SRU-HvJ-2018-45

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-15061
  • Uitspraakdatum 19 januari 2018
  • Publicatiedatum 08 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Zakenrecht. Recht van gebruik niet beëindigd. Het Hof is van oordeel dat de brief van appellante, het recht van gebruik (en bewoning) niet op bij wet bepaalde wijze heeft doen eindigen. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming dan ook terecht afgewezen.

Uitspraak

G.R.No. 15061

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

[appellant],
wonende te [district],
appellant, hierna aangeduid als [appellant],
gemachtigde: mr. V.M.S. Nooitmeer, advocaat,

tegen

[geïntimeerde],
wonende te [district],
geïntimeerde, hierna aangeduid als [geïntimeerde],
gemachtigde: mr. L.H.R. Rogers, advocaat,

inzake het hoger beroep van het door de kantonrechter in het Eerste Kanton uitgesproken vonnis in Kort Geding van 17 juli 2014 (A.R.No. 13-2275) tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde,

spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit.

Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

– de verklaring van de griffier waaruit blijkt dat [appellant] op 10 september 2014 hoger beroep heeft ingesteld;
– de memorie van grieven d.d. 02 december 2016, waarin twee grieven zijn aangevoerd.

De beoordeling
1.1. Het perceelland met al hetgeen daarop staat groot 800 m² gelegen aan [adres] ten noorden van de [straat] te [district], aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter R.R. Lieuw Kie Song d.d. 10 oktober 1981 met de letters ABCD en op diens verzamelkaart d.d. 15 augustus 1981 met het no. 228, e.e.a. deel uitmakend van het perceelland thans bekend als [adres 2] (hierna het perceel genoemd) behoort in eigendom aan [appellant] toe.

1.2. Blijkens hypothecair uittreksel van 04 maart 2010 heeft [appellant] de eigendom van het perceel verkregen door overschrijving van een afschrift van de verkoop- en koopakte d.d. 03 november 2004 verleden ten overstaan van mr. Derrick Alexander, notaris in Suriname.

1.3. Op het perceel is een eerste krediethypotheek gevestigd ten behoeve van RBTT BANK (SURINAME) N.V. ad USD 33,638.17 waarvoor [appellant] met ingang van 30 november 2004 in gelijke maandelijkse termijnen een bedrag van USD 322. – aan de bank dient af te lossen.

1.4. Tussen [appellant] en [geïntimeerde] heeft een concubinaatsverhouding bestaan waarbij zij hebben samengewoond aan [adres].

1.5. Bij deurwaardersexploot van 16 februari 2013 met het nummer 367 is aan [geïntimeerde] betekend:
”Een schrijven van mr. J.P.F. Ferdinand, advocaat, d.d. 14 februari 2013, namens de requirant en gericht aan de gerequireerde, betreffende ingebrekestelling en sommatie tot ontruiming en opzegging van elk recht tot gebruik van de woning staande en gelegen aan [adres] te [district],
(…)
de gerequireerde voornoemd;
AANGEMAAND EN GESOMMEERD:
Om UITERLIJK 22 FEBRUARI 2013 de WONING STAANDE EN GELEGEN AAN [adres] te [district] te ontruimen en te verlaten met medeneming van alles en allen die zich van de gerequireerde’s wege aldaar bevinden en deze TER VRIJE EN ALGEHELE BESCHIKKING VAN REQUIRANT TE STELLEN
MET AANZEGGING:
Dat bij niet voldoening aan voormelde aanmaning en sommatie, ELKE (EVENTUELE) OVEREENKOMST, c.q. ELK RECHT TERZAKE HET GEBRUIK VAN DE WONING staande en gelegen
aan [adres] te [district] – bij deze wordt OPGEZEGD c.q. ONTZEGD en de gerequireerde voormelde woning dient te ONTRUIMEN en te VERLATEN bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen tegen de gerequireerde getroffen zullen worden, terwijl alle daarbij te maken kosten geheel voor rekening van laatstgenoemde zullen komen;”

2.1. [appellant] heeft in eerste aanleg in kort geding gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om met onmiddellijke ingang het aan hem in eigendom toebehorend pand/woonhuis aan [adres] te ontruimen en hem te machtigen de ontruiming desnoods met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen, indien [geïntimeerde] daartoe in gebreke blijft.

2.2. Bij het bestreden eindvonnis van 17 juli 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd dat hij het gebruiksrecht van [geïntimeerde] op het perceelland heeft opgezegd, waardoor zij zich zonder recht of titel daarop bevindt. Ook heeft [appellant] zijn vordering gegrond op onrechtmatig, onredelijk handelen van [geïntimeerde], hetgeen indruist tegen elk rechtvaardigheidsgevoel. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt dat [appellant] dezelfde feiten en/of omstandigheden als in de zaak bekend onder A.R.No. 10-2888 aan de vordering ten grondslag heeft gelegd. De kantonrechter oordeelt dat aldus niet is gebleken van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen, nu in voormelde zaak met het A.R.No. 10-2888 reeds over dezelfde rechtsvraag is beslist. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat zich nieuwe feiten en/of omstandigheden voordoen, die het wederom beoordelen van de rechtsvraag kunnen rechtvaardigen. Door dezelfde vordering op woordelijk dezelfde gronden opnieuw in te stellen, heeft [appellant] zich naar het oordeel van de kantonrechter schuldig gemaakt aan misbruik van procesrecht. De kantonrechter heeft de gevraagde voorziening geweigerd.

