- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14750
- Uitspraakdatum 19 januari 2018
- Publicatiedatum 08 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
– Uitleg testament (artt. 913-915 B.W.):
Vaststaat dat de erflater met stichting bedoeld heeft appelante 2.
– Benoeming bestuursleden bij testament:
De benoeming van bestuursleden bij testament is niet in strijd met de wet of de statuten en is daarom rechtsgeldig. Overigens bestaat altijd de mogelijkheid om de kantonrechter te adieren voor aanvulling van het bestuur, indien nodig. In casu was dat niet nodig, daar het bestuur al uit voldoende leden bestond.
– Ook al vermeldt de verklaring van erfrecht dat de Stichting niet de enige erfgenaam is van de erflater, belet dat niet dat rechtens gemelde stichting wel de enige erfgename is. Het hof beschouwt de verklaring van erfrecht in dit opzicht als vervallen (niet rechtsgeldig).
– Geen strijd met art. 6 van de statuten dat bepaalt dat het bestuurslidmaatschap vervalt door verblijf in het buitenland voor langer dan één jaar zonder toestemming van het bestuur, daar erflater bij het maken van het testament wist dat de desbetreffende bestuursleden in het buitenland woonden.
(art 3 jo art 6 Wet op Stichtingen).
SJB augustus 2018
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
In de zaak van
a [appellant 1]
b [appellant 2] ook wel aangeduid als [stichting] en
c [appellant 3],
appellanten,
gemachtigde mr. Marja I. Vos, advocaat,
tegen
a [geïntimeerde 1] en
b [geïntimeerde 2]
geïntimeerden,
gemachtigde mr. E.C.M. Hooplot, advocaat,
inzake het hoger beroep van de door de kantonrechter van het eerste kanton uitgesproken vonnis van 18 december 2007 (A.R.No. 053946) tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerden als eisers,
spreekt de Fungerend-President, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis bij vervroeging uit.
Het procesverloop in hoger beroep
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
– pleitnota van 19 april 2013, houdende vijf grieven;
– antwoord pleidooi van 3 mei 2013 met drie producties;
– repliek pleidooi van 18 oktober 2013;
– dupliekpleidooi van 15 november 2013;
– de rechtsdag voor de uitspraak van het vonnis was hierna aanvankelijk bepaald op 21 maart 2014 en nader bepaald op 18 mei 2018, doch bij vervroeging op heden.
De feiten
1. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Bij notariële akte van 8 december 1994 heeft [naam 1] (hierna te noemen de oprichter) opgericht [appellant 2], te weten appellante sub b, verder te noemen de Stichting. Volgens artikel 5 lid 1 van de statuten bestaat het bestuur uit tenminste drie en ten hoogste vijf leden, die door de oprichter en na diens overlijden, door zijn echtgenote worden benoemd. In de oprichtingsakte is de heer [naam 2] tot voorzitter benoemd en appellant sub a en de echtgenote van de oprichter tot leden. Na enige tijd is de heer [naam 2] afgetreden als bestuurslid en is genoemde echtgenote (op 15 mei 2000) overleden.
b. Bij testament van 17 september 2002 heeft de oprichter de [stichting] onder de last van een aantal legaten, benoemd tot zijn enig erfgenaam. Verder benoemt de oprichter in deze akte appellant sub a tot voorzitter van [stichting] en vijf personen tot lid van het bestuur. Tot deze vijf personen horen de beide geïntimeerden in deze procedure en de heer [naam 3]. Van de twee anderen is er een overleden en heeft de tweede bedankt voor deze functie. Partijen zijn het er over eens dat de oprichter met genoemde [stichting], de Stichting bedoelde.
c. De oprichter is op 12 mei 2003 overleden. Op 20 juli 2004 heeft appellant sub a zich tot de kantonrechter van het eerste kanton gewend met het verzoek om een vijftal personen, waaronder hij zelf, tot bestuursleden te benoemen van de Stichting. Daarbij geeft hij aan dat hij nog het enig overgebleven bestuurslid is van de Stichting. Tevens voert hij aan dat aanvulling van de bestuursleden niet kan plaatsvinden conform de statuten van de Stichting omdat de oprichter en zijn echtgenote zijn overleden. Van de –hem bekende- inhoud van voormelde notariële akte van 17 september 2002 maakt hij geen melding. Bij beslissing van 3 augustus 2004 wordt door de kantonrechter overeenkomstig het verzoek beslist.
