verband overwogen twijfels te hebben over de vraag, of de aflossingen al dan niet waren gedaan op de hypothecaire lening en daarom het door geïntimeerden gevorderde royement als prematuur afgewezen.

1.2 Geïntimeerden erkennen dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hun handtekening hebben geplaatst onder de schuldbekentenis van 28 juli 2008 maar stellen ook dat zij het betreffende bedrag van € 10.000 nooit hebben ontvangen. Het hof gaat aan deze stelling voorbij nu de ondertekening van de akte behoudens tegenbewijs meebrengt dat het geld ook daadwerkelijk is ontvangen. Zij hebben hun stelling niet aannemelijk gemaakt en daarom is geen tegenbewijs geleverd. Het hof verwijst nog naar de kwitantie (productie 1 bij conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie), waaruit voorshands de bevestiging valt af te leiden dat het bedrag van € 10.000 is ontvangen.

1.3 Vervolgens komt de vraag aan de orde, of en in hoeverre de betalingen door geïntimeerden, die naar onvoldoende weersproken is tezamen meer dan € 10.000 bedragen, geacht kunnen worden in mindering te strekken op de hypothecaire lening. Deze vraag is in het kortgedingvonnis aldus beantwoord, dat niet uit te sluiten valt dat de betalingen geheel in mindering hebben gestrekt op de hypothecaire lening, waardoor verhaal op de hypothecaire zekerheid niet meer mogelijk zou zijn. Anderzijds kan ook niet worden vastgesteld dat het tegendeel het geval is. Het hof deelt dit standpunt van de kantonrechter en met name haar oordeel, dat deze onduidelijkheid voor rekening van de Stichting als schuldeiseres van de leningen dient te komen. Het hof voegt hieraan toe dat ook in hoger beroep niet is gebleken, welke bedragen in mindering op welke leningen zijn afbetaald. Daarom kan ook in hoger beroep niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de betalingen niet op de hypothecaire lening in mindering zijn te brengen. Het door de Stichting beoogde dwangmiddel van openbare verkoop mag dus niet worden gehanteerd.

1.4 De kantonrechter heeft de bevoegdheid als kortgedingrechter om het voorwaardelijk verbod van “ geen openbare verkoop zonder beslissing van de bodemrechter” uit te spreken. Daarvan heeft zij naar het oordeel van het hof in dit geval terecht gebruik gemaakt. De Stichting heeft in hoger beroep opnieuw niet de noodzakelijke duidelijkheid gegeven over de vraag op welke leningen is afgelost. Er moet van worden uitgegaan dat de Stichting een bodemprocedure niet heeft aangespannen. Ook die beslissing moet voor haar rekening komen. Daarom is voor het vergaande middel van openbare verkoop van het betreffende perceel geen plaats. Dit wil niet zeggen dat voor de Stichting geen andere wegen open staan om bij een aanwijsbare achterstand in de betalingen na ingebrekestelling haar recht te verkrijgen en haar vorderingen te innen.

1.5 Uit het voorgaande volgt dat de kortgedingrechter gelet op de omstandigheden van deze zaak terecht de stopzetting van de aangekondigde openbare verkoop heeft bevolen en met een juist gebruik van haar bevoegdheden heeft verboden het perceel opnieuw in het openbaar aan te bieden. De eerste grief is dus ongegrond. De tweede grief is eveneens ongegrond, nu de kortgedingrechter de bevoegdheid had, en daarvan een juist gebruik heeft gemaakt, om aan het bevel tot stopzetting een dwangsom te verbinden. De in hoger beroep herhaalde vordering van de Stichting in reconventie tot betaling door geïntimeerden van de achterstand is onvoldoende aannemelijk geworden en zal in verband met het voorgaande worden afgewezen.

1.6 De Stichting zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.

2. De beslissing in hoger beroep

Het hof:
bekrachtigt het vonnis in conventie en in reconventie, waarvan beroep;
veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerden begroot op nihil;

Aldus gewezen door: mr. D.D. Sewratan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu, Lid en mr. R.M. Praag, Lid-Plaatsvervanger en w.g. D.D. Sewratan

door mr. A.C. Johanns, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 2 februari 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A.C. Johanns

Bij de uitspraak ter terechtzitting zijn partijen noch in persoon noch bij gemachtigde verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
mr. M.E. van Genderen-Relyveld