2.3 [appellant] concludeert in dit hoger beroep tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot toewijzing van de vordering zoals in eerste aanleg ingesteld.

3.1. Uit de aantekening van de griffier op het kort geding vonnis van 14 juli 2014 volgt dat [appellant] in persoon noch bij gemachtigde bij de uitspraak in eerste aanleg aanwezig is geweest. Het vonnis is bij dienstbrief van 20 augustus 2014 aan [appellant] meegedeeld.
Aangezien hij op 10 september 2014 hoger beroep heeft ingesteld, is dit tijdig geschied.[appellant] is dan ook in zoverre ontvankelijk in het hoger beroep.

3.2.1. Het hof stelt voorop dat de vordering in kort geding slechts kan worden toegewezen indien eisers ten tijde van de uitspraak in hoger beroep voldoende spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun vordering en voldoende aannemelijk is dat die vordering in een bodemprocedure door de rechter zal worden toegewezen. Een vaststelling van feiten kan dan ook slechts summierlijk plaatsvinden en de beslissing is afhankelijk van een afweging van belangen van partijen. De af te wegen belangen zijn met name het belang van [appellant] om reeds thans een voorziening, zoals door hem in eerste aanleg gevraagd, te verkrijgen en anderzijds het belang van [geïntimeerde] om van een ingrijpende maatregel verschoond te blijven totdat in een bodemzaak over de gerechtvaardigdheid ervan is beslist.

3.2.2. Voor zover al moet worden aangenomen dat [appellant] een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering, hetgeen [geïntimeerde] betwist, overweegt het hof als volgt.

3.3.1. [geïntimeerde] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat partijen verwikkeld zijn in een bodemprocedure onder het A.R.No. 10-2185. In laatstgenoemde bodemzaak hebben partijen ter comparitiezitting afgesproken om door middel van gesprekken met elkaar tot een oplossing te geraken. Gebleken is nu dat naast de voorliggende zaak nog sprake is van twee vorderingen in hetzelfde geschil, en wel onder de A.R.-nummers 10-2185 en 10-2888 mede op grond
van het voorgaande overweegt het Hof dat het niet aannemelijk is dat in de onderhavige zaak sprake is van een voldoende spoedeisend belang.

3.3.2. [appellant] voert aan dat de kantonrechter in de zaak met het A.R.No. 10-2888 heeft geoordeeld dat [appellant] het gebruiksrecht niet aan [geïntimeerde] heeft opgezegd en dat op die grond de gevraagde voorziening is geweigerd. In de voorliggende zaak met het A.R.No. 13-2275 heeft [appellant] het gebruiksrecht aan [geïntimeerde] opgezegd, wat volgens [appellant] een nieuw feit oplevert. In dit verband voert hij als onderbouwing de brief aan van 14 februari 2013, betekend bij deurwaardersexploot van 16 februari 2013 met het nummer 367.Het Hof is van oordeel dat de brief van 14 februari 2013, hiervoor onder 1.5 reeds aangehaald, het recht van gebruik (en bewoning) niet op bij wet bepaalde wijze heeft doen eindigen. [appellant] kan daarom geen rechtsgevolg verbinden aan voormeld schrijven. Ook overigens heeft [appellant] geen feiten en/of omstandigheden gesteld die aannemelijk maken dat het recht van gebruik (en bewoning) is geëindigd. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming dan ook terecht afgewezen.

3.3.3 De conclusie van [appellant] om [geïntimeerde] met bewijs te belasten wordt gepasseerd. lmmers, de procedure in kort geding leent zich niet voor bewijslevering, wat ook voortvloeit uit hetgeen reeds onder 3.2.1 is overwogen.

3.3.4 Op grond van voorgaande overwegingen is het hof van oordeel dat de grieven waarin [appellant] in zijn algemeenheid heeft gesteld dat de kantonrechter ten onrechte tot afwijzing van het gevorderde is gekomen, falen. Het vonnis wordt bekrachtigd onder aanvulling van de gronden.

3.5. [appellant] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding als na te melden.

De beslissing in hoger beroep

Het Hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling van de gronden;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op Nihil.

Aldus gewezen door: mr. S.S.S. Wijnhard, Fungerend-President, mr. M.V. Kuldip Singh en mr. S.J.S. Bradley, Leden en w.g. S.S.S. Wijnhard
door mr. A. Charan, Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 19 januari 2018, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advocaat mr. H.A.M. Essed namens
advocaat mr. V.M.S. Nooitmeer, gemachtigde van appellant terwijl geïntimeerde noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.

Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie namens deze,
mr. S.K. Ghopie, Wnd. Substituut-Griffier