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
2. Geïntimeerden hebben in eerste instantie gevorderd -zakelijk weergegeven- om voor recht te verklaren dat met [stichting], door de oprichter de Stichting is bedoeld en dat de Stichting dus de enige algehele erfgenaam is van de oprichter, onder de in het testament gegeven lasten, om voor recht te verklaren dat thans geïntimeerden rechtsgeldig zijn aangewezen als bestuursleden van de Stichting en om thans appellanten te bevelen deze beslissingen te gehengen en gedogen onder verbeurte van een dwangsom.
3. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, met dien verstande dat hij de dwangsom heeft beperkt tot SRD 1.000,– voor elke keer dat thans appellanten in strijd handelen met het vonnis, met een maximum van SRD 1.000.000,–, zulks uitvoerbaar bij voorraad.
Ontvankelijkheid van het beroep
4. Appellanten, die tijdig in hoger beroep zijn gekomen, hebben vijf grieven aangevoerd, die in het navolgende zullen worden behandeld. Geïntimeerden hebben verweer gevoerd. Op het verweer wordt zo nodig in het navolgende ingegaan.
De beoordeling
5. Geïntimeerden voeren voor alle weren aan dat appellante sub b – de Stichting – geen opdracht heeft gegeven aan het advocatenkantoor Lim A Po of enig ander persoon om tegen het bestreden vonnis appel aan te tekenen. De Stichting heeft zich daar uitdrukkelijk tegen verweerd. Nu geïntimeerden hebben nagelaten enig stuk over te leggen waaruit de juistheid van hun verweer blijkt, wordt dit verweer als onvoldoende onderbouwd verworpen en is de Stichting ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.
6. In grief 1 klagen appellanten over het feit dat de kantonrechter heeft aangenomen dat met het overlijden van de oprichter en zijn echtgenote de mogelijkheid tot benoemen van bestuursleden is uitgesloten. Deze klacht berust op verkeerde lezing van het bestreden vonnis. De kantonrechter overweegt in de bestreden overweging onder 4.2 dat de in de statuten opgenomen mogelijkheid van benoeming van bestuursleden door het overlijden van de oprichter en zijn echtgenote onmogelijk was geworden. Dat is een vaststaand feit. Dat er uiteraard altijd een mogelijkheid is om de kantonrechter te verzoeken het bestuur aan te vullen staat niet ter discussie. Deze grief is derhalve ongegrond.
7. In grief 2 voeren appellanten aan dat de kantonrechter zonder deugdelijke motivering heeft aangenomen dat de benoeming van bestuursleden van de Stichting bij testament rechtsgeldig is geschied omdat niet in strijd is gehandeld met de wet of statuten. Ook deze grief kan niet slagen. Anders dan appellanten kennelijk aannemen is de benoeming van bestuursleden vormvrij. Het stond de oprichter geheel vrij om in zijn testament bestuursleden in de stichting te benoemen. Hij was immers op dat moment nog in leven en ingevolge artikel 5.1 van de Statuten gerechtigd om het tot 1 bestuurslid gereduceerde bestuur aan te vullen. Anders dan appellanten menen is dat ook niet in strijd met het karakter van een testament. Het komt veelvuldig voor dat in testamenten andersoortige bepalingen zijn opgenomen dan bepalingen omtrent de nalatenschap in de strikte zin van het woord. Dat maakt noch het testament, noch de betreffende bepaling nietig. Dat deze benoeming pas na de dood van de oprichter bekend zou worden en daarmee dus pas na zijn dood van kracht zou worden staat daar evenmin aan in de weg. Een dergelijke – door appellanten kennelijk beoogde – inperking voor de benoeming van de bestuursleden van de Stichting valt niet terug te vinden in de statuten en volgt evenmin uit enige wettelijke bepaling. Evenmin leidt dit tot rechtsonzekerheid, zoals geïntimeerden ook terecht hebben aangevoerd. Zolang de bepaling niet bekend was, was het enig overgebleven bestuurslid bevoegd om te handelen. Pas vanaf het moment dat de inhoud van het testament bekend is geworden aan appellant sub a en aan geïntimeerden heeft deze benoeming zijn feitelijke werking gekregen. Appellant sub a heeft ten onrechte geweigerd deze benoeming te aanvaarden.
8. Gelet op het voorgaande treft grief 3 ook geen doel. Op het moment dat de appellant de kantonrechter verzocht het bestuur aan te vullen bestond het bestuur van de Stichting, door de benoeming door de oprichter van extra bestuursleden, al uit voldoende bestuursleden. Het stond appellant sub a daarom niet vrij om op dat moment de kantonrechter te verzoeken het bestuur aan te vullen met nieuwe bestuursleden. Het bestuur bestond immers uit voldoende leden. Minst genomen had hij – nu hij kennelijk van mening was dat een dergelijke benoeming bij testament niet is toegelaten – de kantonrechter bij zijn verzoek om aanvulling van het bestuur van de testamentaire benoeming op de hoogte moeten stellen en hem zo nodig kunnen vragen of deze benoeming wel rechtsgeldig was. Onder deze omstandigheden heeft de beslissing van de kantonrechter geen rechtsgevolg gehad en staat deze dus – anders dan appellanten aanvoeren- de al daarvoor in werking getreden benoeming van nieuwe bestuursleden door de oprichter niet in de weg.
9. In de vierde grief voeren appellanten ten onrechte aan dat de kantonrechter niet had mogen aannemen dat de Stichting de enige erfgenaam van de oprichter is, ook al erkennen zij dat met de [stichting], de Stichting is benoemd. Daarbij beroepen zij zich op een verklaring van erfrecht van notaris mr. C.A. Calor van 24 september 2003, waarin met zoveel woorden staat dat de [stichting] niet de erfgenaam is van de oprichter. Appellanten gaan er echter aan voorbij dat in deze verklaring van erfrecht ten onrechte wordt aangenomen dat de [stichting] niet bestaat. Inmiddels staat tussen partijen echter vast dat hiermee de Stichting is bedoeld. Daarmee vervalt deze verklaring van erfrecht. De kantonechter is er mitsdien op goede gronden vanuit gegaan dat de Stichting de enig erfgenaam van de oprichter is. Ook deze grief wordt daarom verworpen.
10. Volgens grief 5 tenslotte hebben thans geïntimeerden geen rechtens verdedigbaar belang bij hun vordering, maar ook deze grief is tevergeefs voorgedragen. Zoals uit het voorgaande blijkt zijn ondermeer geïntimeerden door de oprichter rechtsgeldig benoemd tot bestuurslid van de Stichting en weigeren appellanten ten onrechte deze benoeming te aanvaarden. Dan rest voor geïntimeerden slechts de weg naar de rechter. Zij zijn als bestuurders immers verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de Stichting, terwijl appellanten weigeren hen de gelegenheid te geven deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Uiteraard hebben zij daarbij een rechtens te verdedigen belang. Ook deze grief wordt daarom verworpen.
11. Appellanten voeren daarnaast nog aan dat geïntimeerden in Nederland wonen en daarvoor geen toestemming hebben gekregen van het bestuur en dat dus hun bestuurslidmaatschap is geëindigd. Daarbij verwijzen appellanten naar artikel 6 van de statuten, waarin staat dat het bestuurslidmaatschap ondermeer eindigt ‘door verblijf in het buitenland van langer dan 1 jaar zonder toestemming van het bestuur’. Geïntimeerden erkennen in Nederland te wonen, maar voeren aan dat de oprichter dat bij de benoeming wist, omdat zij toen ook al in Nederland woonden. Bovendien zijn zij nooit langer dan een jaar achtereen in Nederland en komen zij ieder jaar terug naar Suriname. Anders dan appellanten menen betekent het enkele feit dat geïntimeerden in Nederland wonen nog niet dat hun bestuurslidmaatschap is geëindigd. Daarvoor is nodig dat vast is komen te staan dat geïntimeerden zonder toestemming van het bestuur langer dan een jaar buiten Suriname hebben verbleven. Daarvoor hebben appellanten geen bewijs aangedragen, ondanks de uitdrukkelijke betwisting door geïntimeerden, zodat aan deze stelling, die eerst zo laat in de procedure is geponeerd, voorbij dient te worden gegaan.
12. Nu alle grieven zijn verworpen dient het bestreden vonnis te worden bevestigd onder aanvulling van gronden en dienen appellanten in de kosten van de procedure te worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling van gronden;
Verwijst appellanten in de proceskosten aan de zijde van geïntimeerden gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
Aldus gewezen door: mr. A. Charan, Fungerend-President, mr. S.M.M. Chu, Lid en mr. S.S. Nanhoe-Gangadin, Lid-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van vrijdag 19 januari 2018, in aanwezigheid van mr. S.C. Berenstein, Fungerend-Griffier.
w.g. S.C. Berenstein w.g. A. Charan
Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A.N. Codrington namens advocaat mr. M.G.A. Vos, gemachtigden van appellanten en geïntimeerden vertegenwoordigd door advocaat mr. M.S.H. Boedhoe namens advocaat mr. E.C.M. Hooplot, gemachtigde van geïntimeerden, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie
namens deze,
mr. S.K. Ghopie, Wnd. Substituut-Griffier